Categorieën
Niet gecategoriseerd

De Dodentocht, een levend spektakel

Verslag van Theo de Jong

Al vaker heb ik het na een 100 km wedstrijd gelezen: ‘Nu hoor ik er toch ook echt bij, nu ben ook ik een ultraloper’. Hoewel ik nog geen 100 km gelopen had noemde ik me, met al 50 en 60 km wedstrijden, al die zes uren en de JKM al wel ‘ultraloper’. Maar, als het criterium inderdaad de 100 km is, dan hoor ik er nu ook echt bij, dan ben ik nu ook officieel ultraloper. De Dodentocht in Bornem (B), dat was namelijk mijn debuut op de 100 km, een 100 km die ik niet snel zal vergeten.
Op dit medium heb ik vaak met bewondering de verhalen van de volhouders op trailwedstrijden gelezen. Heuvel op, heuvel af, door beekjes, door weilanden en zelf je weg zoeken. Wel, de Dodentocht in Bornem geleek daar op.
Tijdens de marathondriedaagse hadden Vincent Schoenmakers en Theo Cloosterman me warm gemaakt voor de Dodentocht. Het leek me leuk, een wandeltocht waar je ook mag hardgelopen. Maar niet te hard; harder dan 10 km/uur is verboden. Als training voor Winschoten op 11 september leek me dat dan ook een perfecte wedstrijd.
Omdat er grote drukte werd verwacht, ruim 8500 starters in een klein stadje, was ik al vroeg vertrokken. Hierdoor kon ik mijn auto vlak bij de finish parkeren. Altijd handig als je na 100 km niet meer zover hoeft te lopen. Kleedruimtes en douches waren op 20 min afstand, dus dan maar omkleden in de auto en niet douchen na afloop.
Het voorspelde weer was niet echt denderend, bewolkt met mogelijk veel regen. Al bij aankomst sputterde het wat, maar dat was nog niets bij wat komen zou. Tot mijn verrassing ontdekte ik in de mensenmenigte voor de start Vincent, Theo en Regina bij het Klooster. Ik had niet gedacht ze te ontdekken in die mensenmenigte. Na het startschot om 21.00 uur schuifelden we met de wandelaars mee, rustig aan, vijf stappen lopen, even stilstaan, 10 stappen lopen, weer stilstaan, weer even lopen enz. enz. Van hardlopen kan echt nog geen sprake zijn. Pas na een minuut of 15 proberen we wat hard te lopen, maar het is eigenlijk nog een onbegonnen bezigheid, het is nog te druk. Het was ondertussen wat harder gaan regenen en veel wandelaars hadden de paraplu opgestoken. Sommige net groot genoeg voor één persoon, andere paraplu’s waren zeer ruim bemeten en één was beslist van een terras geroofd, met bierreclame en al. En al die paraplu’s maakten het hardlopen niet aantrekkelijker.
Maar eindelijk, na een minuut of 25 ging het hardlopen iets beter. Ik had Regina, Theo en Vincent ondertussen verlaten. Rennend langs de kant, dan weer stoppen, even inhouden, aanzetten er voorbij. Onder de paraplu doorduiken, linksom door het gras en weer verder. Maar pas na 1 uur 20 minuten hoefde ik niet meer steeds voor de wandelaars te stoppen, ik kon eindelijk lekker gaan lopen. Het was ondertussen donker geworden en de regen plensde met bakken uit de hemel. Toen moesten we van de verharde weg af, een breed bospad op. Langs de kant met los hout en glibberig, meer naar het midden dikke, over mijn schoenen gutsende blubber. Het leek de Missisippi wel, het water te dik om te drinken, te dun om te ploegen. En dat bospad was lang, erg lang. Van hardlopen was geen sprake meer. Glibberend probeerde ik met wat enkele andere dapperen mijn weg te zoeken. Op natte voeten werd niet meer gelet, op de been blijven en niet vallen was het parool. Voor mij in het donker probeert een jonge vrouw een mountainbike voort te duwen door de bagger, ze huilt. Even daarvoor waren zij en haar hardloper mij voorbij gegaan. Even later krijst ze de naam van haar hardloper, Dennís, door het donkere bos. Pas veel later, als we het bospad allang weer achter ons hebben gelaten komen ze me weer voorbij. Met elke loper werd het pad minder begaanbaar. Voor de achterop komende lopers zou het een ramp worden.
En het regent maar door. Vanaf de start tot de volgende ochtend 08.00 uur zal het maar een paar minuten droog zijn. Meestal regent het hard, soms heel hard en soms motregent het slechts. Dan lijkt het wel droog.
Het parcours is zeer wisselend, soms geasfalteerde fietspaden, vaak smalle wegen, soms minder dan één meter brede gangetjes tussen huizen door en heel vaak onverharde paden. En dan is het blubberen en ploeteren geblazen. In het donker is dan niet goed te zien hoe diep de blubber is. Soms maar enkele centimeters, meestal meer en soms meer dan 15 cm. Ik dacht dat het naast het pad, door het weiland beter zou gaan. Ik stapte over het draadje en stond met één been tot aan mijn kuit in het water. Het hele weiland stond blank! De plassen op het wegdek zijn soms onzichtbaar door het afstromende water, soms zie je een diepe plas op tijd, maar soms ook niet. Maar door het gestap in die diepe plassen worden mijn schoenen en benen wel steeds weer schoon. ‘Zo hep elk nadeel zijn voordeel’ heb ik wel eens horen verkondigen.
Ondertussen loop ik toch te genieten, echt waar. Het gaat voortreffelijk, geen centje pijn. Heel even dacht ik het koud te krijgen, maar dat was meer even. Wel was ik zo dom om bij, ik dacht 25 km, een heerlijk rijsttaartje aan te pakken en te verorberen. Het was echt een lekker rijsttaartje, maar het zou me later letterlijk bezuren, brandend maagzuur was mijn deel. Ik heb altijd voor dat doel een aantal rennies bij me, maar twee was niet genoeg. Maar verder gaat het lekker. Behalve als we weer een kilometer of zo door de drek moeten lopen. Ergens halverwege loop ik vrijwel alleen. Het aantal wandelaars is op één hand te tellen. Het zijn meestal hardlopers die ik inhaal. Ook Dennis en zijn begeleider op de mountainbike haal ik in.
Van de afgelegde afstand heb ik eigenlijk, door al dat noodgedwongen gewandel, geen benul. Dan opeens een groot bord: 50 km. Ik kijk op mijn horloge wat 6 uur en 4 min aangeeft. Vooraf had ik tegen Vincent gezegd dat ik dacht er een uur of 12 over te doen. En nu op de helft 6 uur, prima dus. En, nog geen centje pijn.
Dan weer een controle. Daarvoor moeten we altijd even een fabriekshal, sporthal of een sportkantine in. Daar wordt dan je barcode afgelezen. Door de thuisblijvers kan op de Dodentocht.be afgelezen worden hoever je gevorderd bent. Prima organisatie. Ook voor de rest een zeer goede verzorging. Bij de drinkposten kon je kiezen uit fanta, water, soms sportdrank, thee, koffie en melk. En dat laatste dronk ik vanaf 60 km. Het stopte het brandend maagzuur en ik liep er op als een kievit. En om te eten had de organisatie een keur van lekkers, tot en met soep met brood toe. Maar ik hield me bij de melk en af en toe wat water.
Ondertussen zit ik al over de 60 km. Het gaat nog steeds erg lekker, al vind ik het vervelend zo af en toe te moeten wandelen vanwege het verraderlijke parcours. Maar eenmaal weer op de harde weg gaat het vanzelf. Zelfs zo vanzelf dat ik niet oplet en een afslag mis. Dat kost me dus een kilometer of drie extra, maar ja, ik maal er niet om.
Dan, door mijn natte shirt krijg ik last van mijn tepels. Bij de volgende Rode Kruispost vraag ik of ze een paar pleisters voor mij hebben. “Even uw barcode, meneer”, zegt de geüniformeerde man achter het tafeltje. Ik laat mijn badge zien en mijn barcode wordt afgelezen. “Gaat u daar maar even zitten, de geneesheer komt zo”. “Ho, ho ik wil alleen maar een paar pleisters”. “De Geneesheer komt er zo aan” is nadrukkelijke antwoord. Gelukkig roept iemand mij en plakt twee pleisters. “Bedankt en tot ziens” zeg ik, blij dat ik de EHBO dit keer te glad af ben.
Zo, dat loopt een stuk prettiger, ook al omdat het stilaan licht wordt. Hier had men mij van te voren voor gewaarschuwd. Het moment van zonsopgang. Het lichaam ontdekt dan opeens dat het een zes uur slaap door de neus is geboord en wil dat dan ter plekke inhalen. Maar ik ben altijd een vroege vogel geweest en vind het prachtig, nu al lopend van het lichter worden te kunnen genieten. Het is zelf droog en dus trek ik mijn regenjasje uit. Maar dat is te voorbarig. De nacht neemt met een stevig onweer met de nodige regen afscheid. Het zou de laatste echte bui zijn.
Ik heb onderweg nauwelijks iets van de omgeving kunnen zien, maar nu lopen we langs de Schelde. Het is laag water en veel slibbanken staan droog. Een fascinerend gezicht. Op het asfalt kruipen veel dikke rode naaktslakken. Veel zijn er doodgereden, tot pret van de anderen die er lekker van peuzelen.
Daar langs de Schelde zijn de laatste kilometers van de Dodentocht. Ik verbaas mij over mijzelf. Het gaat zo lekker. Wel wandel ik de laatste kilometers elke kilometer 100 meter. Meer om mijzelf een pleziertje te gunnen dan dat het werkelijk nodig is. Het is maar een training houd ik mij voor. Tijd is niet belangrijk, kan ook niet belangrijk zijn. Maar de laatste drie kilometer wandel ik niet meer, heb het ook niet nodig. Ik loop in Bornem, ik ben er bijna. Ik heb er bijna 100 (eigenlijk 103) kilometer opzitten. Bij de finish krijg ik een ananas, een gladiool, een medaille en wordt mijn oorkonde met mijn tijd (12 uur 4 minuten) en tussentijden geprint. Wat een organisatie. Dan een heerlijke koude cola. Ik sta verbaast over mijzelf, ik heb voor het eerst 100 kilometer gelopen en zit niet eens stuk. Nu ik dit verslag schrijf, op maandagavond, voel ik mijn benen niet eens meer. Onbegrijpelijk, zou ik langzaam in vorm komen voor 11 september? Ik zou het haast geloven.
En, zei Cor Westhuis niet dat een lichaam meer aan kan dan je denkt? Hij heeft gelijk. In ieder geval kon mijn lichaam meer aan dan ik dacht.

THEO DE JONG
Ondertussen is mijn website, met o.a. ultralopen op het net.
Dus surf even naar httP://WWW.BUREAU-VIRIDIS.NL