Courir est mourir un peu

Verslag van Jacolien Schreuder van haar eerste lange bergloop

Van alle Franse woorden die ik ken, is het woordje ‘dur’ hetgeen dat het meest in de mond wordt genomen door de lopers om mij heen, tijdens het rondje van 80 kilometer vanuit Chamonix – op z’n minst voorafgegaan door ‘très,’ maar vaker nog door ‘trop.’ Of, zoals de Engelse Kelly het net zo doeltreffend weet te verwoorden, wanneer zij aankomt bij de verzorgingspost in Argentière: “It’s too hard!” It definitely is, maar we gaan toch maar door, tot het bitter(zoet)e eind, als het even kan.

Ik lig weliswaar al bijna een uur wakker als de wekker om half drie afgaat op vrijdagmorgen 28 juni, en bovendien ben ik er drie keer uit geweest om te plassen, maar toch heb ik verrassend goed geslapen, vind ik, zo voorafgaand aan wat mijn eerste beetje serieuze bergloop gaat worden. De zenuwen vierden gisteren hoogtij – dat werd er niet minder op toen mijn rugzak dan eenmaal was gecontroleerd op een aantal verplichte items en ik mijn startnummer in ontvangst had mogen nemen. Het feit dat de Nederlandse lopers die ik in de sporthal ontmoette, stuk voor stuk meer ervaring bleken te hebben met dit soort lange berglopen dan ik – ik heb alleen ooit de Jungfraumarathon gelopen, zij liepen de TAR of de CCC, of op z’n minst de K78 – maakte het er ook al niet beter op. Toch, toen ik aan het eind van de middag weer bij mijn tentje zat en mijn rugzakje dan echt aan het klaarmaken was voor de grote dag, daalde er opeens een enorme rust over me. Ik zal wel zien hoe het gaat.

Als ik een kop thee heb gemaakt en mijn yoghurt eet, hoor ik, voor het eerst deze vakantie, in de verte een paar uilen roepen. Ik houd van uilen, dus dat is vast een goed teken. De rillerigheid zal een gevolg zijn van de combinatie van kou, nog niet helemaal wakker zijn en (toch) de spanning voor wat komen gaat. Het is een beetje wonderlijk om in mijn eentje in het donker naar de start te lopen. Er zijn meer lopers op pad, en we wisselen met elkaar blikken van herkenning en medeleven.

Dat ik het koud heb in het startvak, is ingecalculeerd. Ik weet dat we direct ruim 1300 meter mogen stijgen, en ik kan me niet voorstellen dat ik het dan nog koud zal hebben. Ik heb nu eenmaal eerder last van de warmte dan van kou. Bij alle keren uit de tent gaan, afgelopen nacht, heb ik bovendien gevoeld dat het niet echt koud was, en ik ben dan ook zo optimistisch geweest te kiezen voor blote benen. Wanneer de speaker echter de plekken begint op te noemen waar we sneeuwvelden zullen tegenkomen onderweg, realiseer ik me dat ik daar wellicht met mijn keuze onvoldoende rekening heb gehouden. Nou ja, we zien wel. Niet te veel meer switchen zo vlak voor de start, is mijn idee. Ik heb me inmiddels aangesloten bij enkele van de Nederlanders die ik gisteren ontmoette. Het voelt comfortabel om hier niet helemaal in mijn eentje tussen alleen maar onbekenden te staan.

En dan lopen we ineens. Eerst nog een stukje hardlopend door de straten van Chamonix, en dan is het voorlopig gedaan met hardlopen, en wandelen we zigzaggend, in een lange sliert, omhoog naar Bellachat en Le Brévent. Dit is het dus, het is nu echt begonnen, en ik denk er maar niet te veel over na of ik het nu wel leuk vind, in zo’n mensenmassa te lopen. Zo is het nu even, en die mensenmassa zorgt er wel mooi voor dat ik misschien nét een tandje sneller loop dan ik zonder massa gedaan zou hebben. Het is donkerder dan ik had verwacht, en het koplampje is echt nodig. Ik heb wat ruzie met het ding, het zakt steeds naar beneden. Als ik probeer het elastiek wat strakker te trekken, blijk ik opeens het elastiek uit het plastic schuifje te hebben getrokken. Shit. Op zich moet het eenvoudig zijn het er weer in te frutten, maar het is een beetje lastig nu dat ik mezelf niet kan bijlichten… Maar gelukkig, na even pielen lukt het, en nu de band wat strakker om mijn hoofd zit, heb ik er minder last van. Toch stop ik het lampje weg zodra we het bos uitkomen en het licht genoeg is om zonder te lopen. Later op de dag zie ik iemand lopen die zijn lampje op zijn hoofd houdt. Ik wil hem vragen waarom hij dat doet, maar zie dan het formaat van zijn rugzakje en begrijp het.

Na het gefrut met mijn lampje, moet ik nog iets overwinnen. Ik voel bij het stijgen al vrij snel dat het nogal koud wordt aan mijn benen. Ik heb niet alleen onvoldoende rekening gehouden met sneeuwveldjes, maar ook met het simpele feit dat het hogerop sowieso kouder is dan beneden in het dal. En ik had vannacht al wat last van mijn buik en darmen, en mijn darmen zijn al niet mijn grootste vrienden bij het hardlopen, dus laat ik nu maar verstandig zijn en stoppen om een lange broek aan te trekken (verplicht materiaal, dus er zit een in mijn rugzak). Jammer genoeg lukt het niet om de pijpen over de schoenen heen te trekken, dus die moeten uit en, met enige moeite, weer aan. Ik schrik als de lopersfile opgedroogd lijkt te zijn – zou ik nu dan meteen al helemaal achteraan lopen? Ik hoef heus niet in de voorste gelederen mee te lopen, maar helemaal achteraan lijkt me nu ook weer wat treurig en ontmoedigend… Gelukkig blijkt het slechts een gat te zijn, en loop ik even later gewoon weer in een andere file en lijkt het alsof er niets gebeurd is – al beweegt deze file zich misschien een fractie langzamer voort dan de eerste waarin ik verstrikt was.

Het eerste sneeuwveld ziet er serieus uit, en de sneeuw is nog hard, maar dankzij de honderden lopers die mij zijn voorgegaan, ligt er een mooi vlak en solide spoor. Geen spoortje angst om uit te glijden bij mij – hier nog niet. Later gaat het echter hardlopend over de stevige sneeuw naar beneden, en daarvoor moet ik toch wel iets overwinnen. Niet alleen mijn darmen zijn niet mijn grootste vrienden tijdens het hardlopen, ijzige sneeuw, eigenlijk alles waarop je uit kunt glijden, is dat ook niet bepaald. Maar goed, als ik mij eenmaal over mijn aarzeling heb heengezet, blijkt het reuze mee te vallen, en blijken de Ultra Raptors, ondanks hun niet al te uitgesproken profiel, behoorlijk veel grip te bieden.

De eerste verzorgingspost, bij Planpraz, komt zo snel, dat ik bijna geneigd ben om maar door te lopen. Maar nee, op zijn minst wat cola en een plak cake naar binnen werken. En verder maar weer. Mezelf ertoe zetten even de bosjes in te gaan voor een sanitaire stop – o, wat vind ik dat soort dingen toch een gedoe en zonde van de tijd, maar ja, je ontkomt er niet aan. Het is bewolkt en eventjes lopen we volkomen in de mist, maar als die even optrekt, zien we aan de overkant het mooiste panorama dat je je maar kunt voorstellen. Die schitterende witte berg, met de toppen ernaast zo mogelijk nog indrukwekkender. Ik kan me goed voorstellen waarom mijn buren op de camping in Argentière graag nog naar Flégère omhoog wilden gaan, maar daar wel een mooie dag voor wilden afwachten. Ik ben bang dat ze het weer daarvoor vandaag te instabiel vinden, en aangezien ze morgen weer naar Nederland zouden vertrekken, zullen ze dit prachtuitzicht deze vakantie vermoedelijk hebben moeten missen. Ik geniet er maar eens extra van. Dit is het langste gedeelte van de tocht waarin grotendeels kan worden hardgelopen. Na Flégère gaat het nog een paar honderd meter omhoog, maar daarna volgt een lange afdaling naar Vallorcine, op 26 kilometer. Vooral het laatste stuk, door het dal, lijkt het haast op echt hardlopen. Jemig man, daar zou je moe van worden!

In Vallorcine staat Anne, een van de groep Nederlanders die ik ontmoette, en de enige van hen die niet gestart is op de 80, maar die de volgende dag de 10 zal lopen. Heel fijn om even een bekende te zien en te spreken. Ik had alleen bovenaan de eerste stijging Esther en Jolande nog gezien, van de anderen heb ik geen idee of ze voor of achter me zitten, maar volgens Anne ben ik de eerste die op dit punt aankomt. Volgens hem gaat het goed met me. Volgens mij ook wel, geloof ik… Ik neem hier de tijd om nieuwe sportdrank te maken, veel cola te drinken, en, o, wat heerlijk, ze hebben brood en de allerlekkerste Tomme die je je maar kunt voorstellen. En soep – ik probeer er eerst nog achter te komen of die wel vegetarisch is, en dus verantwoord, maar als uit het antwoord blijkt dat ik mijn vraag niet helder heb gesteld, denk ik: laat maar. Heerlijk, dat zoute, warme vocht.

Het idee dat het wel goed met me gaat, verdwijnt tijdens de stijging naar Passset. Het is maar 700 meter omhoog, maar oef, wat heb ik het hier zwaar. De zon is gaan schijnen, terwijl we dat toch echt niet hadden afgesproken. Ook de zon is niet mijn grootste vriend, tijdens het hardlopen – je gaat je zo langzamerhand afvragen waarom ik het eigenlijk doe, dat hardlopen… Ik zou vermoedelijk mijn pet op moeten zetten, maar ja, die moet ik dan weer pakken en dat vind ik dan weer gedoe. Bovendien vind ik het op de schaarse momenten waarop het even waait, zo lekker om de wind om mijn hoofd te voelen, dat een pet me dan alleen maar in de weg zou zitten. Afgezien van de warmte, is het echter simpelweg de steilte die me nekt. Het is een zwaar stuk, hoor ik later ook van anderen. Ik begin te twijfelen of ik dan misschien toch te overmoedig begonnen ben. Ik had niet het idee, maar zou ik langzamer hebben moeten lopen? Zou ik het nu dan minder zwaar hebben gehad? Ik ben behoorlijk buiten adem, en ik ga over op plan B: als ik geen een stap sneller zet dan ik eigenlijk wil of prettig vind, dan moet mijn adem ‘vanzelf’ weer bijtrekken, lijkt mij. Het werkt, al blijft het een zwaar stuk. Het is ook technisch een van de pittigere stukken, denk ik. Hogerop volgen nog wat sneeuwveldjes, waarvan de sneeuw inmiddels zachter is geworden, en ik kijk met jaloezie toe hoe anderen skiënd naar beneden glijden. Wat toch idioot dat ik dat niet durf, terwijl hier een natte kont zo ongeveer het enige risico is dat ik loop.

We lopen nu naar Loriaz toe, en ik verwacht daar een drankpost aan te treffen, zodat ik mijn enorme honger even uitstel tot daar. Geen drankpost te bekennen echter, maar dan moet ik toch maar even stoppen om iets uit eigen voorraad te pakken. Ik wil een noten-vruchtenreep pakken, maar het eerste wat mijn hand tegenkomt, is een snelle jelle, en dat wordt het dan. Ik krijg echter, ondanks de honger, maar de helft weg. Nog wat sportdrank dan maar, en lopen maar weer. In de afdaling ga ik niet alleen een keer door mijn enkel, maar struikel ik ook nog eens drie keer. Ik blijf weliswaar overeind, maar het is een teken voor me dat ik moe ben, weinig energie heb, en vooral dat ik voorzichtig en beheerst moet blijven lopen. Het is jammer, maar geen denderende afdalingen voor mij, vandaag. Als ik eindelijk beneden ben en weer in Vallorcine ben aangekomen, volgt een mentaal lastig stuk. Ik weet zeker dat ik niet al te ver bij de verzorgingspost vandaan ben, maar ik zie hem niet, en we blijken via een enorme lus ernaartoe geleid te worden. Van pure frustratie eet ik in een keer de vier kleverige colachomps die ik in een los zakje heb meegenomen op, en dan toch ook nog maar de andere halve snelle jelle. Boos ben ik. Potverdorie, wat een mensenbeulerij, dit. De boosheid duurt precies tot ik de post zie liggen, en ik weet hoe ver ik nog moet lopen (niet ver).

Halverwege ongeveer. Bijna tien uur onderweg, veertig kilometer in de benen, en 3000 hoogtemeters. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ik nog eens 3000 hoogtemeters zal kunnen maken. Ik beantwoord een sms’je van Edwin, de aanstichter van dit hele plan, die echter tot zijn (en mijn) spijt zelf heeft moeten afhaken, en zich thuis zit op te vreten. Ik schrijf hem dat ik zo goed als dood ben, maar nog net niet dood genoeg om niet nog een stukje door te lopen. Daaraan bestaat geen enkele twijfel bij me – ik vind het zwaar, ik vind het loodzwaar, maar natuurlijk ga ik verder met waar ik aan begonnen ben. Weer een uitgebreide pauze, met brood, kaas en soep. Waterzak bijvullen, want ik heb geen idee hoeveel er nog in zit, maar ik merk wel dat ik dorstig ben en wil zeker niet te weinig hebben voor het volgende deel van de tocht. Met drinken durf ik geen risico te nemen, maar het is me inmiddels wel duidelijk dat ik minstens een kilo overbodig voedsel loop mee te sjouwen. Waarschijnlijk zou ik meer moeten eten dan ik doe, maar dan nog zou een kwart van wat ik bij me heb ook genoeg zijn geweest. Nu moet ik wel zeggen dat ik erop gerekend had dat de ‘lichte’ posten (‘léger’) alleen iets te drinken zouden schenken, maar daar valt ook nog genoeg te snaaien. Nou ja, een les voor de volgende keer.

Naar de Col des Posettes gaat het aanvankelijk enigszins steil omhoog, maar na een poosje komt het pad uit op een jeeproad die, zoals het een jeeproad betaamt, geleidelijk stijgt. Ha, dat het even niet bepaald het mooiste deel van de route is, met al die kaalslag van een skigebied, deert me niet – dit kan ik, dit kan ik zelfs behoorlijk goed! De een na de andere loper haal ik in (niet dat het hier nu zo druk is, maar het gaat om het idee). Boven wordt het startnummer weer eens gescand – ik denk de hele tijd dat dat is om te controleren of we wel de hele route afleggen, maar na afloop blijkt dat we ‘live’ te volgen waren via internet – joh, net echt. Hier waait het keihard en krijg ik het nu eens echt koud. Natuurlijk zou ik moeten stoppen om mijn jasje uit de rugzak te pakken, maar ja, gedoe… Bovendien raak ik dan mijn maatje kwijt – Cedric heb ik tijdens de vorige passage een hele tijd gevolgd, en liep ik hier op de Posettes zomaar weer achterop. Fijn, want Cedric is een prettige loper. Hij maakt handige keuzes in waar hij zijn voeten neerzet, en waar hij mij soms een iets te grote pas maakt, zie ik onmiddellijk hoe ik dat voor mijzelf iets makkelijker kan maken door een tussenpasje te maken of zo. Ik vind het mooi om te merken hoe daar geen bewust proces aan voorafgaat, maar hoe mijn lichaam onmiddellijk lijkt te registreren dat een alternatief gewenst is en wat een goed alternatief is. Het is een wonder, hoe het allemaal werkt. De communicatie tussen Cedric en mij verloopt iets minder vanzelf, helaas. Dat ligt evenzeer aan mijn gebrekkige kennis van het Frans als aan zijn gebrekkige kennis van het Engels. Potverdorie zeg, ik dacht dat die jongere generatie Fransen nu toch eindelijk een beetje Engels leerden, maar daarvan is bij Cedric weinig te merken.

Als het lastigste deel van de afdaling achter de rug is, en wat we doen weer een beetje op hardlopen begint te lijken, beklaagt Cedric zich over pijn in zijn benen. Watje. Mij lijkt de tijd aangebroken om maar eens te vragen wat het Franse woord voor hardlopen eigenlijk is. Beetje suf om aan een hardloopwedstrijd (althans: dat is het toch? want hardgelopen wordt er relatief weinig vandaag, als ik eerlijk ben) in Frankrijk mee te doen, en niet eens te weten hoe de sport heet die je aan het beoefenen bent. ‘Courir,’ is het woord. Weliswaar vind ik dat iets meer klinken als wielrennen, maar ik vind het wel een mooi woord. Het maakt mij tot ‘coureur’ – en na de finish zegt Cedric tegen zijn vrouw dat ik een ‘bon coureur’ ben. Eh, dat is de androgyne versie vermoed ik, het zal officieel waarschijnlijk ‘bonne coureuse’ moeten zijn geweest, maar ja, om hem nu te gaan lopen verbeteren over het gebruik van zijn moerstaal, is ook weer zo wat. En eigenlijk ben ik ook wel een groot voorstander van sekseneutraal taalgebruik (en heb ik er weinig moeite mee dat dan de mannelijke variant wordt gebombardeerd tot de algemeen geldende). Maar goed, dit geheel terzijde.

Weer volgt een mentaal momentje, als we na de afdaling nog niet in Argentière blijken te zijn, waar wederom een verzorgingspost ons wacht, maar in Le Tour, en dus nog een stukje verder moeten. In Argentière word ik wederom opgewacht door Anne, die nu wordt vergezeld door Ruud, die helaas vanmorgen al na een paar uur lopen zijn enkel heeft verzwikt en heeft moeten uitstappen. Weliswaar staan zij hier niet primair voor mij, maar voor Esther en Jolande, die een uurtje achter mij zitten, maar dat maakt hun complimenten en bemoedigende woorden er niet minder hartelijk om. Ik ben blij. Ik voel me goed, en twijfel er eigenlijk niet aan dat ik de finish zal gaan halen. Als er dan ook nog een Nederlandse loper naar me toe komt – hij hoort mij praten met Ruud en Anne – en zegt dat ik zo akelig fit aan kwam lopen bij de post (ha, daar houd ik van; dat soort opmerkingen kan ik zelf ook maken), kan ik niet anders dan toegeven dat ik weliswaar bekaf ben, maar er nog behoorlijk veel plezier in heb, eigenlijk. Niet alleen Kelly (“it’s too hard”) wilde hier eigenlijk uitstappen, maar ook deze Nederlandse loper (na de finish kom ik erachter dat het Roman Packbier is, die ik niet persoonlijk, maar op de een of andere manier al wel van naam kende). Beiden zal ik nog tegenkomen op het vervolg van de route.

Na Argentière gaat het richting de camping waar ik de eerste dagen van mijn vakantie zo heerlijk heb doorgebracht. Ik probeer te zien of de tent van mijn buren er nog staat, maar bomen staan irritant in de weg. Ik overweeg nog een split second om af te buigen om stiekem even gebruik te maken van een wc op de camping (mijn darmen spelen op), maar dat is toch echt een te grote omweg. Verder maar weer en omhoog gaat het, voor de verandering. Omhoog gaat het wel, geloof ik, maar hoewel de afdaling een vriendelijke is, heb ik het er moeilijk mee. Niet alleen mijn bovenbenen doen zeer (‘mes pauvres jambes’), maar ook mijn knieën (‘genoux,’ leer ik vandaag) beginnen te protesteren. Ik bedenk mijn eerste Franse spreekwoord (zie titel), en ben buitengewoon content met mijzelf. Hij is vast heel flauw, en waarschijnlijk ook nog onorigineel, maar voor mij is hij nieuw, en ik kan er in mijzelf om blijven grinniken. Het gaat echter dus langzaam, en ik móet ook echt nog even de bosjes in. Roman, die doorloopt, draag ik op om vooral niet stiekem uit te stappen beneden… Als ik Les Bois nader, waar de laatste complete verzorgingspost staat, hoor ik al gejoel en gezang van een groep mensen. Als ik het bos uitkom (‘Les Bois’ is, gek genoeg, niet het bos zelf), staat er kort voor de post een haag van tientallen mensen van, eh, middelbare leeftijd? (maar dat ben ik zelf ondertussen ook, met mijn 47 jaar, en zij lijken mij nog net iets ouder…), die een haag vormen, en met groene takken ook nog een soort ereboog maken, en joelen, juichen, klappen, zingen voor iedereen die aan komt lopen. Wat een onwaarschijnlijk geweldige mensen zijn dat! Dit is zo’n moment bij de gedachte waaraan ik de volgende dag, als ik in ietwat labiele toestand in mijn tent ligzit, steeds weer moet huilen.

De pauze is iets uitgebreider dan ik eigenlijk wil. Ik móet een paar bekertjes cola, maar ik móet bij nader inzien ook soep. En ik geloof dat ik mijn jasje moet pakken – het is al avond, en nu zal het toch wel koud worden? Er staat een man die er ontzettend officieel uitziet, en die iedereen volgens mij aandachtig bestudeert. Hij zegt geen woord, maar ik denk dat hij echt aan het checken is of mensen er nog goed uitzien, of het nog verantwoord is dat ze verder gaan. Als ik Cedric zie vertrekken, ga ik snel achter hem aan. Ik zie ertegenop om alleen te zijn als het donker wordt. Dat jasje is een vergissing, dat gaat al snel weer uit. Cedric laat ik ook al vrij snel achter me, op dit punt ben ik even sterker dan hij. Een groepje stoere knullen stopt om iets te eten en te drinken, en dat moeten ze natuurlijk zelf weten, maar ik merk dat ik er nu toch een oordeel over heb – we zijn nog maar nét bij de post vandaan, dan stop je nu toch niet alweer? Ik loop alleen, een deel over weer zo’n jeeproad. Er staat een auto langs de kant, met iemand van de organisatie ernaast, die vraagt of het goed gaat. Ik zeg dat het prima gaat, maar dat het stijgen ook niet het probleem is. Een stuk verderop staat een ‘buvette,’ en men heeft op een bankje langs het pad een paar flessen water en glazen neergezet. Lief. Ik heb het niet nodig, maar steek mijn hand op naar de man die in de deuropening staat, die mij ‘courage’ wenst. Ik hoor de volgende dag dat die mensen er speciaal zijn blijven slapen, om de lopers die ’s nachts passeren, aan te moedigen. Ik hoor het geluid van stokken, van andere dan die van mij, en kijk steeds achterom of Cedric eraan komt, maar nee. Dan zie ik wat mensen voor me lopen. Fijn, dan ben ik tenminste niet alleen. Ik ben om acht uur uit Les Bois vertrokken, en wil zo hoog mogelijk komen voor het donker is, maar ik kan niet ontkennen dat de avond echt aan het vallen is. In het eerste groepje dat ik achterop loop, bevindt Kelly zich, die onder de hoede is genomen van een ervaren Franse loper. Juist als ik bij hen ben, wil Kelly echter rusten, en het hele groepje stopt. Lijkt mij onnodig en zelfs onverstandig, dus ik ga door. Ik loop nu over een prachtig rotsachtig pad langs de Mer de Glace. De markering is geweldig, maar toch benijd ik de mensen niet die straks in het stikkedonker door dit blokkenterrein moeten. Ik denk aan Esther en Jolande, voor wie dat zal gelden. Weer loop ik een groepje achterop, en weer stopt men om uit te hijgen net als ik aankom. Ik vraag een vrouw of het goed gaat, en zij zegt dat het ‘très dur’ is. Dat is het inderdaad, dat kan ik niet ontkennen, maar ik loop toch maar lekker door. Het gaat goed, en ik ben me er op dit punt zeer van bewust hoeveel baat ik heb bij mijn bergwandel- en klimervaring. Als je moet stoppen om uit te rusten, loop je volgens mij te snel en kun je beter iets rustiger lopen. Maar goed, misschien heb ik makkelijk praten, want zelf lukt het me om een pittig tempo vol te houden – daartoe mede gestimuleerd door de invallende duisternis, en door de drie Franse mannen waar ik inmiddels achteraan loop en die tenminste wél nog een straf tempo in de benen hebben.

Bij Montenvers, de laatste drankpost, tref ik Roman weer, tegen wie ik zeg dat hij best wat vrolijker mag kijken – hij gaat tenslotte finishen, dat staat nu wel zo goed als vast. Een korte pauze deze keer – nu moet wél het jasje aan, en de koplamp moet op het hoofd. Bovendien wil ik zeer zeker niet in mijn eentje de laatste traverse maken, dus als de rest vertrekt, gaan Roman en ik er snel achteraan. Het wordt donker, we moeten nog 200 meter stijgen in de traverse over het Grand Balcon Nord naar Blaitière, en ik wilde van tevoren zó graag niet in het donker meer hoeven lopen ’s avonds, maar gommenikkie, wat is het schitterend! Het is een heldere nacht, de Mont Blanc ligt daar schuin voor ons, en links van ons de toppen van wat verschillende Aiguilles. Natuurlijk zou het bij licht ook schitterend zijn geweest, maar het donker verleent een bijzondere glans aan vooral dit deel. Juist deze passage in het (bijna) donker is er eentje die mij bij zal blijven.

In de afdaling voegt tot mijn verrassing Cedric zich weer bij ons. Een poosje vormen wij een driemanschap, maar als we wat groepjes andere lopers hebben ingehaald, en zelf door weer andere groepjes zijn voorbijgestoven, loopt Cedric op een bepaald moment op ons uit. Roman gaat voorop, en tussen hem en mij heeft zich een andere loper gevoegd – geen probleem, ware het niet dat deze loper kennelijk níet de moeite heeft genomen even de bosjes in te gaan voor een noodzakelijke sanitaire stop. Het laatste uur loop ik in een poeplucht… De afdaling duurt eindeloos. Ik geloof dat we er anderhalf uur mee bezig zijn om van 2100 naar 1000 meter af te dalen. De lichtjes van Chamonix komen maar niet dichterbij. Toch hebben we nog een soort van hardloopritme te pakken. Het kan niet veel meer dan 100 meter boven Chamonix zijn als we kort na elkaar twee vrouwen voorbij gaan. De strijdlustige in mij, kan niet anders dan denken: ha, die heb ik mooi te pakken. De eerste vrouw kijk ik niet echt aan, maar de tweede staat met haar partner aan de rand van het pad, en heeft een lege blik in haar ogen. Ik voel weliswaar dat ik weinig snelheid meer in mijn benen heb, maar als ik haar blik zo zie, vermoed ik dat ik vergeleken met haar nog een wereld van kracht in mij heb. Een mazzelaar ben ik. Ook met het gezelschap van Roman, want, behalve dat het een grappige vent is, die Nederlands spreekt bovendien, houdt die zich gedurende deze eindeloze afdaling wat in zodat ik bij kan blijven. Très sympathique. Ik vraag me weleens af of er ook onaardige hardlopers zijn. Vast wel, maar ik kom ze maar zelden tegen.

Hè hè, dan lopen we toch éindelijk het bos uit en het asfalt op. Nog even de moed opbrengen om van een soort halve in een echte hardlooppas over te gaan. De stokken in de hand, en kom op. Met z’n drieën, Roman, de poepman en ik, door de straten van Chamonix – ook nog vergezeld door een official, geloof ik. Nog even aanzetten, en ja, daar is de Place de Balmat, linksaf en onder de finishboog door. Nog net een paar minuten voor middernacht, dus ik heb er net geen 20 uur over gedaan. Ik voel me super! Zó ontzettend blij met wat ik gedaan heb en met hoe het ging, ook al duurde het dan wat langer dan ik van tevoren had verwacht. Dit is wat ik in me had, dit is wat ik kon, en dat was goed. En o, wat is dit leuk en wat smaakt het ontzettend naar meer, meer, meer. Edwin stuurt me een sms’je dat ik het geflikt heb, nog voor ikzelf goed en wel besef dat ik gefinisht ben. Ik feliciteer en bedank natuurlijk eerst mijn maatjes Cedric en Roman, maar sms dan mijn zussen dat ik binnen ben (die mijn ouders wakker bellen om hun het heuglijke nieuws mee te delen) – die hebben zich toch wat zorgen gemaakt vandaag. Waren mijn ouders net zo blij dat hun dochters gestopt waren met dat gevaarlijke bergbeklimmen, gaat er weer eentje van die andere, maar vergelijkbare, idiote dingen doen.

Een cola nog maar. O, maar ze hebben ook bier, ja doe mij dan ook alsjeblieft een glas bier. Heineken, jammer, maar zelfs dat smaakt op dit moment prima. Roman ben ik even kwijt, maar hij komt weer terug. Chamonix is echter redelijk uitgestorven, we zijn nat en koud, en ook een ietsiepietsie moe, dus we blijven niet al te lang hangen, maar gaan ieder ons weegs, elk naar onze eigen camping. Op de mijne tref ik bij de douches twee mannen die vandaag toevallig ook een rondje van 80 kilometer hebben gelopen. Zij zijn alleen een paar uur eerder gefinisht en hebben zich al tegoed gedaan aan het buffet (huh, een buffet? was dat er dan? nou ja, ik zou toch geen zin hebben gehad daar nog naartoe te lopen), en komen nu net onder de douche vandaan. Een van hen zal over anderhalf uur worden opgehaald door een taxi die hem naar het vliegveld van Genève brengt, en ik heb het idee dat hij wel graag zou willen dat ik met hem blijf praten, maar ik schok inmiddels helemaal van de kou, en ik kan alleen maar denken aan die douche en aan mijn bed. In bed wordt het schokken en rillen langzaam maar zeker minder en ik zak weg in een diepe slaap. De volgende dag regent het.

Jacolien Schreuder
(jacolien dds.nl)