“If your dreams don’t scare you, they are not big enough…”

Veerle Beernaert liep de Spartathlon: “Ik weet dat ik straks ten prooi ga vallen van pac-man Luc maar dit is niet erg, ik ben er nu bijna zeker van dat ik Sparta ga halen, mijn zelfvertrouwen is groot.”

Wat een geluk dat 2000 jaar geleden Herodotus het verhaal van Pheidippides had neergepend of anders was er anno 2016 geen sprake geweest van de Spartathlon. Hoe schrijf je in godsnaam een verhaal dat meer dan drie jaar geleden begint met een uitspraak op één of andere ultraloop: “ik wil de Spartathlon gaan lopen”. We schrijven 2012 en ik heb 2015 uitgekozen om de tocht die boodschapper Pheidippides in 490 vóór Christus ondernam na te gaan lopen, 246 km van Athene naar Sparta destijds gelopen om hulp te halen toen de Perzen Griekenland binnenvielen.

In september 2014 krijg ik de kans om samen met de Pheidippides Friends de Spartathlon vanaf de zijlijn mee te maken. Ik steel met mijn ogen, zuig alle informatie en indrukken die op me afkomen gulzig op, 2015 gaat mijn jaar worden.

Door de jaren heen wordt de Spartathlon echter steeds populairder onder de ultralopers en in 2015 zouden ze met een wachtlijst werken tenzij je een rechtstreekse kwalificatie kan afdwingen. Ik heb er eigenlijk nooit rekening mee gehouden dat ik op een wachtlijst terecht kan komen maar het ondenkbare gebeurt. Ik krijg plaats 175 toegewezen, daar gaat mijn droom want 174 atleten die zouden afvallen… pfff, daar kan en mag ik niet op rekenen. De knop wordt omgedraaid en ik richt mijn pijlen op de editie van 2016 en ik wil een rechtstreekse kwalificatie, ik heb mijn droom al een jaar moeten uitstellen en deze keer wil ik met een gerust gemoed de voorbereiding aanvatten. Op het WK 24H in Turijn (april 2015) haal ik 212 km, ruim voldoende voor een startbewijs voor 2016. Ultralopen worden ingepland, de meeste gekoppeld aan een weekendje of weekje weg. Alles verloopt volgens plan.

En dan, als een duivel uit een doosje is het plots eind september. Na een maand zonder facebook en multimedia – de focus enkel en alleen op de Spartathlon – is de tijd aangebroken om op het vliegtuig richting Athene te stappen. Op maandag 26 september brengt Philippe me naar de luchthaven. Hij zal me op woensdag achterna reizen. Ik heb dus enkele dagen tijd voor mezelf en zo kan ik me in alle rust aanpassen aan de warme temperatuur. Ik loop nog tweemaal 12,3 km, één twintigste van wat me op vrijdag en zaterdag te wachten staat. Ik heb enkele ontmoetingen met plaatselijke bewoners die me een heel goed gevoel geven, net of er iets bovennatuurlijks mee gemoeid is, alle puzzelstukjes vallen in elkaar.

Op woensdag komt mijn team aan. Philippe, Jef en Marc, beiden Spartaan en Dirk, chauffeur van dienst. In de namiddag trekken we naar Hotel Fenix om mijn startnummer af te halen. Er staat een lange rij aan te schuiven, ik ontmoet er heel wat bekenden. Een praatje hier en daar (o.a. met Bridget en Stefaan) en na lang wachten (samen met Willem) is het eindelijk zover. Nummer 158 met bijhorende chip is van mij en ik plaats mijn handtekening om te bevestigen dat ik in goede gezondheid en conditie verkeer. Vanaf nu is het voor echt. ’s Avonds heb ik een briefing met mijn crew. Maandenlang ben ik bezig geweest om een draaiboek samen te stellen. De regie ligt in mijn handen, mijn maatjes zijn de figuranten en de roadies. Nuja, zelf zal ik ook wel het één en het ander moeten doen tijdens de race.

Die nacht slaap ik heel onrustig. Ik droom dat ik mijn “dropbags” ben vergeten af te geven. Op de weg tussen Athene en Sparta zijn er 75 checkpoints (CP) waar ze telkens je nummer noteren en waar je dropbags kan laten bezorgen. In mijn draaiboek heb ik tien posten uitgekozen waar ik een “dropbag” zal plaatsen. In elk zakje zit een post-it met een boodschap geschreven door Philippe, peptalk of iets grappigs. Hier en daar zit er een talisman in, gekregen van vrienden en collega’s. Ik heb ook een brief gekregen van Dirk en die steekt in één van de dropbags. Verder zitten er allerlei lekkernijen in: borrelnootjes, chocolade, bifi-worst… telkens een kleine beloning. Het eerste wat ik doe als ik wakker word is mijn dropbags klaarmaken en ik kan ze niet snel genoeg afgeven, mijn droom mag deze keer niet uit komen.

Op donderdag pak ik mijn draaiboek in samen met een tiental pakketjes kledij, gesorteerd volgens buitentemperatuur van hoog naar laag en terug naar hoog. Voor diegenen die eventjes de draad kwijt zijn: de eerste dag zou het heel warm worden, ’s nachts heel koud en vervolgens terug warm. Ik ben op alles voorzien. Er wordt ons gemeld dat er de volgende morgen geen ontbijt voorzien is, enkel een pakket met een paar toastbroodjes en fruit. Philippe en ik besluiten om naar de winkel te gaan om chocomelk, brood, kaas, koeken en pudding. Om nu 246 km te gaan lopen op een paar sneetjes brood, wel daar heb ik hoegenaamd geen zin in.

Vrijdagmorgen, 30 september, 4u45… mijn wekker gaat af, ik heb heel goed geslapen, misschien een beetje kort maar slapen is voor morgen, desnoods voor overmorgen. Ik neem een douche en zend Philippe naar beneden om ons ontbijtpakket af te halen. Even later staat hij terug in de kamer: “kom vlug naar beneden, er staat toch een groot ontbijt klaar”. Hier word ik nu eens heel blij van, ik hou wel van een stevig ontbijt en dan vooral als ik heel ver wil gaan lopen. Even later stappen we op de bus richting Acropolis, het wachten kan beginnen want de bus is overvol, er zitten mensen in het gangpad en de chauffeur wil niet vertrekken. Hij vertelt dat er een tweede bus komt maar de atleten in het gangpad vertrouwen het zaakje niet. Stel dat er geen bus meer komt? Om 6u15 vertrekt de bus dan toch, 20 km nog te rijden en start om 7u… veel marge is er niet.

Uiteindelijk geraken we aan de start en wat een beleving, 384 atleten, 34 nationaliteiten, camerateams, begeleidende crews… Een gezellige drukte, er worden foto’s genomen en dan is het zover, het startschot weerklinkt. We zijn vertrokken, in de voetsporen van boodschapper Pheidippides. De avond ervoor hadden Jan, Steven, Nadia en ik verkondigd dat als we toevallig in elkaars buurt zouden lopen dat we niet gingen babbelen. Een ultraloper loopt het liefst alleen, verzonken in gedachten, aan niets peinzend of juist aan heel veel dingen denkend.

Tot aan het marathonpunt loop ik samen met Jan en Nadia, Steven en Luc zijn dikwijls in onze buurt te vinden en we verbreken onze belofte, we babbelen en lachen, niet gans de weg maar toch, het voelt goed, we zijn op weg met eenzelfde missie en we begrijpen elkaar. Even voorbij marathonpunt gaat Jan alleen verder, ik moet plassen en ben op zoek naar een geschikt plekje. Silvia, een Uruguayaanse vriendin loopt me voorbij. Ze ziet er goed uit en steekt haar duim omhoog.

Het drukke verkeer van Athene en de stinkende olieraffinaderijen zijn allang vergeten. Het parcours wordt mooier. In België heb ik vele malen de opmerking gekregen dat de Spartathlon misschien de natte droom is van een ultraloper maar dat het een lelijke wedstrijd is, de mooiste stukken parcours vallen tijdens de nacht en dan zie je geen steek. Over het parcours kan ik hen nog enigszins gelijk geven maar wie kan er iets zeggen over een wedstrijd die je niet mee maakt… juist? Iemand die er ooit geweest is zal beamen dat de magie van de Spartathlon met geen pen te beschrijven is en toch wil ik het proberen. Terwijl ik in mijn eentje verder aan het lopen ben bedenk ik dat ik ga afrekenen met de sceptici. Ik moet ergens aan een pen en een stapel papier geraken. Ik ga hier en nu, terwijl ik aan het lopen ben een boek schrijven. Ik loop aan een snelheid van net geen 9 km/u dus dit moet enigszins mogelijk zijn. Alleen jammer dat ik geen pen vind op mijn pad.

De kilometers schuiven onder mijn voeten weg en plots ben ik aan het Kanaal van Corynth, al 78 km op de teller, niet te geloven hoe alles zo snel voorbij gaat. Even verderop in Helas Can na 81 km staat mijn team klaar. Aan het marathonpunt mochten ze tot bij mij komen en nu weer (tijdens de race mag je team op een tiental posten assisteren). In Helas Can eet ik een boterham met kaas, een pudding en drink ik vanilledrank. Ik krijg een tandenstoker, die heb ik aan het marathonpunt besteld omdat er een stuk noot tussen mijn tanden is blijven steken. Op de volgende post met assistentie ga ik pasta smullen. Ik heb in mijn draaiboek geschreven: aan km 93 wil ik een pasta van Nicos (restaurant in Ancient Corynth). Ik kijk er naar uit en ja, ze staan klaar met 2 potjes pasta, bijna koud maar het smaakt. Ik bedenk dat de potjes verdacht veel lijken op diegene die in Helas Can op de bevoorradingstafel stonden. Zouden de snoodaards het durven om mij te bedriegen? Nee, natuurlijk niet…

Net vóór Ancient Corynth loop ik Wilma voorbij. Ze heeft het even lastig en ik zeg dat het straks beslist beter zal gaan. “Joh, natuurlijk”, antwoord ze, “alles komt goed”. Ik weet zeker dat Wilma zeven levens heeft dus twijfel ik geen moment dat ze er terug door komt. Rond kilometer 99 kom ik in een begrafenisstoet terecht. Heel vreemd, de lopers moeten de lijkstoet kruisen, je ziet dat ondanks het verdriet er ook bewondering in de ogen schuilt. Eén enkel iemand wil de handen op elkaar zetten voor een klein applaus maar bedenkt zich op het laatst. Aan km 100 liggen er registratiematten, ik kijk op mijn klok: 11u15, niet slecht. Jan Vandendriessche (official) is er ook. Het is Jan die over de selecties van de Nationale Ploeg Ultralopen gaat. Eind november mag ik mee naar het WK 100 km in Spanje en ik bedenk dat ik daar een tweetal uren sneller wil gaan lopen. Plots zie ik Patje, hij is aan het wandelen en het lijkt niet goed te gaan met hem. Ik spreek hem enkele bemoedigende woorden toe maar ik vrees dat het niet goed komt.

In Zevgolatio staan er kinderen langs het parcours met een schriftje en een balpen. Blijkbaar is het de gewoonte om zoveel mogelijk handtekeningen te verzamelen van lopers. We worden aangeklampt en ze vragen om je “name, country and bibnumber” neer te pennen. De verleiding is groot om een balpen mee te smokkelen, ik moet mijn boek immers nog schrijven. Ik doe het niet, stel je voor dat ik de pen meeneem van een jongetje dat 5 km verderop woont en dat hij helemaal terug naar huis moet om een nieuwe te halen en zo een heleboel lopers mist in zijn schriftje. We lopen langs een iets drukkere weg en aan de ene kant staan twee jongens, aan de andere kant één meisje. Alle lopers nemen de kant van de jongens, de weg ligt er iets beter. Ik zie dat de papa van het meisje er bij staat en dat ze duidelijk geen toestemming heeft om de weg te dwarsen. Ik besluit om in tegenstelling tot de andere lopers om naar het meisje toe te lopen. De blik van blijdschap in de ogen van het meisje ga ik nooit vergeten, zo dankbaar dat ze is voor een simpele krabbel van een nobele onbekende loopster uit België. Met een smile van hier tot ginder vervolg ik mijn weg.

We lopen nu al kilometers lang bergop, eerst valt het niet erg op maar plots komt het besef dat het hier nu echt serieus zal beginnen worden. Voor het eerst voel ik dat mijn benen al een mooie afstand afgelegd hebben maar van echte vermoeidheid is er vooralsnog geen sprake. In Halkion Village (CP 32: 112,9 km) zie ik mijn team terug, we hebben er dan net een heel pittige klim opzitten. Op de volgende post met assistentie zullen we halfweg zijn. Oud Nemea (CP35: 123,5 km) herinner ik me nog van twee jaar geleden toen ik hier was als supporter. De verzorgingspost is naast de Saint Andrews Church. Hier heerst een gezellige drukte, gans het dorp komt naar de atleten kijken. Sommige lopers nemen even de tijd om een kaarsje te branden in de kerk. Ik neem een korte pauze, ik heb besloten om nooit te gaan zitten, in mijn hoofd voelt “zitten” niet goed aan.

Ik loop terug in de buurt van Jan, we spelen een spel, “haasje over” heet dit spel. Een plaspauze dringt zich op en Jan dribbelt verder. Ik heb een uitermate geschikt plekje gevonden, verscholen tussen de druivelaars. Ik vind het vreemd dat telkens er een loper langs loopt dat hij zijn hoofd draait richting mijn geheim plekje. Het kan toch niet dat ze mij zien zitten. Achteraf blijkt dat ik mijn hoofdlamp niet uitgezet heb en iedereen is waarschijnlijk benieuwd wiens licht er daar zo schijnt tussen de druivelaars. Tussen CP35 en CP 40 volgt een heel slecht stuk, de weg is smal en ligt vol met grote stukken steen. De volgauto’s krijgen het hier hard te verduren, de lopers eigenlijk ook.

Na CP 40 gaat het een stuk naar beneden maar ik weet wat komen gaat. Vanaf CP43 (148,3 km) waar ik assistentie krijg begint de Mont Ventoux van de Spartathlon, een slingerende stijgende weg van 10 km lang. Deze weg brengt ons naar Mountain Base (159,5 km). De berg zie ik al kilometers lang voor me opdoemen en plots is hij daar, de Sangaspas. Ik kijk omhoog en zie duizenden sterren aan de hemel. Lichtpolutie kennen ze hier niet, zo’n zuivere mooie sterrenhemel heb ik nog nooit gezien. Op de flank van de Sangaspas zie ik een lint lichtjes, allemaal lopers die op weg zijn naar het “hoogte”punt van deze tocht. Ik heb twee uur voorsprong genomen op closing-time. Ik kleed me nog warmer aan en wil mijn gps ruilen voor een nieuwe met volgeladen batterij. Verdorie, dat nieuwe kreng weigert dienst, ik pruts aan alle knopjes maar krijg de gps niet in gang. Ik zie dat Jef en Philippe nerveus worden. “Laat dat”, zeggen ze en ik vertrek zonder gps, vanaf nu heb ik enkel een horloge.

Ik hoor dat ze mijn bibnummer door een walkie-talkie roepen bij de start van de klim naar boven. Ik klauter naar boven, schuif nu en dan weg. Ik blijf zo dicht mogelijk tegen de bergflank, bang om in de afgrond terecht te komen. Ik kan niet begrijpen dat er hier nog nooit iets ernstigs is gebeurd. Op een viertal plaatsen staan bergbeklimmers met een walkie-talkie, telkens ik één van hen passeer wordt mijn nummer doorgegeven “nummer 158 is gepasseerd” maar dan in ’t Grieks. De klim naar boven is net geen twee kilometer en we moeten 300 hoogtemeters overbruggen. Na 35 minuten bereik ik Mountain Top. Ik kijk omhoog, ik ben nu nog dichter bij die duizenden sterren, wat een gevoel…! De afdaling vind ik heel gevaarlijk. De weg is breder dan het bergpad naar de top en ik word voorbijgelopen door een vijftal lopers. Hoe kan dit nu? Als Philippe en ik in de bergen gaan wandelen loop ik altijd als een berggeit naar beneden. Ik spring van de ene steen naar de andere, soepel en stijlvol en ik ben telkens een kwartier eerder beneden dan Philippe en nu word ik overklast, ik begrijp er niets van. Nuja, als Philippe en ik gaan wandelen hebben we nog nooit eerst 160 km gelopen… wellicht heeft dit er iets mee te maken.

Ik loop door het dorp Sangas, hobbel verder, wat gaat het goed, het is bergaf en ik had gedacht dat de bovenbenen tijdens het dalen zouden tegen pruttelen maar het is niet zo. Als je de Sangaspas overleeft en je hebt nog redelijk veel voorsprong op closing-time dan zeggen ze dat het binnen is. Euh, we moeten wel nog twee marathons lopen hé mannekes.

Na 176,5 km kom ik aan in Nestani, het gaat nog steeds naar beneden maar ik weet, dit blijft helaas niet duren. Net als ik het CP in Nestani verlaat komt Luc binnengelopen. Luc bereikte al zeven maal de finish in evenveel deelnames en hij is één van de weinigen die traag start (dicht tegen closing-time aan lopend) en die na de Sangaspas zijn turbo aanzet en als een pac-man de helft van het deelnemersveld dat voor hem uitloopt opvreet. Ik weet dat ik straks ten prooi ga vallen van pac-man Luc maar dit is niet erg, ik ben er nu bijna zeker van dat ik Sparta ga halen, mijn zelfvertrouwen is groot.

Op automatische piloot loop ik verder, niet heel snel maar in gedachten verzonken. De ganse weg al had ik lopers in het vizier en nu plots zie ik niemand meer, geen dansende lichtjes in de verte, niets. Ik kijk achter mij en zie een lampje naderen maar ik twijfel, misschien ben ik verkeerd gelopen en is die loper die na mij komt mij gewoon gevolgd en zijn we beiden verkeerd. Ik speur de weg af naar pijlen, mijn lamp is niet meer sterk, de batterijen lopen leeg. Plots zie ik een verpakking van een gelletje op de weg, meestal maakt zoiets me heel kwaad. Wie gooit er nu gelletjes op de baan in the middle of nowhere? Dit gelletje maakt me echter extreem gelukkig, hier is een loper gepasseerd, ik zit op de juiste weg.

Op de CP’s met hulp staat mijn crew steeds paraat, Philippe bibbert van de kou. Het is 5u30 in de ochtend en het is nog steeds koud, ik schat een graad of acht. Even verderop krijg ik het moeilijk, nog minstens een uur tot zonsopgang, ik heb zin in een warme choco maar er is enkel kippensoep op het volgende checkpoint. Ik vraag een grote portie maar heb onmiddellijk spijt, de soep smaakt niet zo lekker als die op de vorige posten.

De volgende uren verlopen als in een roes. Ik loop een dorp binnen, Tegea, de geur van versgebakken brood komt op me af. Hier liggen chip-matten, ik heb 195 km op de teller en het is iets voor negen uur. Ik heb nog steeds warme kleren aan, lange broek en trui, mijn handschoenen en buff heb ik al uitgetrokken. Mijn crew staat hier klaar en ze helpen me omkleden, ik krijg een droog t-shirt, trui en lange broek gaan uit en ik vertrek, nog een goeie 50 kilometer.

Een paar kilometer verder sla ik in paniek. Sedert het overlijden van vriendin Sandra draag ik tijdens wedstrijden een rood armbandje als herinnering aan haar. Ik kijk naar mijn arm en het armbandje is weg. Waarschijnlijk ben ik het tijdens het wisselen van mijn shirt kwijtgespeeld. Ik wil terug maar dit kan niet, ik moet naar Sparta. Er zit niets anders op dan door te lopen naar het volgende checkpoint met hulp, dit is na 212 km (CP 65). Ik bedenk dat ik mijn crew ga terugsturen om het armbandje te zoeken. Eigenlijk kan ik dit niet verwachten van hen, het is 18 km rijden, dit maakt 36 km heen en terug en dan is er nog de kans dat ze het niet vinden. Daarbij is het vanaf Tegea tot aan km 212 constant stijgen, telkens je denkt dat je het hoogste punt bereikt hebt gaat het nog even verder, heel uitputtend. Het is ondertussen bloedheet geworden, nog warmer dan de eerste dag, rond de 33 graden. Als ik Philippe zie aan km 212 krijg ik het bijna niet over mijn lippen: “ik ben mijn armbandje voor Sandra kwijt en het moest mee naar Sparta”. “We hebben het gevonden”, zegt Philippe. Ik ben opgelucht en blij als een klein kind dat snoepjes krijgt. Nu kan ik verder.

Vanaf CP 65 is het dalen, althans dit zou zo moeten zijn. Ik heb het gevoel dat we nog steeds aan het stijgen zijn, vals plat misschien. Aan CP 68, 223 km zie ik mijn crew terug. Nog “maar” 23 km, het is binnen. Ik lig nog steeds 2 uur voor op closing-time. Ik begin te rekenen, dit doe ik beter niet want ik loop heel traag, amper 6,5 km/u en dit betekent dat ik nog 3u30 moet rekenen voor 23 km. Dit lijkt eindeloos lang in die verschroeiende hitte. Op 9,5 km voor het einde zie ik voor het laatst mijn team. Ik trek een fris t-shirt aan, “Belgium” staat erop. Nog vlug even naar het toilet en daar ga ik. Die laatste 10 kilometer worden de langste uit mijn leven, het gaat tergend traag vooruit.

Ik heb nog één dropbag, op 2,4 km vóór het einde. Er zitten twee persoonlijk briefjes in van Philippe, een talisman van de collega-bloedprikkers, een Belgische vlag en een kam. De dametjes aan het checkpoint zien de kam en zeggen: “Oh great, you have to be pretty to meet King Leonidas” “Hell yeah, I don’t want to ruin my date with him”, antwoord ik!

Vanaf dan is het kippenvel, de laatste lange strook naar Koning Leonidas loop ik te glunderen. Ik kan het niet geloven, nog steeds niet eigenlijk. Ik heb 246 km gelopen om een boodschap naar Sparta te brengen en hier ben ik dan. Ik loop de laatste trappen op, raak de voet van Koning Leonidas aan, ik leg er mijn hoofd tegen, ik ben gefinisht. Ik ben één brok adrenaline en klauter op het beeld, ik ben er, nu ben ik er echt! Finish na 34u14’ over 246 km, die laatste 500 meter mochten voor mij nog heel wat langer duren…

Epiloog:
Ik ben mijn crew enorm dankbaar, ik weet niet hoe ik ze kan bedanken, woorden schieten te kort maar dankzij hen ben ik verplicht om in de toekomst nog eens terug te keren… de pasta van Nicos heb ik immers niet geproefd en misschien moet ik dat boek ook nog wel eens schrijven.
Verder wil ik mijn kinderen die vanaf het thuisfront mee volgden bedanken, ik weet dat ze enorm meeleefden.
En de familie, vrienden en collega’s en supporters thuis en ter plaatse wil ik zeker niet vergeten… ik zie jullie allemaal enorm graag!

Veerle Beernaert