‘Ik kan niet met oogkleppen op leven.’ (JKM 98)

Rennende egoïst wil ook sociaal zijn. Rolf Bos interviewde Wim-Bart Knol aan de vooravond van de JKM 1998: triatleet – schaatser – ultraloper

{i}de Volkskrant van zaterdag 11-04-1998, pagina 35, Sport katern{ei}

{b}Rennende egoïst wil ook sociaal zijn{eb}
{i}door Rolf Bos{ei}

DEN HAAG – Vanavond gaat in Den Helder de derde Jan Knippenberg-memorial van start. De hardloopwedstrijd voert in de paasnacht naar Hoek van Holland. Wim-Bart Knol (34) won vorig jaar. ‘Helaas is de weersverwachting te goed. Ergens hoop je toch dat je windkracht tien tegen hebt.’
‘Volgende maand doe ik mee aan de Elfstedentocht. Voor het eerst wordt die ook voor ultralopers gehouden: vijf etappes in vijf dagen. Ik ben Fries; elke nacht slaap ik bij andere kennissen. Het was natuurlijk mooier geweest als die tweehonderd kilometer in een keer zou moeten worden afgelegd, maar dat is organisatorisch niet mogelijk. Nu maken we er elke dag een marathon van. Ik denk dat ik dagelijks 2.55 uur nodig heb.’
‘Geschaatst heb ik ‘m ook, driemaal al, terwijl ik helemaal niet kan schaatsen. Maar ik ben in Leeuwarden geboren, en dan ligt dat kruisje bij wijze van spreken al in je wieg. De eerste keer legde ik de tocht in negen uur af, terwijl mijn techniek nergens op lijkt. En de volgende dag gewoon weer hardlopen, hoor.’
‘Ik moet als schaatser altijd achteraan rijden, anders zou ik anderen beschadigen; ik schijn met mijn schaatsen terug te trappen. Vorig jaar deed ik ook weer mee. Ik had tien jaar niet geschaatst, maar ik was in elf uur weer thuis. Je hoopt op omstandigheden als in 1963, maar nee, hoor. Dat heroïsche is nu wel helemaal weg.’
‘Een jaar lang heb ik me helemaal aan topsport gewijd, aan de triatlon. Dat was nadat ik mijn studie bedrijfseconomie had afgemaakt. Nou, dat jaar bleek een dramatische vergissing. Ik kan niet met oogkleppen op leven. Ik raakte prompt geblesseerd, het evenwicht was verdwenen. Misschien ben ik ook wel te calvinistisch: is het maatschappelijk wel verantwoord om alleen maar met sport bezig te zijn, vraag ik me dan af.’
‘Ik was triatleet in de pionierstijd, ben zesmaal in Almere gestart. Het was de tijd van Gregor Stam, we deden maar wat. Dat was ook het leuke er aan. Op het moment dat het professionalisme zijn intrede deed, was het voor mij eigenlijk al weer gedaan. Dan komen er speciale, nieuwe fietsjes op de markt, wordt er gesproken over voedingssupplementen en wat al niet. Dan haak ik af. Vervolgens lees je over een dubbele triatlon, en besluit je je daar maar op te richten.’
‘Ik heb aan de eerste dubbele triatlon in Europa meegedaan, in Lelystad in 1989. Ik won, vestigde een wereldrecord met een tijd van 22 uur, in de stromende regen, terwijl het parkoers ook nog eens twintig minuten te lang was. Het ging fantastisch. De 360 kilometer op de fiets heb ik afgelegd door constant 33 kilometer per uur te rijden, er was geen enkel verval. Ik liep in mijn uppie in de stortregen, maar was wel op mijn best. Daarom vind ik de Jan Knippenberg-loop ook zo mooi. Je loopt de hele nacht in je eentje over het strand.’
‘Met de triatlon was het, wat mij betreft, snel gedaan. Ik kon trouwens ook niet zwemmen; ik kwam altijd als honderdste uit het water. Bij mijn laatste wedstrijd, in Hongarije, stapte ik na 150 kilometer fietsen af en ben ik maar op een stoepje gaan zitten. Dat was het begin van een periode van verwarring. Ik wist niet wat ik moest doen. Studie klaar, het sporten was over en ik moest een baan zoeken.’
‘Het werd uiteindelijk een eigen bedrijfje, dat nu heel goed loopt. Ik doe aan telemarketing, werk met werkstudenten. We doen regionaal onderzoek, en het gaat fantastisch. Na drie jaar zitten we al op een omzet van ruim twee ton. Mijn omzet is elk jaar verdubbeld, maar meer dan vier ton mag het niet worden, want dan kom je voor moeilijke keuzes te staan. Dan word je te groot, moet je personeel in vaste dienst aannemen, en ik wil niet inleveren op mijn flexibiteit. Ik heb de afgelopen twee weken heerlijk gelopen.’
‘Ik werk het hardst van oktober tot en met januari. Dat was in mijn studententijd al zo. Dan deed ik 70 procent van mijn studie en tentamens. Zodra de zon ging schijnen, ging ik lopen; zo leef ik nog steeds. Je loopt een hele tijd, vervolgens ga je daarvan balen, en dan ga je maar weer werken. Het is al met al een prettige balans zo, die niet verstoord mag worden door al te grote groeispurten van het bedrijf.’
‘Ik doe dus ook mee aan de kapitalistische race van steeds maar verder groeien, terwijl ik dat eigenlijk helemaal niet wil. Uiteindelijk werk ik voor bedrijven die meer omzet willen maken en via mij laten onderzoeken hoe ze meer mensen naar hun warenhuis kunnen krijgen? Dat is de concessie die ik doe in dit leven.’
‘Mijn broer en zus zijn consequenter. Mijn zus is als arts naar een ontwikkelingsland vertrokken; mijn broer, die bioloog is, verdiepte zich in de antroposofie, en reisde naar Siberië, op zoek naar volkeren die nog heel primitief leven. Zij zijn hun principes trouw gebleven, ik minder, maar dat maakt me nog niet ongelukkig.’
‘Ik ben op zoek naar de balans tussen het egocentrische leven van de ultraloper en de super-sociale persoon, die ik ook ben. Zeg maar: het evenwicht tussen werken, lopen en leven. Ik heb de ideale vorm nog niet gevonden; mijn jeugdig enthousiasme zit me in de weg.’
‘Mijn probleem is ook, dat ik door iedereen aardig wil worden gevonden. Ik ben ook niet een echte diehard in dat ultralopen, zoals Jan Knippenberg dat was. Ik mis de passie van Ron Teunisse, de beste ultraloper van Nederland, die kan echt grenzen verleggen.’
‘Ik heb één doel: ik wil de Spartatlon, de jaarlijkse ultraloop van Athene naar Sparta over 250 kilometer, voor mijn vijftigste winnen. Die race heeft alles. Je loopt eerst twintig kilometer langs een snelweg in Athene, heerlijk, en dan is er ’s nachts de berg op de Peloponessos, waar je tegenop moet, en waar niemand hardlopend naar boven kan.’
‘Op die berg gaat iedereen wandelend naar boven, behalve Yiannis Kouros dan, maar dat is een man van een andere planeet. Die begint ook met een startsnelheid van 13 kilometer per uur, en daar is eigenlijks niks aan, dat kan iedereen. Maar waar iedereen op een bepaald moment afhaakt, gaat Kouros door in dat tempo.’
‘Die man kan door grenzen heen waar anderen voor blijven staan. Kouros, gewoon een boer en helemaal niet gezegend met een super-atletisch lijf, heeft onlangs binnen 24 uur driehonderd kilometer afgelegd. Ongelooflijk, ik kom net aan 227 kilometer; Ron Teunisse, en dat is al echt wereldtop, haalt 261 kilometer.’
‘Ik heb vier keer aan de Spartatlon meegedaan. De eerste keer liep ik heel goed, maar stapte ik na 215 kilometer uit. Ik lag toen op de derde plaats; ik zat zo stuk, dat het niet verantwoord was door te lopen. Ja, dat heb ik zelf goed in de gaten. Ik zal nooit gaan hallucineren, gaan slingeren, zodat ik tegen een boom op loop; dat moment ben ik voor.’
‘Ik heb de Spartatlon later eenmaal uitgelopen, maar daar wil ik niet over praten. Ik heb toen halverwege anderhalf uur in een auto uitgerust en deed er in totaal 32 uur over. Ik weet dat ik in Sparta ooit eens kan winnen, in 24, 25 uur, maar dan moet ik de volledige balans, de perfecte nuance, in mijn leven hebben gevonden. Dat is het doel. En laten we wel zijn, eigenlijk is het niet eens belangrijk om dat doel te halen, het is al heerlijk om ervan te dromen.’
‘Ik heb overtollige energie, en die moet eruit. Ik gebruik het lopen om rust te vinden. Ik kan ook altijd in de vrije natuur gaan lopen, maar op een gegeven moment wil je je toch met anderen meten. Dat ambivalente had Jan ook, en Ron heeft dat ook. Zo’n Spartatlon, daar ben je al maanden vantevoren geëmotioneerd over, een paar dagen vantevoren heb je soms hoge koorts van de spanning.’
‘Mijn probleem is dat ik bij sommige wedstrijden teveel op anderen let. Vorig jaar, bij de 120 kilometer van Texel, heb ik me vooraf nogal geërgerd aan Dirk Westerduin, die later ook won. Dirk, verder een beste jongen, had gezegd dat hij het parkoersrecord van de afwezige Teunisse zou breken. Daar werd ik verschrikkelijk boos over, want er is maar één Ron. Gevolg was dat ik Dirk ging opjagen. Hup, daar ging mijn hartslag omhoog, en kon ik uitstappen.’
‘Ik train absoluut niet volgens schema’s. Ik begin te lopen, in twaalf kilometer per uur, en dat tempo houd ik een hele tijd vol, de long slow distance, de LSD-methode. Niks intervallen dus, niks snelheidstraining, niks fartlek. Na afloop sla ik de gelopen afstand in mijn hoofd op. Aan het eind van de week noteer ik het totaal dat ik die dagen heb gelopen op een stuk papier en dan weet ik dat ik weer 220 kilometer heb afgelegd.’
‘Wij ultralopers lijden aan een bijzondere psyche. Ik doe aan wedstrijden mee, maar loop eigenlijk liever zo maar wat in de natuur. Als achttienjarige fietste ik al op en neer naar Athene, zevenduizend kilometer in zes weken. Van mij hoeft het allemaal niet georganiseerd te zijn. Zomaar van kust naar kust rennen in de VS, het lijkt me fantastisch. Als jij me nu voorstelt om morgen even naar Rome te gaan lopen, dan ben ik je man.’

{i}Copyright: de Volkskrant{ei}