Honderd mijlen jutten

Zomer 1989 liepen Jan Knippenberg en Ron Teunisse van pier tot pier, Den Helder-Hoek van Holland. “Die lange onafgebroken kustlijn bleef al jaren lang een uitdaging. Al vele keren in kleinere stukken afgelegd moest het er nu maar eens van komen.”

{i}Bron: Runners, oktober 1989, p. 22 – 25{ei}

{b}Honderd mijlen jutten

Van pier tot pier, Den Helder – Hoek van Holland

Wie de kaart van Nederland bekijkt met het oog op avontuur ziet weinig tot de verbeelding sprekend land. Grote gladde groene stukken en snelwegen benemen de mens zicht op kleine details. Hoog in het noorden liggen nog de Wadden, maar de eilanden gelijken in de zomer op de randstad. De kust blijft over, die lange duinenrij met strand en branding, die, doorkruist in de lengte, de illusie van een aaneengesloten natuurgebied geeft. Die lange onafgebroken kustlijn bleef al jaren lang een uitdaging. Al vele keren in kleinere stukken afgelegd moest het er nu maar eens van komen. Een ‘trail’ van honderd mijl, een klassieke tocht via dijk, duin en strand. Een ongewone tocht met afwisseling.{eb}

Slapen komt er nooit van. Wedstrijd of niet, wie ver moet weet dat het zwaar wordt. Die merkwaardige tinteling in geest en lichaam, die spanning niet meer terug te kunnen. De kleine rituelen die achteraf onzinnig lijken en die de loper immer weer uitvoert. Suggestie, zelfhypnose, concentratie. Kan een mens wel vrijuit lopen? Donderdag tevoren zet ik hier en daar wat flessen Spa in de duinen tussen het helm. Bij Callantsoog bij het Zwanenwater en aan de voet van Camperduin, dat Hollands gebergte oprijzend aan de Hondsbossche Zeewering. Achter een ijstentje ditmaal.
Door na Castricum; een schone broek voor Teunisse. Na afloop moet je toch wat. De auto breng ik naar Hoek van Holland. ‘We rijden direct na de loop onverantwoord terug’. Teunisse moet weer eens werken. Altijd hetzelfde liedje. Verplegers doen het voor minder, ultralopers helemaal voor niets.
Terug met de trein naar Castricum om nog wat te slapen. Het blijft spannend. Wat doen we als het misgaat? Liften naar De Hoek of terug. Geld in je broekie.

{b}De dwazen{eb}
Tommie Cooper leidt af, maar het wordt wel later. Ik slaap op de bank en hoor het 12 uur worden en 1 uur. Half drie ben ik weer wakker. We moeten eruit. Een half flesje Nutricia als ontbijt en het zoveelste bord havermout. Een liter Spa wegwerkend in de auto. Piet Wijker brengt ons zwijgend weg. Hij kent het métier en hij kent ons. Laat ze maar, de dwazen. Het geouwehoer is niet van de lucht.
In de verte de vuurtoren van Den Helder bij Huisduinen. Het si een heldere nacht, maar de wind is pal west. Een lichte bries, maar toch irriteert dat na een tijdje, weten we.
Texel ligt in de verte. Vlakbij, onaanraakbaar. Ik moet een goddeloze omweg maken vandaag om er weer te komen. Het eiland slaapt. De boot vaart niet. De betonning trekt naar binnen, het wordt vloed. Slecht strand dus en wind tegen.
Drie uur vijfenveertig. We zwaaien naar Piet en zijn op weg. Pikdonker langs de dijk. Het startpunt heet Lands End. Van Pier tot Pier. Op naar Europoort. Ik denk er steeds aan. Hoor de voetstappen wegtikken. Je moet er nooit aan denken, maar in de verte kijken en kleine doelen vlakbij stellen. Eerst de vuurtoren dan de Donkere Duinen als de dijk ophoudt. Groote Keeten, Callantsoog. Verder niet. Dat komt later wel. Over de helft als er lichte euforie ontstaat over het welslagen van de tocht. Pas dan.
Het fietspad door het duin daalt en stijgt en kronkelt. Ron kankert wat over de vele extra meters. Zo komen we er nooit. Het voedt het aantal kilometers, jongen. Jij met je routes, denkt hij.
Ik voel me niet lekker. De vermaledijde koolhydraten maken me altijd raar. Een wee, half misselijk gevoel. Straks verdwijnt het. Maar als het nou niet verdwijnt? Zenuwen, vijf keer piesen en poepen. De weg is nog lang.

{b}Boven de wereld{eb}
De polder ligt hier vlak onder de dijk. Steile hoog opschietende duinen. We lopen hoog boven de wereld. Een velduil schiet weg, je schrikt je rot. Het ritme begint te komen na een kleine 15 kilometer. Omkijkend, dat moet je nooit doen, is de vuurtoren nog dichtbij. Een kleine kromming in de kust vertekent het beeld. We naderen Callantsoog. Als die flessen er maar staan. Je weet het nooit met al die badgasten. Dorpjes breken het ritme en verzetten de geest. Even uit de sleur. Het schemert nu flink. Het dorp slaapt nog. Twee oerlopers glijden door de straten en zien zich terug in een winkelruit. Hanengekraai en hondengeblaf. Klassieke geluiden en een ruisende zee. We passeren het Evangelisch Hotel en De Wijde Blick naar het strandslag. Daar liggen de flessen. Veel te veel, bromt Ron. Drinken, veel drinken als buffertje voor straks, want achterraken is moeilijk in te halen. De rest gooien we ter verkoeling over hoofd en benen. Het wordt warm vandaag. Even schiet de zon over duinrandje en tikt gelijk aan. Het was voorspeld. Warmer en een afnemende wind. Voorlopig is daarvan weinig te merken.
Het Zwanenwater doorkruisen is een droom, maar die laten we toch varen. Zo tegen de ochtend een goede kans ongemerkt voor vogelwachter er door te lopen is verleidelijk, maar de rust van de alweer in behoorlijke getale aanwezige trekvogels wint het. Over het strand dan maar, ondanks het hoge water. Ron wil niet en nooit stoppen. Ook niet even, verdomme. Hij loopt weer 100 meter voor me. Hij bekijkt het maar.
Op het strand is het tegen volle vloed. Het strand is hier al weinig meer. Net Texel waar de duinafslag ook enorm is. Klein strand, zacht modderig zand. Je blijft erin plakken en schiet geen meter op. We praten niet meer. Het gaat waardeloos, moeie poten en krijsende rotmeeuwen. Pestvogels. Zand in je schoenen en in je kop. Waar blijft die verdomde dijk nou, waar het vlak is en overzichtelijk?

{b}Op de dijk{eb}
De dijk doemt op. Een mooie tros langs de vloedlijn verzet de geest. Ik wil het ding achter het duin leggen om hem later op te halen. Idioot, roept Ron en loopt door. Verderop een mooie drijver, ook die laat ik liggen. Dat is me nog nooit gebeurd. Ik loop terug en sjor hem uit zicht van andere jutters. Ron is honderden meters verder en ergert zich. We zijn van het strand af. Gelukkig voor hem.
Op de dijk het erste teken van leven op deze vroege ochtend. Hellend naar zee toe raast in de verte een auto op ons af. Zal het Piet zijn die het zekere voor het onzekere neemt. Bij Huisduinen na 4 kilometer stond hij ook op de dijk in het donker onopgemerkt tot we voorbij trokken. Verwonderd over het gekwebbel dat van verre te horen was. Wat kunnen jullie ouwehoeren. Maar nooit over lopen, Piet …..
Het zijn vissers op de dijk. Vroeg op en een zwaai als groet. Ze moesten eens weten. Eentonig zo’n dijk. Zo is er altijd wat, maar gunstig voor het ritme, dat zo wreed werd verstoord door nat zand tot aan de enkels.
Camperduin 32 kilometer. Het wordt tijd voor wat voeding. Ook hier staan de flessen op de juiste plek. Aan de voet van die imposante duinen. Een fles de man op dezelfde wijze. Drinken en over het verhitte lijf gooien. We duiken via duin en paden het strand weer een stukje op. Het eerste eb gaat altijd hard, net als de laatste vloed. Dus is er een smalle strook hard zand hier en daar. De wereld lijkt mooier. Het leven overzichtelijker. Heel ver weg lonken de Hoogovens. Schone schijn. Heldere dagen vertekenen de afstanden, maar toch. De jeep van Rijkswaterstaat rijdt nu al een tijdje naast ons. We worden begluurd. Sommige dingen lekken altijd uit. Bekend terrein. Ik draai wat beter en Ron ook. Het eerste stuk viel niet mee. Dat is het zware van een recht stuk in plaats van een ronde. Je ziet er geen eind aan. Aan de andere kant heb je een doel en dat is beter dan een doelloze ronde. Een mens maakt zich wat wijs.
Via een steil duinpaadje vermijden we de boulevard van Egmond aan Zee. Door kleine oude aardappelveldjes die hier sinds mensenheugenis liggen raken we aan het dorp. Weer een vuurtoren. Via het verboden duin van Six, vrijwel onberoerd door toerist en wegen-planners, naar de Van Oldenborgweg richting Castricum en Heemskerk. Het is kwart over acht. We zitten aardig op schema. Piet wacht met zijn fiets op de hoek van het duin met enige mondvoorraad. Het is de uiterste luxe die we ons gepermitteerd hebben. Hij blijft bij ons tot over de Velsense pont. De rest zijn we alleen.

{b}Beroerd{eb}
Ik voel me beroerd. Elke stap teveel en ik ken hier elke meter fietspad, duinpad, Staringweg, PWN-gebouwen, omgelegde klinkerpaden, normaal loop je het blindelings. Nu streep je de herkenningstekens af. De kraan bij Heemskerk. Benen eronder, hoofd eronder en drinken. Verkoeling, terwijl de zon vastloopt tegen het geboomte. Piet ligt naast zijn fietsie in de zon. Mazzelaar. Ron is alweer door. Hij wil zo min mogelijk stoppen tot we voorbij de pont zijn. Psychologisch de helft. Dat wil ik ook, maar het gaat niet. We lopen door het tuinbouwgebied van Heemskerk onder de rook van de Hoogovens. Je moet ergens een keus maken. Het is al ver genoeg en we hadden thuis al besloten de sluizen van IJmuiden te mijden. De pont is een rustpunt en richtpunt. Daarna is er geen weg terug meer.
Ik laveer tussen een trekker met aanhang door. Dan weer een rijdende kruidenier. Let op je voeten, want hij doet het niet. Het tempo is naar ongekende laagten gezakt. Wat moet ik nou ook na al die jaren toch? Een oude loper, niet in jaren maar in loopjaren. Zo nodig het bloed laten kruipen waar het niet gaan kan? Ik stop ermee.
Zinloos gezwalk hier langs de weg van Wijk aan Zee naar Beverwijk. Ron loopt ver voor me. Als het niet gaat, loopt een mens liever alleen. Warm is het met die rottige stinkauto’s. Geef anderen maar de schuld. Ron wacht, houdt in, vraagt wat en ik geef geen antwoord. Blijf maar honderd meter van me vandaan. Voor me of achter me. Dondert niet als je maar op sodemietert. Je wordt oud en sjagrijnig. Dat ben je altijd al. Losbol. Zijn haar is de afgelopen zomer steeds langer geworden. Eerst de Spartathlon goed lopen en als dat niet goed gaat loopt hij er volgend jaar nog mee. Omgekeerde Simson.
Bij de pont is de verlossing. Nu mag ik even stoppen. Als je doorloopt haal je de pont nog, roept Ron. Je bekijkt het maar, denk ik. Missen is extra rust. We moeten wachten. Piet Wijker lacht zich rot.

{b}Godsgeschenk{eb}
Cees Mantje met zijn zoon Edwin verschijnt uit het niets met een blik perziken op sap. Een godsgeschenk. Fris en zacht. Jezus wat lekker. Het blik gaat leeg en het volgende ook. Een stuk kaas, hartig en wel. Weg met die geavanceerde voeding. Nodig dat wel, maar de geest wil wel eens wat anders.
We passeren Driehuis Westerveld over de spoorlijn. Ik zit dood. Hartstikke kapot en die Teunisse maar freewheelen. Pas maar op jij, ik krijg je nog wel. Je bent er nog niet. Iedereen is voor me uit. Gelukkig. De schaduw der bomen helpt. Nu niet wandelen. Langzaam lijkt het beter te gaan. Altijd na de honderd, zegt Ron. Altijd bij jou. Beter zo dan andersom. Dat kenmerkt de ware ultraloper, want wat is nou honderd?
Piet rijdt naast me dwars door die prachtige duinen van Kennemerland, Duin en Kruidberg, waar ik deze winter na een barre tocht vanuit Scheveningen verzeild raakte in een party van dure heren en dames. Ik was, het was pikdonker, verkeerd afgeslagen en min of meer verdwaald daar in die door trollen en andere aardwezens bevolkte wereld. Een klein lichtje scheen in de verte en voor ik het besefte zat ik temidden van bejaarde dames met een bord bruine bonensoep op een divan in een kamer met lichtelijk lallende heren in een oud landhuis midden in het duin. Of ik wilde blijven. Het bad was al klaar. Het was verleidelijk, maar ik moest nog naar Castricum. Ze begrepen er niets van. De soep was goed en haalde me erdoor.
Geen soep nu, maar weer een kraan. In de schaduw. Mijn slechte rechterpoot, de oorzaak van het kapotzitten, onder de kraan. Parnassia lokt. De volgende mijlpaal. We steken dwars door hoge duintjes door. Paden met schelpen en mul zand. We zijn even alleen. Piet Wijker had me erdoor gehaald. Zwijgend luisterend naar mijn litanieën over vroeger en nu, over zin en onzin gaf hij zo nu en dan wat mineraaldrank of een droppie. Niet lullen, maar lopen. Of liever beide. Dat doodt de tijd. Net als perziken.
Cees Mantje maakt een foto. Twee lopers altijd maar lullend als ze bij elkaar lopen, als het goed gaat op weg naar het einde van de kust. De Hoek van Holland. Is er een mooiere naam in Nederland? Vanaf de Helsdeur. Inderdaad.

{b}Casino{eb}
Het gaat beter, het loopt zelfs als een treintje. De boulevard van Zandvoort is een welkome afwisseling. Langs het aan de buitenkant fraaie casino. Waar ziet een mens zich mooier lopen? Het is druk, straks is er weer rust. Het deert ons niet en het tempo gaat voorzichtig, maar vanzelf omhoog.
Eén stop nog voor we de lange duinen induiken naar Noordwijk. Dat is een lang rotstuk met veel gemeen vals plat met de zon op je kop en warmte die vastloopt. We zien er tegen op. Daarna is het aftellen. Korte stukkies. Katwijk, Wassenaarse Slag, Scheveningen, Kijkduin, Monster ….
Han Guittet is er nog. De rest is terug. We zijn alleen. Hij neemt wat voeding mee, als wij de duinen ingaan. We zien hem pas in Noordwijk weer en dan weer helemaal op onszelf als in den beginne.
Het stikt daar ter plekke op dat fietspad van de in wielerkleding gestoken fietsers op racekarretjes die in min of meer razende vaart de boel onveilig maken. Wat is er mooier dan later, veel later die snelle jongens toe te voegen dat wij daarvan nooit last hebben, als zij met een lekke band in de berm staan.
Bij de grote radiomast wil ik rechtdoor, desnoods over het prikkeldraad en over het golfclubterrein. Wat denken ze wel. Ron wil niet. Dit keer win ik. We klauteren met de toch al verstramde ledematen over een hek als de dienstdoende bewaker van de marine ons aanroept. Doorlopen, niet lullen en niet omkijken. Steek je hand maar op als groet. Het werkt voor de zoveelste maal. Maar de zin om over het golfterrein te lopen is over. We steken dwars door mul zand terug en omhoog – schieten zo geen meter op – naar het strand. Laag water nu. Heerlijk even met je voeten door het water. Noordwijk lonkt, maar het vertier is aan ons niet besteed. Han wacht bij het witte kerkje.

{b}Klimmetjes{eb}
Erop of eronder, want we besluiten niet eerder dan Scheveningen weer een supermarkt in te duiken. Geen vocht meer sinds Noordwijk. Het gaat aantikken nu. Het ritme is goed, maar de benen voelen dik. Je ziet het aan je pies. Donkergeel. Tijd voor drank.
Mooie klimmetjes tussen Katwijk en Noordwijk en korte overzichtelijke stukken. Achter elke bocht kan het liggen. Nog niemand vroeg waarheen of vanwaar. Zelf zeggen we niets.
Op de hoek waar het duin ophoudt staat een politiewagen. Op de grond een oude vrouw. Het ziet er niet goed uit. Mensen drommen erom heen. We lopen door. Door de hitte bevangen of zo’n vermaledijde snelheidsduivel?
Het is hier in Katwijk gewoner dan in Zandvoort of in Noordwijk. Vriendelijker ook. Bekend terrein. Zou het daaraan liggen? Voor Ron is het hier onbekend terrein. Ik voel me op mijn gemak, denk dat het niet meer stuk kan. Maar we moeten wel drinken. Bijna twintig jaar geleden liep ik hier elke dag in weer en wind dwars door dit gebied tussen Scheveningen en Katwijk. Het was woester, minder paden, een enkele wielrenner, geen joggers of trimmers. Af en toe een hardloper.

{b}Man der Duinen{eb}
En Wouter. De man der duinen, noemde ik hem. Ik liep hem tegen het lijf op een koude januari-morgen. Hoog op een top van een duin dook hij op als een profeet uit het oude testament. Wapperend grijs haar en een grote hoekig aristocratische neus, met zijn blote voeten in sandalen. Hij sprak zeer beschaafd en vertelde dat we nadat we elkaar diverse malen voorbij gelopen waren, dat ze hem weg hadden willen stoppen in een bejaardentehuis. Hij was er vandoor gegaan en leefde in het duin. Alleen in de winter sliep hij in erg koude, gure nachten achter het nog immer bestaande koffietentje op het duin vlakbij Wassenaarse Slag.
Zijn AOW haalde hij dan op in Den Haag. Eens kwam ik hem in de binnenstad tegen op weg naar de duinen. Het was een gure, winderige avond. Hij was zeiknat in zijn oude parka. Het deerde hem niet. Veel later was hij zomaar verdwenen. Naar Drenthe, zei men. Van bessen kon je daar ook leven had-ie gezegd. We lopen door zijn gebied. In gedachten zie ik hem gaan. Het koffietentje staat er nog, iets gemoderniseerd. Dit hadden we ons beloofd. Daar pas een bakje koffie. Met nog zo’n 35 kilometer voor de boeg. We zijn er aan toe. Zijn we er al, vraagt Ron vanaf Katwijk. Bijna. Hij loopt in Niemandsland. Nu is het mijn beurt.

{b}Overmoedig{eb}
Waar kom je nu weer vandaan, vraagt de uitbater. Raden maar deze keer, is ons antwoord. ‘Zal wel Zandvoort zijn of anders Beverwijk’. Het gezelschap op het terras veert op en spitst de oren. Enkele trimfietsers worden nieuwsgierig. Den Helder. Het hoge woord is eruit. Voor het eerst deze dag. En voor het eerst deze dag hebben we een zekere voldoening. Overmoedig bestelt Ron een sorbet en ik een cola en een chocomel. Drinken willen we eigenlijk niet meer.
Het valt prompt verkeerd. Opeten verdomme, zonde van de centen, fluister ik. Dat kun je niet maken, Teunisse. Hij mokt het weg en weer gaan we met een blikje in de hand nagestaard door ongelovige terrasgasten op weg. Ze hebben gelijk.
Weer een kraan, weer de benen nat èn het hoofd èn de armen. Maar vooral de geest. Het wordt zwaar nu. Ik mis ter hoogte van de Watertoren bij Scheveningen de kranen. Zijn ze verplaatst of ben ik beneveld door de afstand? Verdomme Knip, je kent het hier toch zo goed, roept Ron. Irritatie. Wouter had het geweten. We lopen door. Zoeken kost tijd.
Maken we een omweg langs het Kurhaus of gaan we rechtdoor langs de gevangenis en Madurodam? Daar is geen supermarkt. En door het oude gedeelte is gezelliger. Van belang nu, want we steken in de lengte Den Haag door. Wereld van verschil. Herrie en verderf. Lijn Elf. Voor de zoveelste maal vandaag Zimmer Frei. Misschien vanavond.
De supermarkt is benauwd en vrijdag voor zessen is het druk. Zwetende vrouwen in zomerjurken en een bezwete hardloper voor de kassa. Karren vol en ik één fles joghurt met vruchten. Er moet nog een keer wat vastigs in. Ron wacht buiten. Snel wil ik. Gaat u maar even voor meneer. Niet te geloven. Om te zoenen, dat wijf. De kruidenier ernaast heeft Spawater. We proppen het naar binnen. Dat bedoel ik nou, dit kost tijd. Ron heeft gelijk. Maar wat dan?
Langs de Brandweerkazerne en de Vissershaven. Weer een vuurtoren. Vroeger op weg naar mijn oma gingen we vaak hierlangs met mijn vader. De bekende havengeuren. Vis en teer en olie. Het geeft me een oppepper. Loop liever door, Knip. Ron wil opschieten. Hij wil naar huis. Ik ben bijna thuis.

{b}De limiet{eb}
In de duinen naar Kijkduin lopen we verkeerd. Duizend en een paadjes. Hoe was het ook al weer? De jaren en de kilometers gaan tellen. Per ongeluk twee kranen vinden. Trimmers die ons voorbij lopen en ons weer harder doen lopen. Een pitbull die gelukkig vast zit. Dat hebben wij weer. We krijgen geen water meer binnen. Die joghurt was het einde, de limiet.
We zijn weer alleen. De paddestoel geeft 13 kilometer aan over het mooie fietspad naar De Hoek. Het wordt tijd. De snit is eruit. We zijn het zat. Ik probeer van die laatste tien kilometer te genieten. Mooi werk toch op zo’n werkdag. De vuurtoren en de pijpen van Europoort naken. Je kunt het ruiken, maar het is goed zo. We weten dat we er zijn. Monster even voorbij. Het valt niet mee. Allebei misselijk.
Mijn goede been begint te trekken. Het schiet in mijn bil, denk ik. Het maakt niet meer uit. We draaien het strand op naar de pier. Een groet van een andere hardloper, die denkt dat we net als hij een ommetje maken. Nee, dat niet, we gaan niet lopend terug. Het is welletjes zo. De klok bij de Noorderpier wijst 14 uur 57 minuten. Het wordt vloed.
Op de terugweg bij Velsen staan we een uur in de file. Dat krijg je als je haast hebt.

{i}Jan Knippenberg{ei}

{b}©Weekbladpers
Met dank aan Hanna Knippenberg, en aan Runner’s World en de Weekbladpers, om het artikel van Jan Knippenberg uit het 1989-oktober-nummer van Runners te mogen reproduceren hier op Ultraned.org{eb}

{i}Nawoord van Martien Baars. In 1988 was ‘De mens als duurloper’ verschenen. In de zomer van 1989 woonde Jan met zijn gezin al vijf jaar op ‘Bloem en Bos’ op Texel en Ron woonde in Castricum. Dit verslag getiteld “Honderd mijlen jutten’ uit 1989 werd na Jan’s overlijden in november 1995 de inspiratie voor de eerste Jan Knippenberg Memorial van pinksteren 1996. De eerste 5 edities gingen in navolging van de tocht van Knip en Teunisse van Den Helder naar Hoek van Holland, maar de overwegend ‘binnenlandse’ tocht inclusief pontoversteek werd niet gekopieerd, de route van de JKM ging uitsluitend over het strand behalve de noodzakelijke deviaties in IJmuiden en Scheveningen. De afstand werd gemakshalve net als bij Knip en Teunisse als zijnde 100 mijl geafficheerd. In werkelijkheid was het geen 161 km maar in de grootte van 140 – 145 km. Pas met de JKM-organisatie door Hermy Heymann in 2008 en 2010, met de route van zuid naar noord, werd het zo goed mogelijk 161 km door een aanloopstuk van circa 20 km toe te voegen. {ei}