De gifbeker die ik afgelopen zaterdag kreeg gepresenteerd was diep en zeer giftig. Ik had twee opties: uitstappen of de gifbeker tot de laatste druppel leegdrinken. Ik koos vrijwillig voor dat laatste. En daar heb ik geen spijt van. De eindtijd was waardeloos, maar de belevenis goed voor m’n ontwikkeling als ultraloper. Een terugblik vanuit de ziel.
Ik kan urenlang blijven nadenken over een mislukte race. Waar lag het aan? Voeding? Voorbereiding? De warmte? Deze keer heb ik maar weinig nagedacht na de finish. Fernand Vermeesch, jawel, de vader van de beroemde Pieter, en zelf een verdienstelijke duurloper, stelde een paar uur na de finish vast dat de goede races van een ultraloper op de vingers van een hand te tellen zijn. Hij heeft gelijk en ik moet niet blijven zeuren. Deze race moet ik qua resultaat dan ook maar snel vergeten. Ik kan weer allerlei oorzaken gaan aanwijzen met betrekking tot het mislukken. Laten we het houden op een te korte voorbereiding. Door allerlei verplichtingen en andere belangrijke zaken ben ik te laat toegekomen aan lange duurlopen. C’est ca.
De dag voor de race eet ik nog een hapje in een restaurant waar ik nog even klets met wat andere ultralopers. Het is een klein kwetterend wereldje van vriendelijke en hartelijke mensen. Je herkent elkaar van andere wedstrijden en praat even. Zo werkt dat binnen een kleine sport die in Nederland nauwelijks bestaansrecht lijkt te hebben. De nacht is wat onrustig door enkele muggen, maar ik pak toch wat uurtjes rust. De volgende ochtend voelen de benen redelijk. Ik breng vóór kwart voor negen nog even mijn tasjes met voeding naar de start, die de organisatie op de juiste plaats zal neerzetten op het parcours. Dan meteen terug naar het hotel, want ik haat al het drukke gedoe rond het start- en finishgebied.
Op mijn hotelkamer zet ik nog even de televisie aan. Er wordt aangekondigd dat er die dag live verslag zal zijn vanuit Winschoten. Er is een voorbeschouwing op wat gaat komen en uiteraard worden namen van favorieten genoemd. Daniel Oralek, topfavoriet. Evident, won hier namelijk al twee keer. Maar dan? Valery Moskalenko? Die naam had ik op de startlijst gezien en nog even gegoogled. Het bleek een fantastische loper die vele jaren geleden zijn beste prestaties leverde. En die mochten er absoluut zijn; anno 2012 lopen we immers niet meer zo hard als pakweg 20 tot 30 jaar geleden. Maar deze man zou, nogmaals met alle respect, nu toch niet meer voor de nationale titel gaan? Een andere journalist gaat nog een stap verder: ‘Valery heeft aangekondigd om die zeven uursgrens aan te vallen.’ Ik schrik me wild: heb ik het verkeerd opgezocht? Het blijkt achteraf te gaan om slechte journalistiek. Niet goed ingelezen, niet even gecheckt (en dat in deze tijd van verkiezingen!). Het blijft helaas rond dit evenement niet de enige slechte ervaring met journalisten. De dames en heren van de Provinciale Zeeuwse Courant hebben afgelopen maandag namelijk wederom de verkeerde informatie aan haar lezers meegegeven. Dit keer onjuist uit de uitslagenlijsten gedistilleerd, niet gecheckt en vervolgens op vele duizenden stukken papier afgedrukt. Ze publiceren trouwens nauwelijks over wedstrijden als deze – waar niets boven Groningen gaat, gaat in Zeeland niets boven de Kustmarathon (prachtige wedstrijd overigens). En de enkele keren dat ik in aanmerking kom voor een vermelding gaat het dikwijls mis. Om het dan recht te zetten: ik was vierde op het NK en niet negende. Ik was wel negende overall. De Tsjech Oralek won, dus dat is al een loper die niet in aanmerking kwam voor het klassement van het NK…Dus als je scorebordjournalistiek bedrijft – en laten we dankbaar zijn dat Co Adriaanse dit soort journalistiek heeft gevangen in een term – moet je wel goed kijken naar het scorebord! En misschien wel twee keer. Een nadere toelichting op de race ontbrak; allicht, het is en blijft scorebordjournalistiek. Zo! Dat lucht op.
Dan naar de race zelf. Het zou warm worden, stelt Wim Douw vlak voor de start vast. Ik ben het met hem eens. Het is de laatste jaren altijd warm in Winschoten en dikwijls een slagveld. Rustig starten dus. Aan de vooravond las ik in een boek van Smeets dat Steven Rooks een hard motto hanteerde met betrekking tot een grote wedstrijd: wachten, wachten, wachten. Misschien geldt dit wel voor alle duursporten. Ik neem me voor te wachten in deze warmte. Rustig blijven en de eerste 50 kilometer op het gemak doorlopen. Daarna pas gas geven en hopelijk de concurrentie te slim af zijn. Enkele concurrenten starten redelijk snel, maar deze fout wil ik niet weer maken. Rombout Breedveld, na acht uur en zes minuten de terechte Nederlands kampioen, heeft ondanks een stevige start en de moeilijke omstandigheden een zeer uitgebalanceerde wedstrijd gelopen. Chapeau!
De eerste rondjes gaan makkelijk. Ik geef niets te veel, maar tussentijden vallen toch wat tegen en zouden kunnen wijzen op een wat mindere vorm. Ik krijg de rondetijden duidelijk niet onder de 47 minuten, waardoor de schade langzaam oploopt. De doorkomst op het punt van 50 kilometer valt een beetje tegen. Ik zag het natuurlijk aankomen, maar 3.56 is gewoon te langzaam. Ik besluit te versnellen, althans, zo voelt het. In feite was het gewoon harder werken voor hetzelfde tempo. De tempoversnelling wordt mede ingegeven door het gevoel dat ik moet gaan inlopen op de concurrenten die voor me lopen. Op welke positie ik loop, weet ik niet: ik weet niet waar de concurrenten lopen, wat het tijdsverschil is, en of ze überhaupt nog lopen.
Ik weet het 70 kilometer lang niet. Dat brengt verwarring tussen de oren: gedachten vliegen in chicanes van positief naar negatief. Ik wil het weten: waar ben ik? Hoe sta ik ten opzichte van de concurrentie? De speaker praat er niet over. Het publiek weet het niet. Ik probeer een paar keer een motor met gebaren te laten stoppen om die ene vraag te stellen: waar is de rest? Maar niemand stopt. Temidden van duizenden mensen, officiales, jury, en allerhande beschikbare communicatiemiddelen kom je niets te weten? Het lijkt een wel een boycot; bijna niemand reageert, de anderen weten van niets. Je bent alleen en zo voelt dat ook. Ik ben een emotioneel mens en loop met mijn ziel. Als niemand je iets kan vertellen, als ze überhaupt al reageren, dan ga je denken dat je helemaal alleen op de wereld bent. Het voelt alsof je echt alles zelf moet doen. Gelukkig was Henk Noor aanwezig, maar daarover later meer.
Die eenzaamheid wordt nog eens treffend benadrukt op de momenten dat je ergens in alle ellende gaat zitten of liggen. Dat overkwam me tussen 70 en 90 kilometer een aantal keer. Stom natuurlijk, want je moet het loopritme niet onderbreken met zinloze stops; het wordt dan alleen maar erger. Die momenten dat even de druk van de benen en heupen moest, waren blijkbaar niet alleen ongemakkelijk voor mij, maar ook voor de omgeving. Toeschouwers hielden midden in een gesprek met elkaar ineens hun mond, lieten me maar wat zitten. Anderen die niet aan het praten waren, keken even de andere kant op. Levendige gesprekken en discussies van toeschouwers vallen misschien wel in de regel prompt stil op het moment dat er een loper komt zitten of liggen die even niet meer wil. Hulp wordt in dat soort situaties niet aangeboden. Mensen kunnen zichzelf in ongewone situaties geen houding aanmeten. En inderdaad, het is een eenzame bedoening onderweg. Alsof je in het oog van een orkaan loopt. Het publiek leek overigens te denken dat de lopers hen in veel gevallen niet hoorden tijdens aanmoedigingen. Maar niets is minder waar: je hoort je naam dikwijls vallen, maar het zou ondoenlijk zijn om daar iedere keer op te reageren. In de meeste gevallen reageer ik dus niet. Soms hoor ik wel eens een onwelvoeglijke toevoeging op een aanmoediging – tenminste, het begint dan met een aanmoediging…Men denkt kennelijk dat de loper ze niet hoort en vervolgens, al dan niet onder invloed van alcohol, alles kunnen zeggen over de niet-reagerende loper. De laatste ronde bedank ik diegenen die me voortdurend bij naam hebben toegesproken.
‘Je loopt erg goed!’, constateert een wat oudere mevrouw. Ik ga niet tegen die opmerking in, maar ik weet op dat moment dat het tij kerend is. Een paar uur daarvoor had ik ze nog met appeltaart en slagroom over de stoep zien lopen. Toen was er geen tijd om te stoppen. Maar nu doe ik dat wel. ‘Weet u iets? Wat is mijn achterstand?’ ‘Je loopt goed’, zeggen de andere mevrouw en meneer naast haar. ‘Nee, we weten niets…’ ‘Heeft u toevallig iets op de radio gehoord?’ ‘Nee.’ Ik bedank ze uit beleefdheid en loop door. Trouwens, wat een aardige mensen langs de kant van de weg. Dat geldt met name voor de oudere toeschouwers – zij zien dit evenement nog als een hardloopwedstrijd, en niet als een ideale gelegenheid en excuus om straalbezopen door het leven te gaan. En ook de kinderen: onvermoeibaar. De hele dag waren ze in de weer om de lopers te helpen. Ik moest nog even lachen toen ik na pakweg 83 kilometer, vlakbij het feestje langs het kanaal, een mannetje hoorde zeggen: ‘Kijk, die meneer loopt maar een klein beetje hard!’ Scherpe analyse!
Na 60 kilometer – ik heb net die stevige ronde achter de rug – begint langzaam de kracht weg te vloeien. Het wordt hard werken om het tempo vast te houden. Maar het tempo daalt gestaag en ik begin het ritme langzaam te verliezen. Niet in paniek raken is in zo’n geval het devies. Ik wil positief blijven, maar ben vooral bang dat de concurrentie op dat moment veel beter loopt, en me op achterstand aan het zetten is. Na 65 kilometer neem ik weer voeding. Ik schrik behoorlijk van de klok die daar even voorbij de verzorgingspost staat. Ik weet dat het onmogelijk wordt om ongeveer 75 kilometer te lopen in 6 uur. Want dat was vooraf het doel. Maar geen ramp, denk ik dan, want het is warm en iedereen is tijd aan het verliezen. Wat wel een ramp is, zijn de benen. Ze zijn langzaam vastgelopen en de heupen voelen aan als rotte scharnieren. Maar ik moet doorbijten; het is nog maar 35 kilometer. Een ronde verder, weer bij die verzorgingspost, dus na 75 kilometer, staat de klok op zes uur en acht minuten. Dat is niet goed. Mentaal is dat een behoorlijke tik. Ik heb doorgeramd gedurende de dip en ben langzaam de tol aan het betalen. Het doorrammen blijkt geen zin te hebben gehad, althans, ik heb geen tijd teruggepakt. Ik blijf drinken. Naast water ook cola, sinas en energiedrank. Het gevoel van soepelheid is weg en komt niet meer terug. En tussen de oren: nog steeds een wirwar aan gedachten, en niet alleen over mijn positie in de wedstrijd. Een springt het meest naar voren: ‘uitstappen’.
De missie bleek dus na 75 kilometer helemaal mislukt. Ik schuifelde door en dach steeds maar aan uitstappen. Maar dat had ik vorig jaar ook al gedaan. In de Belgische Tien Geboden der Ultralopers staat één gebod met dikke letters gedrukt: Gij zult niet uitstappen. Enige sympathie voor België, haar ultralopers en dogma’s in het algemeen zijn mij niet vreemd. Bovendien, het is onderdeel van de sport, doorlopen als het niet meer gaat. Dat begon langzaam na pakweg 65 kilometer. Ik hield mezelf voor dat het een dipje was. Dat is gebruikelijk gedurende een lange race. Maar het dipje werd een heuse dip en hield aan. Ik wilde uitstappen maar ik kon het gewoon niet. Vorig jaar verknalde ik de race hier en moest ik noodgedwongen uitstappen. De zone waarbij de gezondheid in gevaar zou komen, kwam toen te dichtbij. Maar dit keer was het anders: alle vitale delen van het lichaam werkten. Het waren nu alleen verrotte heupen, verkrampte benen, pijnlijke voeten, en een dip die maar aanhield. Ik kon door. Niet meer voor een mooie tijd, niet meer voor een goede klassering, maar uitlopen. Dat was alles. Uitlopen. De race niet verlaten en de gifbeker leegdrinken. Dat is goed voor het zelfrespect. Vrijwillig zou ik die tuchtiging ondergaan. Ik zou het gebod niet breken. Wie z’n billen brandt, moet op de blaren zitten. En zo is het!
Henk Noor stond me gedurende deze periode geestelijk bij. Hij liep ooit met Ron Teunisse en de allergrootste, Yiannis Kouros. Kouros kon gedurende epische races in New York en Adelaide zijn lichaam en zenuwen uitschakelen (afgelopen weekend liep hij in Polen het WK 24 uur). Hij was niet meer tastbaar voor pijnprikkels en liep volkomen vanuit de bovenkamer. Een aards wezen als ik kan dat niet. Henk Noor liep zij aan zij met deze meesters en kwam nu enkele malen naast mij lopen – ik voel me vereerd. ‘Ik weet hoe je je voelt’, deelde hij een paar keer mede. Dat lucht op; iemand met inlevingsvermogen en iemand die in je gelooft, ook al dreigt het mis te gaan. Ik was blij hem elk rondje aan te treffen in het gebied rond de finish. Na afloop bedank ik hem, en bij dezen wil ik dat nog een keer doen. Henk, dank voor de mentale steun onderweg!
Er komt in het voorlaatste rondje een motor van de EHBO naast me rijden. Een aardige madame vraagt of het wel gaat. Ik loop als aangeschoten wild. De rechterheup is niet meer in staat om het bovenbeen goed op te tillen. Ik schuifel met links en sleep met rechts. ‘Of ik in orde ben? Alle belangrijke zaken werken nog!’ ‘Bent u al naar de massage geweest?’ ‘Nee, en dat doe ik ook niet, daar breken ze me.’ ‘Gaat het echt wel goed met u, want als het niet verantwoord is om door te gaan…?’ ‘U kunt net zo lang om me inpraten en me overhalen om uit te stappen, maar ik blijf in de race.’ Daarmee is de zaak afgedaan. Ze beseft dat het zinloos is en de motor rijdt verder. Ik denk nog kort aan een scenario dat je wel eens hoort rond wedstrijden. Namelijk het uit te wedstrijd halen van mensen om ze tegen zichzelf in bescherming te nemen. Er valt wat voor te zeggen, maar ik moet er niet aan denken. Ik beschadig hier alleen maar spieren mee, geen vitale functies. De onzinnige gedachte dat er straks een team zal klaarstaan om me van de weg te halen ebt gelukkig snel weg.
Na 85 kilometer wordt ik op een of andere manier opgevangen door een feestgezelschap. Het publiek in Winschoten is gedurende de eerste uren altijd fantastisch. Het is gezellig op straat, de mensen moedigen aan en voortdurend krijgen de lopers water, sponzen en soms cola aangereikt. In de loop van de middag vergeten sommige toeschouwers echter dat het hier gaat om een loopwedstrijd. Sommigen vergeten überhaupt wat er allemaal aan de hand is en vragen zich af waarom al die mensen toch voorbijlopen, en niet, zoals hen, aan het bier gaan. Even voorbij het punt van de vijf kilometer in de negende ronde, tref ik zo’n gezelschap aan. Een van de dorpsidioten reikt me een fles bier aan. Ik reageer niet. Niet leuk, niet grappig. Kansloos. Maar de aanhouder wint, zo luidt het gezegde. Hij begint mee te rennen, nog steeds de fles bier voor mijn neus houdend. Zijn kompanen vinden het leuk. Kees, Jan, Piet, of hoe de gek ook heet beleeft hier zijn jaarlijkse hoogtepunt; hier zal binnen de vriendenkring nog jaren over gesproken worden…Als ultieme vernedering, hoewel waarschijnlijk niet zo bedoeld, begint hij naast me te snelwandelen. Nog steeds met dat verdomde biertje. Zijn achterbleven vrienden waarderen de stunt en lachen hem toe. Ik loop op dat moment niet meer dan 8 kilometer per uur. Ik zet mijn bril af en kijk hem aan. Even overweeg ik hem een knal voor z’n harses te geven, maar ik doe dat natuurlijk niet. Ik laat hem doen. Een luttel aantal meters verder loopt Jeroen Renes me in hoog tempo voorbij. Hij heeft het tafereel gezien en constateert op een ietwat verontwaardigde en tegelijk verbaasde toon: ‘Crazy motherfackers!’. Inderdaad: gekke moederneukers!
Het laatste rechte stuk naar de bel is een verademing. Vanaf dat moment zal alle grond onder mij voor de laatste maal worden betreden, en achter mij uit het zicht en vooral uit de gedachten verdwijnen.‘Je speelt met je gedachten’, zegt Henk. Hij voelt het allemaal precies aan. Later word ik ook coach, neem ik me voor. Ik blijf eten en drinken, want ik wil niet nog verder in de shit zakken. De laatste ronde gaat weer wat makkelijker. De zon is dan ook minder fel dan aan het begin van de middag en het koelt wat af. Op de tijd let ik niet meer. En ook niet meer op een klassering. Ik heb drie Nederlanders zien passeren dus ik weet genoeg. Uitlopen, en niet luisteren naar critici die later zullen beginnen over deze gruwelijk slechte tijd. Ik bedenk me dat ik had kunnen uitstappen, waarna buitenstaanders slechts een simpele constatering zouden kunnen maken: DNF. Deventer zou dan mijn laatste 100 kilometer zijn geweest; dat was wel een goede. Nu kies ik voor uitlopen met alle gevolgen van dien. Het is de pijnlijke route, en ik weet dat ik later een dolk in de rug zal krijgen.‘Wat liep je op je laatste honderd kilometerwedstrijd? Oei! Dat is geen beste tijd.’ Ik zal dergelijke opmerkingen en suggesties in die richting op dat moment met grote moeite incasseren. Ik zal een paar keer slikken en niet in staat zijn om een verklaring te geven. Laat staan ze van repliek te kunnen dienen. Ik zal me een loser voelen en buitenom hun gezelschap boos zijn…Een mens is een gek emotioneel wezen. En ik ben niet van beton gemaakt.
Met nog twee kilometer te gaan krijg ik het merkwaardig genoeg nog even te kwaad. Een brok in de keel en tussen de oren een moment van uitzinnigheid omdat ik in de wedstrijd ben gebleven. Ik heb weer een honderd uitgelopen en dat is een mooie gedachte. Na de finish krijg ik nog een beker omdat als ik tweede in de categorie tot 40 jaar ben geëindigd. Dat is een mooi aandenken aan deze moeilijke doch leerzame tocht. Ik wissel nog even van gedachten met Henk Noor en Dik Jagersma. Dik is derde geworden op het NK. Hij was in staat een knap persoonlijk record te lopen in moeilijke omstandigheden. Jan Muller blijkt te zijn gedebuteerd met een prachtige twee plaats op het nationale kampioenschap! We spreken elkaar nog even voor de prijsuitreiking. Hij laat de naam Sylvia vallen, want ik zou haar wel kennen. En inderdaad: ik ga terug in mijn gedachten en het blijkt dat ik naast haar mijn eerste stapjes in de gekke wereld van het ultralopen heb gemaakt. De wereld is klein. Jan en Dik – wellicht dat jullie dit lezen –, nogmaals van harte gefeliciteerd! Van jullie race-indeling kan ik nog veel leren.
Nog even terug in de tijd. Kort na de start inventariseerde ik met Rombout Breedveld, de verdiende Nederlands kampioen, de strijdlinies. De eerste 50 kilometer, zo stelden we lopend vast, is geen probleem. Die moet je zo makkelijk als mogelijk verdragen. Maar de tweede 50 is geen pretje; die doe je niet omdat je dat zo leuk vindt. Rombout stelde bij het bord van de eerste kilometer vast dat we al op één procent van de race waren. Dat denken in procenten van progressie blijkt keer op keer een handig mentaal hulpmiddel. Ik liet hem daarna gaan; we liepen ieder ons eigen race. Hij liep die 100 procent uiteindelijk een stuk sneller bij elkaar. Gedurende het laatste rondje paste ik dit hulpmiddel ook toe; ‘500 meter is al vijf procent, een kilometer tien procent, bij vijf kilometer op de helft, maar wacht, nee, die laatste twee kilometers tellen niet, want die gaan sowieso met het zicht in de haven heel gemakkelijk, dus nog drie te gaan plus die makkelijke toegift, nee alleen de laatste kilometer gaat makkelijk, dus minder dan vier moeilijke kilometers, dat is ongeveer de kleine Schelphoekloop in Kruiningen, maar hier zonder klim, kortom: nog makkelijker…’ Enzovoorts. Enzovoorts. Het zijn gedachtespelingen die elkaar in hoog tempo opvolgen. Het maakt het spel dragelijk, maar de geest moe.
Het is wellicht een ietwat ander verhaal dan de feel-good-yeah-hallelujah-succes-stories die we horen uit de mond van vele joggers. De hardloopwereld lijkt wel te worden gehersenspoeld door al deze positieve prietpraat rond wedstrijden. Lopen is een prachtige sport. Maar het lopen van wedstrijden betekent naar mijn mening het opzoeken van de eigen grenzen om te komen tot je allerbeste prestatie die op dat bepaald moment mogelijk is. De zoektocht naar de grens, het uiterste, is een zware kluif. Dat is door het stof gaan en diep in de reserves tasten. Dat heeft dus niets met genieten te maken. Pas achteraf als de missie geslaagd is, is er plaats voor voldoening. Nog even terug naar de these van Breedveld, die van die vreselijke tweede vijftig kilometer. Waarom doen we het? Ik kan geen precies antwoord formuleren op deze vraag. Het is wellicht het aangaan van de extreme uitdaging. Iets proberen en uitvoeren waar een heleboel andere mensen niet toe in staat zijn – zowel fysiek als mentaal niet. Als je over de helft bent, wordt het een mentale strijd; een zwaar spel tussen de oren. Blijven lopen, en niet te veel nadenken over die tientallen kilometers die je nog voor de boeg hebt met steeds slechtere benen.
Toch heb ik weer wat geleerd. Ik moet allereerst meer wedstrijden gaan lopen om meer wedstrijdhardheid op te doen. Drie maanden geen wedstrijden lopen en vervolgens een honderd kilometer is geen goede combinatie. Ik moet meer trainen. En wellicht ben ik toch te snel gestart, hoewel dit keer voor mijn doen tamelijk behoudend was. Ik moet wat flexibeler worden ten aanzien van de omstandigheden en nog minder vasthouden aan een voorgenomen strijdplan als de omstandigheden moeilijk zijn. Volgend jaar is er gelukkig weer een kans in Winschoten.
Dave Boone
Reacties: daveboone88(at)gmail.com