Ultraloper blij met erkenning, en ook weer niet (RUN’92)

Een eerste artikel uit een mini-RUN-serie: 1992 met Jean-Paul Praet in een glansrol als 1e Europees Kampioen 100 km in 6.16.41, en Knip keek toe

Voorwoord Martien Baars. Hoewel ik dan wel als vast UN-redacteur gestopt ben, zijn er nog leuke staartjes die ik met plezier aan UltraNed doorgeef. Bijvoorbeeld: Hinrick Klugkist stuurde niet alleen het trainingsartikel van Peter Stein in maar gaf meteen een compilatie mee van ultra-artikelen uit kranten, waaronder een aantal verslagen over de 100 km in Winschoten, die hij ooit eens op een achternamiddag op het net had verzameld. In de aanloop naar de RUN’04 met het WK 100 km op 11 september, komt hier een eerste artikel uit een vijfvoudige mini-serie over de RUN, uit de beginperiode van de nieuwe opzet, toen Marathon Plus nog niet bestond, laat staan UltraNed. De RUN’92 werd legendarisch: met Jean-Paul Praet in een glansrol als 1e Europees Kampioen 100 km in een wereldtijd van 6.16.41, en onder de duizenden toeschouwers ook de ultra-goeroe Jan Knippenberg. In de komende weken (steeds op donderdag als dat zo uitkomt) volgen dan nog artikelen over de RUN’94, RUN’95, en RUN’96, en met de ‘ultraklassieker’ van Rolf Bos over de RUN’97 sluiten we dan rond donderdag 26 augustus deze mini-serie af.

In 1991 werd onder aanvoering van Harm Noor de RUN nieuwe stijl ten doop gehouden, met een parcours van 10 km door De Klinker. Die wedstrijd was een groot succes, mede omdat winnaar Santalov een ‘wereldrecord’ van 6.26 liep. De aansprekende nieuwe RUN-opzet bracht Malcolm Campbell cs er toe om het allereerste Europees Kampioenschap 100 km van 1992 in Winschoten te laten organiseren. Enige relativering van de uitspraak van Rob Velthuis hieronder (‘eindelijk erkenning’) is wel op zijn plaats: het ‘Wereld Kampioenschap’ 100 km dateert al van 1987 (die eerste editie was in Torhout), en dat WK kwam pas voor het eerst naar Winschoten in 1995. Het eerste EK 100 km dateert dus van 5 jaar later (en zou vervolgens ook in 1993 en 1994 in Winschoten worden gehouden). Wat dat betreft gaat het bij de 24 uur dus omgekeerd. In 1992 was het eerste EK 24 uur – net als het EK 100 km ook in Nederland, namelijk in Apeldoorn – en pas na 11 jaar kwam het eerste WK 24 uur – als voorzichtige uitbreiding van het tegelijk gehouden EK 24 uur, in Uden vorig jaar oktober 2003.
Vanaf Texel gingen Jan Knippenberg en ik het RUN-spektakel in Winschoten van 1992 bekijken. Jan ging ook om overleg met deze en gene te plegen, want er was weer de nodige heibel in het wereldje. En ik ging vooral als beginnend organisator van De Zestig van Texel die in de aanloop naar de 2e editie van pasen 1993 wel eens bij een echte ultrawedstrijd wat op wilde steken. Het werd een memorabel weekend. Met JPP die door het publiek in en rond De Klinker groots onthaald werd bij zijn triomfantelijke finish in een geweldige eindtijd – nog steeds de beste tijd ooit gelopen bij de RUN. Met een Nederlandse landenploeg die onder aanvoering van team-manager Ton Smeets geen klassering haalde – de meeste lopers stapten uit. En zelf proefde ik de sfeer van het parcours met twee clandestiene rondjes in het donker samen met Knip. Gelukkig lulde Jan constant en was het tempo voor mij net te doen ;-).

{i}de Volkskrant van maandag 14-09-1992, pagina 15, Sport katern{ei}

{b} Ultraloper blij met erkenning, en ook weer niet {eb}
{i}door Rob Velthuis{ei}

{b}Zoals twintig jaar geleden de marathonloper als zonderling werd nagewezen, zo geldt de ultraloper in de volksmond nu als sportverdwaasde. Terwijl de duurloop klassieker is dan de marathon. De honderd kilometer heeft via het eerste EK in Winschoten nu pas een officiële status; en ook de 24 uur in Apeldoorn eerder dit jaar had die EK-status. Eindelijk erkenning, maar het is de vraag of de ware ultraloper daar wel op zit te wachten.{eb}

WINSCHOTEN – Ook in Winschoten was vroeger alles beter, mooier vooral. Toen de deelnemers aan de RUN nog het idee hadden een lange reis te maken, met de langzaam rijzende zon achter sluiers van nevel als inspirerend decor. De 100 kilometer lange ronde van weleer heeft plaats gemaakt voor een autovrij parkoers van tien kilometer door Winschoten en Heiligerlee. Gestart wordt ’s avonds, zodat de voetreis voor de meesten pas diep in de nacht is afgerond. Als centraal punt fungeert het evenementencentrum de Klinkert, waar het ook niet meer zonder hoempaorkest schijnt te kunnen. Wat Almere is voor de triathlon is Winschoten voor de ultralange afstandloop, zij het met een wat minder gestoorde kermis. Het kan allemaal nog net, oordeelt Jan Knippenberg, een van de weinige ultra-fenomenen die Nederland kent. Nee, aan dit soort wedstrijden doet hij niet meer mee sinds zijn rug gebreken vertoont. Maar nu hij voor het eerst sinds lange tijd zijn gezicht weer eens laat zien, begint het toch te kriebelen. De oude rotten van over de grenzen kennen hem nog steeds. En vanzelfsprekend schiet hij in zijn tot op de draad versleten loopschoenen, om even twee rondjes mee te pakken. Want wat is het leven als er een dag moet worden stilgezeten?

Decennia lang al tracht de bevlogen Knippenberg het onbegrip over zijn sport – zijn levenswijze eigenlijk – bij de mensen weg te nemen. Want de reacties zijn nog steeds eender. Wat bezielt een sterveling om honderd kilometer hard te lopen? En de verwarring wordt alleen maar groter als die afstand in de ultra-wereld niet uitzonderlijk blijkt. Zeker, met de 100 mijl is het tegenwoordig een veel voorkomende wedstrijdvorm, maar ook de 24 uur is populair. En wat te denken van de 48 waarin Iannis Kouros al eens meer dan 450 kilometer aflegde, of de zesdaagsen waarin deze befaamde Griek de teller meermalen boven de duizend kilometer liet stilstaan. Zijn het de uitwassen die de hedendaagse sport met zijn drang naar steeds meer en steeds beter voortbrengt? Wat begon met de massale bekering tot de marathon en eindigt bij de enkeling die zich aan veelvoudige triathlons waagt. Of -om in ultratermen te spreken- aan Sidney-Melbourne. Symbolisch. Vraag het niet aan Knippenberg, maar lees zijn boek ‘De mens als duurloper’. Daarin plaatst hij als ervaren voetreiziger en historicus de ultra-lange afstanden van nu in het perspectief van de cultureel-historische ontwikkeling. Hij toont aan dat de ultraloop klassieker is dan de marathon. En bovenal raakt hij de kern van het onbegrip. De term ‘marathon’ alleen al is symbolisch geworden voor alles wat lang, ver en verschikkelijk is. Alles wat daar bovenuit gaat, kan niet gezond zijn. ‘Afstanden boven de marathon passen niet in het beeld dat de hedendaagse mens zich van zijn eigen loopvermogen heeft gevormd . . .

Daarbij komt nog de arrogantie dat wij menen door onze kennis en trainingsmethoden al zo’n aanzienlijke voorsprong te hebben, dat de afstanden waar wij moeite mee hebben, voor mensen uit vroeger tijden met minder kennis over het menselijk lichaam, training en bijvoorbeeld schoeisel helemaal ondoenlijk leken. Nu begint geleidelijk het besef door te dringen dat dergelijke extreme afstanden afgelegd kunnen worden, omdat zij vanzelfsprekend waren c.q. niet anders afgelegd konden worden. De psychische barrière was destijds kleiner en zij die liepen, waren van kindsbeen af betere lopers.’

Knippenberg schetst in zijn boek de noodzaak van lopen om te overleven bij tal van volkeren uit de oudheid maar ook uit het heden. ‘Uit onderzoeken is gebleken dat de mens in zijn aanpassing door de tijden heen blijkbaar een duurloper is geworden; geen snelle explosieve jager, maar behoedzaam, taai en langdurig zijn prooi door uitputting benaderend en verschalkend. Dat was zijn overlevingskans’. Voorbeelden zijn er te over. De bushmen in Afrika die antilopen dagenlang opjoegen, totdat deze herkauwers wel moesten stoppen wegens darmstoornissen. Of de aboriginals die volhardden tot het moment waarop de kangeroe door zijn stijven spieren niet meer overeind kon komen. De Kathdragers in Ethiopie draafden jaarlijks 18000 kilometer met op hun rug de balen bladeren, met hun licht hallucinerende werking. Haast was geboden, daar de kathbladeren binnen 24 uur na de oogst hun kracht verliezen. Tibetaanse monniken prepareren zich in volstrekte eenzaamheid met hun vrijwel geheel op mediteren gebaseerde Lung-gom-training op hun lange voettochten die zijn gericht op de bevrijding van het eigen ik. Het netwerk van wegen waarover de Inca’s hun boodschappers stuurden, is befaamd. Met een snelheid van 250 kilometer per dag werden berichten doorgegeven, daar konden de Spanjaarden met hun paarden niet tegenop. Evenals de Inca’s verloren ook de Apachen het uiteindelijk van hun onderdrukkers. Ofschoon dit indianenvolk puur op basis van loopvermogen lang ongrijpbaar was voor de bloeddorstige ontginners van het land van de onbegrensde mogelijkheden.

Lichaam en geest zijn sinds de industriële revolutie snel uiteen gegroeid. Sport, zo concludeert Knippenberg, heft deze scheiding enigszins op. Maar welk een inconsequentie levert de huidige fitheidsrage op in onze cultuur, zoals Ron Teunisse als huidige Nederlandse grootheid van de ultra haarscherp schetst: met de auto verplaatst de jogger zich naar de trimbaan. Schoorvoetend gaat de gevestigde (atletiek)orde overstag voor het ultralopen, hetgeen in Winschoten duidelijk werd met het eerste officiële Europese kampioenschap 100 kilometer. Ook de 24-uur heeft recent eenzelfde status verkregen. Zelfs de KNAU toont sinds vorig jaar belangstelling, maar veel concreets heeft dat nog niet opgeleverd. Geld is er niet en tot Knippenberg’s ergernis werd er in Winschoten een Nederlandse ploeg voor het landenklassement ingezet. Slechts één lid haalde de finish. “Tijdens de 24 uur van Apeldoorn werd hetzelfde gedaan terwijl het op niets is gebaseerd” , foetert Knippenberg die lid is van de KNAU-commissie ultraloop. “Terwijl die deelnemers niet eens aan de 200 kilometer kwamen. Hier moet je alleen als ploeg deelnemen met lopers die onder de 7.30 uur kunnen blijven. Je stelt op de marathon ook geen mensen van drie uur op? Zoals vroeger tegen een marathonloper werd opgekeken, zo ben je nu bijzonder als je ultraloper bent. Ongeacht kwaliteit.”

Tweeslachtig. Altijd kankerde Knippenberg op de bond, en nu is er een begin en is het nog niet goed. De idealist realiseert zich dat, wil het contact ook zeer zeker aangrijpen om de in Nederland zo kleine wereld van de ultraloop te ordenen. Maar de tweeslachtigheid heeft de overhand. Natuurlijk genoot hij van de Afrikanen in Barcelona, maar wat moet hij met de dopingziekte en de corruptie onder de beleidsmakers. Mooi hoor die erkenning, maar wat betekent het werkelijk als er straks een 100 kilometer op het Olympisch programma staat? Dat je bij de gevestigde orde zit. Vraag het aan de Engelsen, de aansluiting bij de IAAF zal ze worst zijn. De ultraloper draaft vooral voor zichzelf. Vraag het de Belg Jean Paul Praet, die in de nacht van zaterdag op zondag eindelijk het wereldrecord kreeg toegewezen waarop hij al jaren meende recht te hebben.

“Pfff, erkenning . . . Ik ben tevreden met mijn prestatie. Of die nu wordt erkend of niet, interesseert me niet.” Tot hij 25 jaar was, voetbalde Praet “op café-niveau, met na afloop de derde helft” . In de atletiek kwam hij vervolgens vanwege zijn gebrek aan snelheid (marathon in 2.25) niet echt vooruit. Honderd kilometer, dat noemt hij ideaal. Lopen doet hij nog slechts om te winnen want voor snelle tijden voelt hij zich met zijn 37 jaren te oud geworden. Hoe zit het dan met de 6.16.41 van Winschoten, bijna zes minuten sneller dan het oude record van zijn rivaal Konstantin Santalow, de verslagene in Winschoten. “Dit is het derde wereldrecord dat ik vestig. Ik heb het echte wereldrecord van 6.03, het wereldrecord van de geschorsten van 6.15 en nu het wereldrecord van de IAU met 6.16.” In 1986 liep Praet in Torhout 6.03.51 maar het parkoers bleek niet opgemeten volgens de officiële eisen (met geëikte meetapparatuur op een fiets) maar door landmeters. “Belachelijk, meten is het dagelijks werk van die mensen, dus waarom zou het niet kloppen? Maar nog zotter was het in 1989 toen ik op hetzelfde parkoers 6.15.30 liep en er wel goed was gemeten. Ik was geschorst omdat ik eerder in Zuid-Afrika had gelopen. De wedstrijd was open voor niet aangeslotenen, dus deed ik in die hoedanigheid mee. Hoe snel je bent, schijn dan niet te tellen.” Praet liep in Winschoten doelbewust vrijwel de gehele wedstrijd op kop. In het verleden had hij enkele malen te weinig afstand genomen van Santalow, waarna hij in de slotfase werd overweldigd. “Als hij je dan voorbij gaat, stort je totaal in. Honderd kilometer is met name mentaal zwaar. Het is moeilijk je te blijven concentreren op je tempo. Constant loop je te denken, je moet alert zijn op signalen van je lichaam, je moet jezelf oppeppen, positief denken. Nee, dit is geen plezant spel, daarvoor doet het te veel pijn. De bevrediging ontleen je aan de aankomst, met al dat publiek. Daardoor lijkt het alsof je fit genoeg bent voor nog een ronde. Ja zelfs met de vlag, ofschoon ik geen echte patriot ben. Ik ben meer Vlaming dan Belg.”

{i}Copyright: De Volkskrant{ei}

Uit het onvolprezen RUN Jubileumboek 1976-2000 25 jaar (Harm Noor, 2000) blijkt dat er nog diverse andere records sneuvelden op die avond van de 12e en de nacht naar de 13e september 1992. Roelof Keen uit Emmen reed zich met 4.58.14 naar een fabuleus Nederlands record 100 km voor wheelers, Viviane Vanderhaeghen liep een nieuw Belgisch record van 7.59.19 en de Nederlander Jo Vos liep een wereldrecord M60 met 8.20.05. (NB Die tijd zou door landgenoot Wil van der Lee in de RUN ‘95 als M65 op 8.07.22 worden gezet).
Nog een mooie anecdote gelezen op pagina 58:
Winnaar Jean Paul Praet bleef vrij lang weg voor het bekende plasje voor de dopingcontrole. Erg vrolijk meldde de Belg zich weer in de manifestatiehal: “Jullie Hollanders dachten dat wij Belgen dom zijn, hè. Nou, ik heb erg lang mijn plas bij de dopingcontrole opgehouden, omdat de pils gratis is. En daar heb ik rijkelijk van genoten”

Het RUN Jubileumboek was vorig jaar nog steeds te krijgen tijdens de wedstrijd in Winschoten, dus ik vermoed of hoop dat de laatste exemplaren daar ook dit jaar nog te koop liggen. Een geweldige aanrader voor ieder die wat verder wil kijken dan het heden 😉