Rennen tot de koedoe er bij neervalt

Dankzij zijn superieure uithoudingsvermogen kan de mens prooidieren urenlang achtervolgen. Onder Bosjesmannen is deze verdwijnende jachtmethode bestudeerd. Een artikel van Hendrik Spiering in NRC Handelsblad.

{i}NRC Handelsblad, donderdag 14 december 2006, p. 8{ei}

{b}Rennen tot de koedoe er bij neervalt{eb}

{i}Urenlang volgen prooidier is effectieve jachtmethode van Bosjesmannen{ei}

{b}Hendrik Spiering{eb}

Dankzij zijn superieure uithoudingsvermogen kan de mens prooidieren urenlang achtervolgen. Onder Bosjesmannen is deze verdwijnende jachtmethode bestudeerd.

Het urenlang te voet achtervolgen van een prooidier is een effectieve manier van jagen. Van de traditonele jachttechnieken geeft alleen jacht met honden een beter resultaat.
Dit schrijft de Zuidafrikaanse antropoloog Louis Liebenberg die langdurig onderzoek deed bij verschillende San (Bosjesmannen) en verscheidene malen mee is geweest op zo’n ‘renjacht’. Hij beschrijft zijn ervaringen en analyse in het vakblad {i}Current Anthropology{ei} (december). Het is het eerste systematische onderzoek van dit type jacht. Liebenberg constateerde dat de San in een jacht met honden bijna 25 kg vlees per dag konden ‘oogsten’, met renjacht kwamen ze tot vijf kilo per dag, met pijl en boog tot bijna drie en jagen met knots en speer leverde ruim anderhalve kilo per dag op.

Bij het achtervolgend jagen gaat het erom het prooidier geen rust te gunnen. Uiteindelijk heeft de getrainde mens een beter uithoudingsvermogen dan vrijwel àlle dieren. Het prooidier blijft na uren achtervolging dodelijk vermoeid en verdwaasd wachten op de jager, die de zaak met een speer kan afmaken. Zon renjacht is veel moeite, maar het succes is vrijwel verzekerd (100% in de observaties van Liebenberg), in tegenstelling tot een jacht met pijl en boog (10%), waarbij de jager vaak maar één kans heeft om het wild te raken. De San in de Zuid-Afrikaanse Kalahari-woestijn zijn de enige die de renjacht nog toepassen, maar door modernisering is het een snel verdwijnende zaak. Maar ook Indianen en Aboriginals dwongen prooidieren tot uitputting door hen hardnekkig te achtervolgen.

Volgens Liebenberg is bij de renjacht ook spoorzoeken cruciaal. De gemiddelde snelheid van de jager is helemaal niet zo hoog, 10 km per uur op snelle jachten (wèl ruim drieënhalf uur lang), maar ook vaak 5 of 6 km/u (zes uur lang). Dat lage gemiddelde ontstaat omdat er ook veel tijd ‘verloren’ gaat met spoorzoeken.
De ideale jachtclub bestaat uit een man of vier, met één goede renner en een paar goede spoorzoekers, aldus Liebenberg. De goede renner mag het in het begin rustig aan doen, maar moet op het laatst ‘pieken’ als de anderen afgehaakt zijn. In de praktijk gaat – of liever: ging – een groep bosjesmannen op pad en wordt het type jacht aangepast aan de omstandigheden. Soms wordt gekozen voor jacht met pijl en boog, soms voor renjacht, soms ook worden holen uitgegraven om dieren te vangen.

De traditionele jagers die Lieberman heeft leren kennen, hebben een fenomenale kennis van de omstandigheden. Koedoe (een grote antilope), elandantilope en rood hartebeest vang je met renjacht het beste in het droge seizoen omdat ze dan last hebben van het losse zand, leggen ze uit. Maar steenbok en gemsbok gaan beter in het {i}natte{ei} seizoen omdat het natte zand hun hoeven beschadigt en hun gewrichten stroef worden door het vocht.

Liebenberg ging vier keer mee met een meerdaagse renjacht in de Kalahari, met in totaal tien pogingen om een dier door achtervolging uit te putten en dan te doden. Makkelijk was het niet. Een keer werd de antropoloog afgeschud, twee keer volgde hij in een auto – met een filmploeg erin, geen ideale onderzoekssituatie, geeft hij ruiterlijk toe. Een aantal malen waagden de jagers een nieuwe poging op verzoek van de filmploeg, tegen beter weten in, want de omstandigheden waren slecht (die ‘nep’-pogingen telden niet mee in de succesberekening). Een andere keer werd Lieberman bijna bevangen door de hitte, maar gered door de jagers die de eerste verschijnselen van zonnesteek herkenden en wisten hoe ze erger moesten konden voorkomen. “Als je rent moet je je eigen toestand voortdurend vergelijken met die van het dier. Jij raakte te veel gefixeerd op het dier”, hield de oude jager !Nam!kiabe hem voor.

Tot nu toe was weinig bekend over de effectiviteit van dit jachttype, waarvoor ook pas onlangs wetenschappelijke belangstelling ontstond. Dat was twee jaar geleden toen de bioloog Dennis Bramble en de antropoloog Daniel E. Lieberman in een groot stuk in {i}Nature{ei} (18 november 2004) vaststelden dat de mens op de korte baan achterblijft bij vele andere dieren, maar dat hij zich als lange afstandsloper kan meten met de besten. Getrainde mensen kunnen paarden op de extreem lange afstand (tientallen kilometers) gemakkelijk bij houden.
Maar waarom? Wat schoten de voorouders van de moderne mens die dat vermogen al twee miljoen jaar geleden hadden ontwikkeld, daarmee op? {i}Homo erectus{ei}, wiens lichaam al sterk op dat van ons leek (met alleen iets kleinere hersenen), kon ook al lang hard lopen, blijkt uit skeletresten. Bramble en Lieberman suggereerden twee jaar geleden dat in die begintijd aaseten waarschijnlijk een belangrijke drijvende kracht achter de evolutie was: door eerder ter plaatse te zijn dan hyenas of misschien zelfs gieren kon Homo erectus snel de best stukken van resten van de {i}kill {ei} van een ander verwijderen.

Liebenberg benadrukt nu het belang van de jacht, maar omdat hij ook het spoorzoeken cruciaal acht, is het niet onwaarschijnlijk dat de renjacht pas later een drijvende kracht achter verdere ontwikkeling van het menselijk renvermogen werd. Of H. erectus al zo bedreven was in het spoorzoeken is onbekend. Het jagerschap in die vroege tijden van het geslacht Homo is sowieso zeer omstreden.
De renjacht heeft zijn eigen mythologie. Wie achter een dier aanrent verinnerlijkt de beweging van dat dier. En het gevoel wordt onweerstaanbaar dat {i}daardoor{ei} de jager de wil aan het dier oplegt. San-jager Karoha: “Wanneer de koedoe moe wordt, voel jij je sterk. Je neemt zijn energie over. Je benen worden vrij en je rent snel.” Als de koedoe hijgend en met verstarde blik staat te wachten op het einde, voelt de jager “dat je zijn geest onder controle hebt gebracht.” Karoha: “je hebt de koedoe in je eigen geest opgenomen.” En dan komt de speer.

{b}{i}Copyright: NRC Handelsblad{ei}{eb}

{i}Martien Baars: met dank aan NRC Handelsblad en Hendrik Spiering voor de toestemming om dit artikel op UltraNed te mogen overnemen. Een eerder artikel van Hendrik Spiering over dit onderwerp verscheen twee jaar geleden: https://www.ultraned.org/../n_item/f2586_2004_12.php{ei}