Elke lange weg heeft een einde.

Verslag van Jannet Lange over haar Spartathlon.

De Spartathlon 2010, ik heb er lang naar toe geleefd. Ik wilde hem uitlopen om een pakketje met het laatste restje van mijn minderwaardigheidscomplex aan de voeten van Leonidas neer te leggen. Geen gemakkelijke opgave maar dat was ook niet de bedoeling. Ik wilde voor mezelf bewijzen dat ik in staat ben om iets bijna onhaalbaars te doen. Niet voor niets komt er elk jaar maar ongeveer 1/3 van de starters aan de finish. De afstand, de tussentijdse limieten die ruim lijken maar dat allerminst zijn, de warmte, het voorbijrazende verkeer en het zware parcours maken deze race tot een hele zware. Hulp is alleen maar toegestaan op een aantal daartoe aangewezen posten, muziek en Nordic Walking stokken zijn verboden. Ook een mobiele telefoon is blijkbaar niet toegestaan want onderweg zag ik een deelneemster bijna uit de race worden gehaald omdat ze aan het bellen was. Gelukkig strijkt de official over zijn hart en laat haar doorlopen.

Wanneer je aan de start van een marathon of ultra staat wordt er voornamelijk over tijden en PR’s gepraat. Bij de Spartathlon is dat alleen belangrijk voor supermensen als Jan-Albert Lantink. De andere deelnemers hebben het over het aantal keren dat men gestart is en vooral over het aantal keren dat men de finish binnen de tijdslimiet van 36 uur gehaald heeft. De finish halen was ook mijn enige doel. Daarvoor moest ik wel een lange weg afleggen, nl. ruim 246 km. Geen enkel weldenkend mens wil 246 km lopen en ik dus ook niet. Omdat er 75 verzorgingsposten onderweg zijn zou ik dus 75 etappes gaan lopen, variërend van ongeveer 2 tot 4,5 km. Op mijn trainingsparcours is 2 km van ons huis naar het witte bruggetje en 4,5 km is tot de t splitsing. Kleine behapbare brokjes.
Het plan was dat Henk en ik het eerste stuk samen zouden gaan lopen en Ferry wilde ook wel achter mij aan lopen. Maar al bij de start zag ik beide heren van me weglopen en pas veel later zag ik ze weer. Ik wilde niet te hard starten en ben dus niet achter ze aan gegaan. Zeker in het begin ben ik bijna op de limieten gaan lopen, de eerste etappes had ik niet meer dan 5 minuten speling. Maar zo wist ik zeker dat ik niet te hard van start was gegaan. Bij elke verzorgingspost keek ik hoever het was tot de volgende post en wanneer ik daar moest zijn. Vooral niet naar de afstand die ik had afgelegd en al helemaal niet naar de afstand die ik nog lopen moest. Kleine behapbare brokjes.
Tot zover de theorie maar hoe ging het nu in de praktijk? Omdat ik 75 etappes heb gelopen weet ik bijna niet wanneer ik waar was en kan dus weinig vertellen over afstanden en plaatsen wanneer bepaalde gebeurtenissen hebben plaats gevonden.

De eerste 20 km (voor mij dus 4-5 etappes) gaan dwars door de ochtendspits van Athene en dat is al een heel avontuur op zich. De politie heeft zijn handen vol aan de ongeduldige automobilisten. Er wordt gescholden en gevloekt (dat denk ik maar ik versta er toch niets van), een vrachtwagen haalt me in en slaat vervolgens vlak voor me af naar rechts, mij daarbij bijna van mijn sokken rijdend. Maar er zijn ook Grieken die ons enthousiast aanmoedigen. Bravo, bravo! Het is een hele hoop herrie en stank maar ik amuseer me prima.
Buiten Athene gaan bij mij mijn oogkleppen op. Het enige wat ik nu moet doen is lopen en niet nadenken. Het zal zwaar worden onderweg en ik moet me concentreren. Wat anderen doen moeten zij weten, ik moet naar Sparta met mijn pakketje. Ik voel me goed en heb er het volste vertrouwen in dat het me gaat lukken. Bij elke verzorgingspost zie ik dat ik steeds een minuutje voorsprong extra pak. Mooi zo, rustig aan, de weg is nog lang.
Jos is met de organisatie meegegaan naar Sparta. Eigenlijk zou hij mij gaan begeleiden maar begeleiding is op maar enkele punten toegestaan, heel anders dan in bijvoorbeeld Steenbergen waar hij me elke ronde kon helpen. Mocht ik hier onderweg kramp krijgen kan hij me niet helpen. ‘Sorry schatje, je moet eerst 15 km verder lopen en dan zal ik je kuiten masseren.’ Daar heb ik natuurlijk niets aan dus heb ik hem gevraagd of hij me op wil vangen in Sparta. Daar zal ik hem heel hard nodig hebben en is het dus prettig wanneer hij daar na een goede nachtrust fris en fruitig voor me klaarstaat. Deze tocht ga ik alleen doen. Op een paar punten heb ik kleding, eten en wat andere spulletjes neer laten leggen dus het moet lukken.
De bus van de organisatie stopt een paar keer onderweg zodat de meereizende supporters ons nog kunnen zien en dus kan Jos nog een paar foto’s van me maken. Bij Hellas Can is het eerste punt waar de supporters de lopers mogen helpen. Dit is ook een belangrijke doorkomstpost. En het is ook de enige post die ik in mijn hoofd heb zitten en waarvan ik weet dat ik 80 km heb gelopen. Deze post wil ik in 9 uur bereikt hebben en dat lukt me prima. Ik ben een paar minuten sneller. Hier neem ik afscheid van Jos, hij gaat nu regelrecht verder naar Sparta. En ik ga na een vrolijk ’tot morgen!’ verder.

De temperatuur gaat nu richting de 30 °C en dat voelt niet lekker want we lopen nu pal in de zon en hebben geen greintje verkoeling. Hier begin ik ook mijn kuit te voelen en krijg ik een beetje buikpijn. Niet bij nadenken, gewoon doorlopen. Er zullen nog wel meer pijntjes volgen. Maar na een paar etappes schop ik met mijn voet tegen een oneffenheid in het wegdek en schiet de kramp snoeihard in mijn kuit. Ik gil het uit en meteen staat er iemand van de organisatie naast me. Maar ik wil niet geholpen worden, weet niet eens of dat toegestaan is. Na wat knijpwerk in mijn kuit verdwijnt de pijn en wandel ik voorzichtig door naar de volgende post. Hier neem ik een extra portie ORS tot me en ga daarna weer heel voorzichtig lopen. De kuit voel ik niet meer maar 2 minuten later moet ik heel snel de bosjes induiken voor een eerste grote boodschap. De eerste van vele want deze is het begin van bijna een hele dag diarree. Een hele bijzondere want ik ontdek al gauw een soort van patroon en -raar maar waar- daar ben ik blij mee. Ik moet binnen het halve uur 3x de bosjes in en daarna is het weer ongeveer 2 uur rustig. Daarna weer 3x in een half uur en dan weer 2 uur rust. Zelf vind ik het wel grappig en maak er geen probleem van. Het is niet anders. Ik heb genoeg zakdoekjes bij me en weet onderweg ook nog in een restaurant een grote hoeveelheid toiletpapier te bemachtigen. Niet nadenken, focussen en doorlopen.
Op een pijnlijke bilspier na voel ik me verder nog steeds goed en heb steeds 45-55 minuten speling op de limiettijden. Alleen bij een diarree aanval wordt dat even minder maar daarna loop ik gewoon weer met een lekker tempootje verder en pak ik die speling weer terug. Het parcours is nu wel zwaar met zijn vele heuvels en tot overmaat van ramp gaat het ’s nachts enorm regenen. Een paar posten daarvoor heb ik gelukkig een warm shirt en een jasje aangetrokken maar het voorkomt niet dat ik binnen een paar minuten volledig doorweekt ben. En, bofkont als ik ben, loop ik nu ook net op een stuk onverharde weg met diepe gaten. Het water stroom als een dikke bruine rivier over dit pad en ik stap regelmatig tot mijn enkels in zo’n gat. Ik kan helemaal niet meer zien waar ik loop. Wel zie ik Henk. Hij wandelt en klaagt over de kou en dat hij niet meer naar beneden kan lopen en zegt dat ie gaat uitstappen. Verdikkie, wat jammer. Zelf heb ik het ook koud maar ik heb verder geen problemen. Dat die tanden klapperen is jammer maar geen reden om te stoppen. Doorlopen, concentreer je, je moet naar Sparta!

Na de eerste bui volgen er nog twee, net zo nat en net zo koud maar nu loop ik gelukkig op een asfaltweg, Niet dat ik nu wel kan zien waar ik mijn voeten neerzet maar ik moet toch iets positiefs bedenken?
Diarree in de stromende regen is best bijzonder. Bijzonder lastig. Maar de kramp in mijn kuit is volledig verdwenen. Het geklapper van mijn tanden houd ook weer op en ik blijf een mooie speling op de limiettijden behouden. Ik ga het gewoon halen als ik maar niet in een gat stap en mijn enkel breek of in een greppel donder, verdwaal of straks van de Sangaspas afglijd. Maar daar ga ik niet aan denken. Blijf positief!
Tegen die Sangaspas zie ik al een hele tijd op en de weg ernaartoe is vreselijk zwaar. Kilometers lang klimmen, niet hardlopend te doen. Lang leve mijn wandeltraining! Ik wist dat ik er profijt van zou hebben. Met een snelwandelpas haal ik zelfs mensen in en dat voelt heerlijk. Eindelijk kom ik bij de pas uit en kijk omhoog. Prachtig! Een lang lint van lichtjes zigzagt omhoog. Het pad is nauwelijks een pad te noemen. Grote en kleine stenen waarover je je een weg moet banen. Langs het pad zijn lichtjes opgehangen en dat geeft een gezellige sfeer. Dit is mooi! En zonder na te denken begin ik aan de klim. Soms op handen en voeten, me vasthoudend aan struiken, wegglijdend en struikelend over de losliggende stenen. Het is een leuk geluid wanneer je ze hoort wegrollen. Geen moment ben ik bang. Ik zie soms rood-witte linten hangen en weet dat daarachter een afgrond gaapt. Maar omdat het donker is zie ik die toch niet. En dat is mijn geluk. Was het licht geweest had ik dit niet gedaan. Tijdens deze klim verlies ik maar 5 minuten van mijn voorsprong en dat is voor mijn doen een topprestatie. Boven aangekomen krijg ik een deken om mijn schouders en een stoel aangeboden. Wat moet ik daar nou mee, ik ga toch niet zitten? Als ik ga zitten kom ik niet vooruit. Dus geef ik de deken aan een ander, drink een beker cola en begin meteen aan de afdaling. Dat is tot mijn verbazing een anderhalf meter breed wandelpad, wel steil naar beneden. Het wandelpad ligt bezaaid met losliggende stenen en al bij mijn eerste stap glijd ik een stuk naar beneden. Om me heen hoor ik meer mensen glijden, vloeken en zelfs vallen. Ineens grijpt iemand me bij m’n arm. Hij zegt iets tegen me wat ik niet versta maar ik begrijp aan zijn gebaren dat we zo naar beneden gaan. En al snel begrijp ik ook waarom: glijdt hij uit dan houd ik hem tegen en glijd ik uit dan houdt hij mij tegen. Het zal me over een paar dagen een flinke nekpijn bezorgen maar dat weet ik nu nog niet. En alles is beter dan vallen en geblesseerd raken. Zo wandelen we gearmd als een getrouwd stelletje in een flink tempo naar beneden. De ene na de andere inhalend. Dit is pure humor! Jannet Lange die heuvelaf mensen inhaalt! Nog nooit vertoond, dit mag wel in de krant. Voorpaginanieuws.
In een half uurtje zijn we beneden en verdwijnt mijn tijdelijke echtgenoot in het donker. Voor mij is het weer tijd voor mijn eerste sanitaire pauze in de serie van drie.

Bij de volgende grote post heb ik schoenen, droge kleding, zalf, zakdoekjes, een nieuwe portie ORS en wat repen liggen. Maar de schoenen die ik aanheb zitten goed dus die houd ik aan. Wel doe ik mijn doorweekte jasje en ongebruikte lange tight in de tas. Mijn shirt met lange mouwen houd ik aan. De zalf is ook zeer welkom want ik ben behoorlijk opengeschuurd. Maar het goede nieuws is dat ik nog steeds 45 minuten speling heb op de limiet en dat ik me goed voel. Ik ga het gewoon halen, geen twijfel over mogelijk. Onderweg staan Mik en zijn begeleider Jacob. Mik vertelt me dat Jan-Albert tweede is geworden (joepie!) en dat ik de enige andere Nederlander ben die nog in de race is. Wat? Dat kan toch niet? Wat is er met die anderen gebeurd? Allemaal uitgestapt volgens Mik. Potverdikkie, dat betekent dus dat er maar 2 van de 10 Nederlanders gaan finishen. Want dat ik ga finishen is voor mij zeker. Als er niks geks gebeurt natuurlijk want je hebt de Spartathlon pas uitgelopen als je bij Leonidas bent.
De Sangaspas is helemaal niet het zwaarste gedeelte van de Spartathlon, dit komt nu pas. Na een stuk vlak beginnen we weer te klimmen, kilometer na kilometer. De auto’s razen ons voorbij en het is zaak om goed op te letten en aan de linker kant van de weg te blijven lopen. Klimmen, klimmen, klimmen, er komt geen eind aan. In het begin waait het en miezert het zelfs nog maar om een uur of 10 ’s morgens wordt het warm. En warmer en nog veel warmer. Auto’s toeteren continu en ik begin me niet lekker te voelen. Begin me nu slap te voelen. Elke slok of hap die ik neem maakt me misselijk en na een paar uur moet ik ophouden met eten en drinken om te voorkomen dat ik ga kotsen. Het is nu een waar slagveld. Ik zie mensen aan de kant van de weg zitten met diarree, er wordt volop overgegeven en mensen proberen de kramp uit hun benen te rekken.

Bij de één na laatste verzorgingspost voel ik me helemaal niet meer goed, ik ben misselijk en de hele wereld draait om me heen. Ik heb al een paar uur niet meer gegeten en gedronken, dat durf ik niet meer. Uitdrogen doe ik toch wel, of ik nu drink of niet. Bij drinken moet ik kotsen en verlies dus ook vocht en bij niet drinken verlies ik vocht door het zweten. Het enige wat ik doe is mijn mond spoelen met wat water en op een stukje banaan kauwen om het daarna weer uit te spugen. Maar nog steeds weet ik dat ik het ga halen. Door mijn wandeltraining verlies ik nog steeds geen tijd. Ik wandel zo snel mogelijk door, afgewisseld met stukjes joggen, nu wel heel voorzichtig en goed uitkijkend. Eén misstap en je ligt hier onder een auto. Een toeterende auto, dat dan weer wel.
En dan kom ik eindelijk in Sparta aan, nog 2,5 km wordt me verteld. Doorlopen, blijf in beweging, ga niet stilstaan want dan is het afgelopen. Ik sleep me nu voort. Plots staat Wilma midden op de weg met een groot spandoek. Ik zeg dat ik me niet goed voel en ze wandelt een stukje met me mee, op veilige afstand anders zou ik gediskwalificeerd kunnen worden. Ze zegt me waar ik naar rechts moet afslaan want hier staan geen pijlen. Of ik zie ze niet, dat kan ook. Daarna rent ze weg om Jos te gaan vertellen dat ik eraan kom. Ik weet dat ik nog een keer naar rechts moet maar waar dan? Een Japanner wijst me de weg en zegt dat het nog maar 300 meter is. Daar klopt niks van maar dat vergeef ik hem. En dan zie ik eindelijk vlaggen. Daar is het! Daarachter staat Leonidas! Mensen joelen en applaudisseren, ik zie de Nederlanders. ‘Niet meer gaan hardlopen’, zegt Jacob. Alsof ik dat nog kan. En waarom zou ik? Dit is geweldig. Laat ze maar voor me klappen, ik heb het verdiend. Ik wordt een trapje opgeholpen en dan zie ik eindelijk het beeld. ‘Wat een klein mannetje’, schiet het door me heen. Maar Leonidas is vele malen groter dan ik. Iemand ondersteunt me en dan leun ik eindelijk tegen zijn voeten aan. Het had niet veel langer moeten duren.
‘Leonidas, hier is mijn pakketje. Ik hoef het niet terug, vernietig het alstublieft voor me’.

Ik ben er, het is gelukt! Maar ik ben te moe om het echt te beseffen. Ik ben totaal leeg en ik sta te wankelen op mijn benen.
Een lauwerkrans wordt op mijn hoofd gezet, ik krijg een plaquette in mijn handen gedrukt en er worden nog wat foto’s gemaakt. Jos staat blij te grijnzen en ik wil alleen maar zitten. Een lieve mevrouw zegt dat ik even mee moet naar het hospitaaltje maar dat wil ik niet. Zeg dat ik alleen maar een beetje moe ben en dat het zo wel beter zal gaan. Maar na 5 minuten zitten word ik toch in een rolstoel gezet en naar het hospitaaltje gereden. Blijkbaar zie ik er niet goed uit.
Ik word met een grote boog op een massagetafel geslingerd, van mijn schoenen, sokken en kousen ontdaan, mijn voeten worden gewassen en ontsmet en daarna met een koud goedje besproeid. Vervolgens wordt er een deken over me heen gelegd en mag ik even een telefoontje plegen. Daarna rust, even liggen met de ogen dicht. Taak volbracht, mijn pakketje is afgeleverd.

Wanneer ik mijn ogen een kwartiertje later weer open doe zie ik tegenover me een soort van lijk aan een infuus liggen en naast me ligt iemand bij wie de blaren worden doorgeprikt. Hier wil ik niet zijn! En dus zeg ik tegen een verpleegster dat ik weg wil. ‘Voelt U zich wel goed?’, vraagt ze. Heeft ze het nu over mijn verstandelijke vermogens? Ik knik en zeg dat ik me goed voel. Dus helpt ze me overeind, doet een paar mooie, witte, zachte slofjes aan mijn voeten en zegt dat ik op mag staan. En dat lukt me al binnen 10 minuten. Met een taxi wordt ik naar het 500 meter verderop gelegen hotel gebracht. Op weg naar onze kamer ga ik bijna van mijn stokje, zo benauwd is het hier binnen. Maar dan kan ik me eindelijk neervlijen op een echt bed, toch beter dan een massagetafel. Hier blijf ik in mijn stinkende kleren meer dan een uur liggen, ik ben totaal niet meer in staat om me te bewegen. Ik heb er de kracht niet meer voor en alles doet me pijn.
Daarna sleep ik me richting douche om alle viezigheid van me af te spoelen. Mijn avondeten bestaat uit een toastje en een hap banaan, weggespoeld met wel twee hele slokken water. En dat is meer dan ik de afgelopen uren heb gehad.

Het is nu bijna een week later en ik heb nu eindelijk volledig door wat ik heb gedaan. Ik heb de Spartathlon uitgelopen! Nu ik dit stukje schrijf komen ook de emoties boven. En ik zal U eerlijk vertellen dat op dit moment de tranen over mijn wangen biggelen. En daar schaam ik me niet voor. Ik heb het geflikt! In één keer. Van de tien gestarte Nederlanders zijn er twee die het gehaald hebben. Jan-Albert Lantink heeft een geweldige prestatie geleverd door tweede te worden in de beste Nederlandse tijd ooit. Ik liep in de achterhoede en werd de laatste Nederlander. Maar ook de eerste Nederlandse vrouw die ooit de Spartathlon volbracht en daar is het mannelijke deel van ultralopend Nederland dan weer blij mee.
En ik? Ik ben trots. Trots op mezelf. Omdat ik het gered heb. Dat ik het niet opgegeven heb. Want het was niet alleen de 246 km lange weg van Athene naar Sparta, het was een heel lange weg om in Athene te komen. Langer dan menigeen zich voor kan stellen. Hoelang? Dat weet ik alleen.
De tweede helft van mijn leven leef ik met opgeheven hoofd. Het is goed zo.

Jannet Lange
http://jannetlooptlang.punt.nl