In het Dagblad van het Noorden van afgelopen zaterdag 11/9 stond een verhaal van Henk Mulder over die allereerste RUN van 1976. De krant ging driftig rond door het ‘zenuwcentrum’ van de RUN, daar op een bovenverdieping van De Klinker met alle PC’s voor de uitslagenverwerking en voor de websites, en UN-verslaggever Ton Peters las het met een blik van herkenning, want hij was erbij, bij die dapperen aan die allereerste RUN over één lange lus van 100 km door het Groninger land.
We maken het artikel vast aan de ‘Historie RUN Winschoten’, de nieuwe archief-datum in de UN-kalender (26 december 2005).
{i}Dagblad van het Noorden, zaterdag 11 september 2004, Sport, p.17 {ei}
{b}100 kilometer rennen? Mesjogge!
Uit de tijd dat de RUN nog een eenmalige publiciteitsstunt had moeten blijven{eb}
Honderd kilometer hardlopen. Wie leent zich daarvoor? Is het een achtenswaardige prestatie of ben je niet helemaal goed snik als je dat doet? In Winschoten kijken ze er niet vreemd meer van op wanneer in september de zonderlingen van de atletiek hun stad weer opzoeken om de RUN te gaan lopen. Vandaag is het weer zo ver. De Oost- Groningers koesteren ‘hun’ RUN. Bijna dertig jaar geleden, bij de start in 1976, was dat wel anders. Het verhaal uit een andere sportwereld.
{i}Door Henk Mulder{ei}
Het zingt al maanden rond. In kleine kring, want slechts in Oost-Groningen. Er komt een wedstrijd waarin mensen honderd kilometer gaan hardlopen. Een publiciteitsstunt is het. De plaatselijke atletiekvereniging Aquilo ijvert al jaren voor een eigen kunststofbaan, maar krijgt geen been aan de grond bij de kleinburgerlijke plaatselijke politiek. Wat stelt dat gedraaf in de rondte immers voor? De atleten willen daar voor eens en voor altijd verandering in brengen, ze willen een eigen baan afdwingen. Dat zal hen niet lukken, want tot de dag van vandaag is die accommodatie er niet gekomen. Wat er wel komt én blijft is de honderd kilometer hardloopwedstrijd, door de uitvinder er van, Aquilo-bestuurslid Theo de Winter, heel raak RUN genoemd.
In de zeer vroege uren van 25 september 1976 gonst het van de activiteit in cultureel centrum De Klinker in het centrum van Winschoten. Knokige mannetjes en vrouwtjes drentelen rusteloos door de ontvangsthal, in afwachting van het startschot om drie uur.
Drie uur? Zijn die lui gek? De publieke belangstelling is gering. Wie gaat nou in het holst van de nacht op pad om honderd kilometer hard te lopen? De meeste ’toeschouwers’ komen rechtstreeks uit de kroeg en hebben zich die avond meer dan eens hardop afgevraagd of het werkelijk waar is wat er in de krant stond. Atleten gaan honderd kilometer hardlopen. ‘Honderd kilometer!? Weet je wel hoe ver dat is? Van hier tot Leeuwarden. Dat kan toch niet? Ze zijn mesjogge.’
Na het startschot in Winschoten gaan de atleten op weg voor hun ronde van honderd kilometer door Oldambt en Westerwolde. De duisternis slokt hen snel op, ze zijn alleen met zichzelf en hun avontuur. Hoe lang zullen ze er over doen, welke ongemakken komen ze tegen, houden ze het wel vol, vallen er geen doden? Het zijn vele vragen tegen weinig antwoorden.
De Oost-Groningers hebben er hun eigen gedachten over. Ze liggen op één oor. Slechts een enkeling neemt de moeite om in pyjama of ochtendjas even een kijkje te komen nemen. Vrijwilligers zwaaien her en der met zaklantaarns om aan te geven dat er een drinkpost is. Onzeker reikt iemand een bekertje ranja aan. Er staat ook koffie. En thee. Een van de weinige nieuwsgierigen vraagt slaperig hoe ver ze nog moeten. ‘Zo’n tachtig kilometer.’ ‘Hè, hebben die ze wel op een rijtje?’ Een van de volgers reageert nijdig: ‘U vindt de honderd meter leuk zeker, dat nummer van die luiwammessen?’
{b}Is het oorlog?{eb}
De Winschoter Journaal Film Groep is van de partij om deze gedenkwaardige gebeurtenis voor het nageslacht vast te leggen. Daar is licht voor nodig en handige jongens van het gezelschap hebben een ingenieuze aggregaat achter de auto gemaakt. Eenmaal in Onstwedde aangekomen brult het ding alsof zijn leven er van afhangt. Er gaat in het aardedonker een raam open en een stem roept: ‘Is het oorlog?’
Kort daarop arriveren de eerste lopers in dat dorp om bij café Swabedissen verfrissing te halen. Nodig is dat niet echt, want het is koud deze nacht. Een van de atleten toont zich bij Swabedissen even een antisportman. Hij smeekt om nicotine. ‘Sigaret, sigaret, sigaret’, scandeert hij. Een journalist reikt hem een brandende peuk. Hij neemt een paar flinke halen en verdwijnt weer in de duisternis, nagestaard door een heel stel ongelovig kijkende nachtbrakers.
De Langeweg tussen Drieborg en Nieuweschans is onverlicht en daar vinden we zowaar automobilisten om de lopers bij te schijnen. De organisatie heeft de mensen daar in de krant toe opgeroe pen. Ze staan er.
Inmiddels begint het licht te worden en krijgt deze vreemdsoortige vertoning een sprookjesachtige ambiance. De nevelen verhullen de lijven van de koeien in de weilanden, hun koppen steken er bovenuit en lijken los te zweven. Een boer klapt het hek dicht en werpt een meewarige blik op de magere ge stalten die in sportkleding langs draven. Hij wrijft de pet een centimeter of vijf naar boven en zegt veelbetekenend: ‘Loaten ze moar aan ’t waark goan’. Het loopt tegen tienen en het winkelend publiek is in het centrum van Winschoten net een beetje op gang gekomen, als de allereerste RUN eindigt met de overwinning van Hans van Kasteren.
Als het aan Theo de Winter had gelegen zou hij de enige zijn geweest, maar de superwedstrijd verdwijnt niet meer van de kalender.
{b}Dwaze verhalen{eb}
Hoe raar de mensen er in 1976 ook tegenaan kijken, de RUN is een succes in de dop. Het wordt een bron van gekke, mooie en dwaze verhalen. In het prille begin, tijdens die maffe ontdekkingsreis zonder weerga, komt ook de NOS filmen. Een sfeerreportage van Mart Smeets. Mooie beelden van een ontwakend Oost-Groningen in al zijn vertederende schoonheid. De organisatoren kunnen daar wel doorheen kijken. Het publiek moet gebonden worden en dus wordt de wedstrijd van een lange ronde gewijzigd in twee keer vijftig, vier keer 25 kilometer, vijf keer twintig en uiteindelijk gedegradeerd tot een criterium van tien keer tien met passages door de Klinkerhal.
De eerste die de twee keer vijftig wint is de meest markante winnaar ooit, de Engelsman Martin John Daykin. Hij is legendarisch geworden door zijn consumptie van enkele potten bier in Hotel Bastion in Nieuweschans, op het moment dat daar de masseurs wachten op slachtoffers en het handjevol vaste verslaggevers er een biljartje legt en een gehaktbal mosterd nuttigt. Het is al heet, die vroege ochtend. Daykin weet er wel raad op. Tussen Beerta en Ekamp, niet zo heel ver voor de finish, steekt hij zijn markante kop in een emmer koud water. De man uit Gloucester schudt de druppels uit zijn spaarzame haren, gromt daar vervaarlijk bij, brabbelt vervolgens wat onverstaanbaars en davert, gegangmaakt door het in Nieuweschans genuttigde gerstenat, op de streep af.
De RUN is er nog steeds. Anders. De nachtelijke escapades hebben plaatsgemaakt voor een gestroomlijnd evenement met sponsors en beveiliging. Goed. En toch denk je vandaag op enig moment: kan het niet nog één keer midden in de nacht, met auto’s langs de route om bij te schijnen, met noodaggregaten, met Mart Smeets, een gehaktbal en bier in Nieuweschans, een emmer water in Beerta, café Swabedissen in Onstwedde, een boer die vindt dat ze maar aan het werk moeten gaan en het kroegvolk dat half dronken de hele honderd kilometer- zwik achteloos op één hoop veegt: Mesjogge!
{i}Copyright: Dagblad van het Noorden{ei}