Lopend buffet en badeendjes. Mijmeringen naar aanleiding van Limburgs Zwaarste.

André Boom: “Als ik realistisch ben zou ik echter blij moeten zijn om als ruim zestiger bijna twaalf uur lang door het meest heuvelachtige deel van Nederland te kunnen dribbelen, door weer, modder en wind.”

Aan alles komt een eind. Aan de JKM. Aan Limburgs Zwaarste. En, zo lijkt het, aan het plezier in het lopen van wedstrijden.
In drie weken plus een dag liep ik de halve JKM, de 60 van Castricum en nu dus LZ80. Drie zware ultralopen. En dat met een opspelende achilles en peesplaat. Je zou denken dat ik nu blij zou zijn dat dit allemaal gelukt en achter de rug is. Opgelucht. Maar zo voelt het niet. Geen juichstemming na het lopen van deze laatste editie van Limburgs Zwaarste. Zit het me dwars dat ik langer over die 80 loodzware kilometers heb gedaan dan sommige lopers nodig hadden om 100 kilometer te volbrengen? Inderdaad is dat wel een beetje confronterend. Ik schijn alsmaar langzamer te worden. Als ik realistisch ben zou ik echter blij moeten zijn om als ruim zestiger bijna twaalf uur lang door het meest heuvelachtige deel van Nederland te kunnen dribbelen, door weer, modder en wind. En van die enorme zandbakken van de JKM en de Castricum ultra was ik natuurlijk nog niet hersteld. Hoe lang is het geleden dat ik 200 wedstrijdkilometers in amper 3 weken liep? En zou ik er ook elf uur en drie kwartier over gedaan hebben als ik niet elke afdaling schuifelend naar beneden moest vanwege het pijnlijk trekken van de hiel? Als ik niet op elk van de negen luxe bevoorradingsposten (terecht) een paar minuten was blijven hangen, als ik geen 46 foto’s had gemaakt onderweg?

Het voelde vreemd aan, deze finish. Ondanks dat ik best lekker heb gelopen had ik geen zin om na afloop mijn ervaringen met anderen te delen. Had niet het gevoel iets speciaals gepresteerd te hebben. Had het allemaal wel een beetje gezien, dat ultracircus, die bekende gezichten. Kortom, geen euforie maar een soort post-natale depressie.
Het Limburgse heuvelland is mooi, de bloesems en de beekdalen, de heuvels en de bossen, de zwart-witte vakwerkgevels, ik heb er bij vlagen gigantisch van genoten. Maar vandaag overheerste ondanks dat alles een gevoel van leegte. Want ik zag ook een landschap vol fietsers en lopers. Ik had bij tijd en wijle het gevoel op een soort lopende band te staan. Of, zoals iemand het grappig verwoordde: dat ik deelnemer was aan een lopend buffet. Het laatste wat Limburgs Zwaarste wil zijn is een wedstrijd. LZ is één van Willems ‘funruns’. Sorry dan voor Limburgs Zwaarste, maar als er een uitslagenlijst is, dan is er vergelijking en dus is er competitie. En dat is natuurlijk prima, want competitie is de zweep die je voortdrijft. Maar helaas ook de spiegel die je voorgehouden wordt als het even wat minder gaat.

Tijdens het lopen kreeg ik ineens het beeld van een hele zwerm badeendjes die op het water dobberden terwijl er een grote golf onder hen door passeerde die ze een voor een optilde. Die golf kwam me voor als de energie van het leven die iedereen op zijn beurt optilt zodat hij of zij dingen kan presteren die daarvóór en daarna ondenkbaar zijn, hoe goed hij of zij ook zijn/haar best daarvoor doet. Op de top van die golf ervaar je de top van je kunnen maar je weet dat die golf onherroepelijk weer onder je door zal trekken met als gevolg dat je prestaties weer omlaag zullen duikelen. Hoe relatief en tijdsgebonden zijn prestaties. Ik voelde mij als een eendje dat het voorbijtrekken van die golf, die verheffing van kracht en energie, al lang achter me had.
Na de finish werd ik weer aan dat beeld herinnerd toen ik de enthousiaste verhalen hoorde van lopers die hun eerste ultra hadden voltooid of hun eerste 100 kilometer. Ik misgun het ze niet, maar kon het niet helpen dat ik daarin alweer een nieuwe golf zag naderen, een golf echter die mij niet meer optillen zal.

Maar was degene die, lopend of op de racefiets tien, twintig, dertig jaar geleden ook zulke prestaties leverde en ook dat enthousiasme kende wel dezelfde als degene die ik nu denk te zijn? Als ik naar foto’s van toen kijk dan zie ik een ander gezicht, een ander lichaam, een ander mens in een andere tijd en met andere beslommeringen. Klopt het dan wel als ik beweer dat ‘ik’ dat indertijd allemaal gepresteerd heb? Was ‘ik’ het of iemand anders die die honderden ultra’s, marathons en fietstoertochten volbracht heeft? Misschien ben ik alleen wie ik nu ben en moet ik tevreden zijn met wat ik nu kan en mag ik dat niet vergelijken met wat ‘ik’ vroeger kon. Is het verzamelen en vergelijken van de ‘eigen’ prestaties eigenlijk geen grote onzin? Prestaties hebben met het ego te maken. Zij sterken het ego zodat dit zich daardoor krachtig en veilig voelt. Daarom moet het blijven presteren, want niet presteren betekent zwakte en dus kwetsbaarheid en dus onveiligheid. Het is juist dit ego dat zich bedreigd voelt door het wegtrekken van die golf van kracht.

Nee, sneller en verder zal ik zeer waarschijnlijk niet meer gaan. Maar desalniettemin blijft het lopen mijn leven bepalen, ongeacht of ‘ik’ daarbij wel of niet dezelfde blijf. Want, wees eens eerlijk. In dat zaterdagmiddagloopje door de duinen is het geheim nog steeds te vinden. En ook in die eenzame rondgang langs de kust van Walcheren of over de Veluwe, slechts geleid door mijn GPS. Die eenzaamheid geeft geborgenheid en in die geborgenheid hervind ik iets wat ik ‘mijzelf’ kan noemen. Niet in de prestaties, niet in de terugblik na afloop, niet in de vergelijking, niet in de afstand of het afzien, maar gewoon in die eenzaamheid van het opgenomen zijn in dat grote geheel dat we natuur noemen, alleen daar vind ik ‘mijzelf’ nog. Misschien is dat uiteindelijk wel het enige doel van al dat lopen. Dat doel is er nu, op dit moment. Het ligt in elk geval niet in de toekomst, want daar ligt onvermijdelijk het eind van deze eindeloos lange, lange loop van aaneengeschakelde loopjes.

Het enige dat telt, op elk moment van een loop, ongeacht hoe lang of hoe kort deze ook is, is het zetten van de volgende stap. Ik ben hier, op dit moment, en wat ik doe is het zetten van een stap. Meer niet. Dat is alles. Dat is op zich geen prestatie. En daarna doe ik datzelfde nog een keer. En nog een keer. Ik zet een stap. Ik loop.
Op dat moment wordt je die stap en is het lopen je natuur. Je bent loper and that’s it. Doelloos, want het lopen is zelf het doel. Je finisht altijd, er bestaat geen DNF en je slaagt altijd. Wanneer lopen geen sport is, maar gewoon het zetten van de volgende stap, dan is het de beweging van het leven zelf.
En waar ga je dan heen? Quo Vadis? Is dat werkelijk nog van belang?
Het streven naar resultaat of prestaties is al snel verbonden met het heimelijke verlangen om het zelfbeeld – ‘ik ben dit en ik kan dat’ te versterken. Maar ben ‘ik’ dan niet méér dan die eindeloze aaneenschakeling van ‘prestaties’? Misschien ben ik wel een badeendje en zijn ‘mijn’ prestaties niets anders dan het tijdelijk opgetild worden door de golf van levensenergie.
Weet je, misschien probeer ik voortaan alleen nog maar een beetje mee te surfen op die wegtrekkende golf en zal ik dat niet langer ‘mijn’ prestatie noemen.

André Boom