Wat is de Comrades eigenlijk? De Comrades is een geweldige loop over de voormalige hoofdweg tussen Pietermaritzburg en Durban. Het parcours is heuvelachtig, hoewel bergachtig eigenlijk een betere benaming is. De start in het centrum van Pietermaritzburg ligt op ongeveer 650 meter. Hoewel ik het niet helemaal zeker weet, denk ik dat de weg in het centrum vijf rijbanen breed was. Het was even wandelen naar de start (een paar minuten), maar direct daarna konden we zonder al te veel problemen met 10 km per uur vertrekken. De hoofdwegen zijn goed verlicht, maar de smallere straten (2 rijbanen) in de buitenwijken zijn donker en dat betekent opletten geblazen, want het wegdek is niet altijd even vlak. Zodra we Pietermaritzburg achter ons laten en langs Polly Shortts komen, krijg ik een eerste indruk van het heuvelachtige parcours. Het ziet er allemaal nog tam uit, hoewel er af en toe venijnige klimmetjes tussenzitten. De opkomende zon tegen een donkerblauwe, paarse en licht oranje hemel maakt een einde aan de duisternis en geeft uitzicht op het heuvelachtige landschap. In de dalen hangt nog een lichte nevel en er staan mensen langs de kant van de weg. We lopen nu door een verlaten streek waar nauwelijks huizen staan. De ene keer is het zicht beperkt doordat we ingesloten zijn door de bomen die naast de weg staan, op andere momenten kijk je aan tegen heuvels en soms, heel soms krijg je even kleine impressie van de wijdere omgeving als je bovenop een heuvel staat. De klimmetjes zijn kort en het hoogste punt van de race (Umlaas Road, 890 meter) gaat onopvallend voorbij. Ik voel me nog fris en geniet met volle teugen en de borden die de nog te lopen afstand aangeven schieten voorbij.
Om de twee kilometer staat er een waterpost waar ik twee zakjes met water insla. Ik heb van de Om Die Dam geleerd dat dit voldoende is om een heuvelachtig parcours te lopen zolang de zon nog niet schijnt. Tussen de mensenmassa rond Camperdown zie ik ineens Oom Daan uit Port Elizabeth staan. Je wilt niet weten hoe fijn het is om een bekend gezicht te zien. Hij heeft mij ook gezien en schreeuwt mijn naam. Wow, ben ik toch nog een bekende tegengekomen hier!
Nog nagenietend loop ik stug door als de volgende thermometer in beeld krijg. Nog maar 67 kilometer te gaan, ik ben er bijna ;-). We lopen nu op een tweebaans 80-kilometerweg en slalommen door een uitgestorven streek, evenwijdig aan de snelweg naar Durban. De borden boven de snelweg geven aan dat het nog maar 62 kilometer is tot aan Durban. Even kom ik in de verleiding om af te snijden en mijn weg te vervolgen via de snelweg. Waarom zou ik 6 kilometer extra lopen? 62 lijkt me ook wel ver genoeg. Langzaam lopen we weer een dichterbevolkt gebied in. Er staan meer mensen langs de kant van de weg en soms staan ze rijendik aan te moedigen.
Af en toe kom ik een loper van Jeppe tegen, de atletiekvereniging van Mark. Ik vraag of ze Mark nog gezien hebben onderweg, maar tot op heden vang ik bot. Tot mijn verbazing hoor ik niet veel later mijn naam roepen. Ik blijk Ciska net ingehaald te hebben. We lopen een klein stukje samen, ik merk dat ik mijn tempo aanpas en iets sneller ga lopen. Na een paar honderd meter besluit Ciska te gaan wandelen. Ik loop alleen door, wetende dat ik verloren ben als ik ga wandelen. Ik denk terug aan de Om Die Dam met Mark. Hij ging helemaal stuk en dat was voor mij heel erg zwaar om te zien. Wat er ook gebeurt, ik moet mijn eigen race lopen. Ik wil niet zien dat de mensen om wie ik geef het moeilijk hebben, ik wil Ciska en Mark niet zien knokken. Ik moet voor mezelf kiezen en genieten van het feit dat ik me nog goed voel en nog vlot door kan lopen, ik weet nu toch al dat ik mezelf straks tegen ga komen. Hoe langer ik dat moment uit kan stellen, hoe beter. De eerste 39 kilometer zijn achter de rug en ik praat mezelf moed in: je hoeft nog maar één rondje om Texel. Nu ben je fit, toen was je uitgedroogd, doodmoe en verreisd.
Het parkoers slingert vrolijk door. Er zitten veel bochten in de weg en de variatie is groot. Van kleine stadjes met veel publiek tot verlaten gebieden waar je maar een enkeling tegenkomt. Er is maar één constante factor tijdens deze race: het heuvelachtige parcours. Zelfs met de beste wil van de wereld kan ik geen vlak stuk ontdekken, als je geluk hebt is het vals plat, als je pech hebt moet je 2,2 kilometer achter elkaar steil klimmen. De stukken naast de snelweg zijn voor mij echter het zwaarst, de weg is dan breed en kaal en vanuit je ooghoeken zie je de ‘ware’ afstand tot Durban. Waarom lopen we om? Hadden ze ons niet over de snelweg kunnen laten lopen? Een paar kilometer minder zou voor mij echt niet erg zijn. Ik wil gerust een aantal kilometer inleveren, hoe meer hoe beter zou ik zeggen. Hoewel, dan krijg ik natuurlijk ook minder sponsorgeld. Wat je al niet gaat denken als je alle tijd van de wereld hebt.
In mijn hoofd ben ik overigens onafgebroken aan het rekenen. Ik wil hoe dan ook finishen en heb met mezelf afgesproken dat ik iedere keer van het slechtste uitga: als ik vanaf nu ga wandelen met een snelheid van 6 km per uur, kom ik dan nog om 17.30 uur in Durban over de finish? Iedere km die ik hardloop geeft me meer ruimte om straks te gaan wandelen en als het mentaal zwaar wordt, zet ik mijn IPod met Nederlandstalige muziek op. Ik heb me wat dat betreft terdege voorbereid. Je weet dat er een moment gaat komen dat je er helemaal doorheen zit en in mijn geval moet ik dan vooral niet om me heen gaan kijken naar de andere lopers. Als ik in Drummond het bord passeer dat vertelt dat ik halverwege ben, weet ik niet wat ik moet denken. Aan de ene kant ben je blij dat je al zover gekomen bent en je nog boven verwachting goed voelt, aan de andere kant weet je dat je nog een lange weg te gaan hebt. Het waterpunt bij 44.8 km is zeer chaotisch. De weg is smal, er zijn veel mensen die wandelen en er rijden busjes op de weg om lopers die willen stoppen naar de finish te brengen. Ik wurm mezelf om een busje heen en ben blij als de drukte weer een beetje voorbij is.
Hoewel ik Arthur’s Seat ongemerkt voorbij loop, zie ik ineens de Wall of Honours liggen: een stenen muur met namen van mensen die de Comrades Marathon voor mij hebben uitgelopen. Wat een schitterende plek. Bovenop de heuvel, met wijds uitzicht alle kanten op. We hebben mooi weer en het monument ligt er prachtig bij. Even voel ik me een met al die mensen die hier voor mij gelopen hebben. Iedereen heeft zijn eigen race gelopen, iedereen heeft zijn eigen strijd gevoerd en deze mensen zijn allemaal gefinisht, sommigen tientallen keren. Wow, petje af hoor. Ik ben nog maar net halverwege. Ik kijk op mijn horloge en constateer met een grijns dat ik ruim voor de cut-off tijd van 11.30 uur doorgekomen ben. Hier kunnen ze mij in ieder geval nog niet van de weg halen. Niet veel later zie ik de moeder van Mark in de berm staan. Alweer een bekende. Heerlijk is dat, dat je weet dat er mensen zijn die je zien lopen en die trots zijn dat je al zover gekomen bent.
Botha’s Hill is een van de laatste heuvels voordat daadwerkelijk zichtbaar wordt dat dit parcours heuvelaf is. Tot nu toe heb ik het gevoel dat we meer naar boven, dan naar beneden lopen. De lopers maken er ook steeds grappen over. ‘Hoezo heuvelaf? Het is vooral klimmen.’ Maar slechts enkele kilometers later hoor je niemand meer. De grappen zijn voorbij. Het tweede deel van het raceparcours gaat overduidelijk naar beneden en de druk op de bovenbenen neemt toe. Mijn lichaam begint ook tegen te sputteren, de overgang van gewone vermoeidheid van een lange duurloop naar pijn die voortkomt uit te ver en te lang achter elkaar lopen. De soepele loopbeweging verdwijnt langzaam naar de achtergrond en wordt vervangen door een onnatuurlijke, stijve tred. Na 55 kilometer zit ik er helemaal doorheen. Waarom ben ik hier aan begonnen? Was 60 kilometer nog niet ver genoeg? Wat doe ik hier? Ineens zie ik Karlien en haar moeder langs de kant van de weg staan. Ik roep ze en ze zien mij ook. Karlien’s moeder maakt foto’s en rent een stukje met me mee. Ze vraagt hoe het gaat en ik antwoord in alle eerlijkheid dat ik er helemaal doorheen zit. ‘Maar je ziet er nog geweldig uit!’, hoor ik haar roepen. Ja, dat weet ik, maar zo voelt het niet. Tot nu toe heb ik nagenoeg hardgelopen, zelfs bij het beklimmen van een heuvel, alleen bij waterpunten moest ik door de chaos soms even stilstaan of wandelen, maar zodra het kon ben ik weer dribbelend of hardlopend weggegaan. Maar de rek is er uit. Ik merk dat de mentale strijd eraan zit te komen en wil voorkomen dat ik mezelf in de weg ga zitten. Ik zoek mijn oordopjes en zet mijn IPod keihard aan. Even niet nadenken nu, gewoon naar de muziek luisteren en lekker meezingen. Ze kennen me hier toch niet.
Met hulp van mijn IPod en het kleine rekenmachientje in mijn hoofd dat me vertelt dat ik zelfs nog kan finishen als ik vanaf dit moment ga wandelen, zet ik door en probeer ik te voorkomen dat ik ieder kilometerbord zie. Tijdens de Comrades staan er overal borden naast de kant van de weg waarop je kunt zien hoe je ver je nog van de finish verwijderd bent. Ze hebben de afstand weergegeven op een thermometer. Het rode streepje wordt steeds iets kleiner. Ik spreek mezelf moed in: iedere kilometer die ik nu nog kan hardlopen is meegenomen. Ik probeer het moment waarop ik moet gaan wandelen voor me uit te schuiven, omdat ik weet dat ik direct stijf wordt als ik ga wandelen en er heel veel moeite voor zal moeten doen om daarna weer opnieuw te gaan hardlopen. Om teveel druk te voorkomen, spreek ik met mezelf af dat ik tot de laatste 20 kilometer door moet zetten. Daarna mag ik gaan wandelen, desnoods helemaal tot aan de finish. Ik probeer niet meer te kijken naar de lopers om me heen, dat is te confronterend. Er wordt heel veel gewandeld, de een loopt nog slechter dan de ander, je ziet de van pijn vertrokken gezichten en weet dat iedereen het nu zwaar heeft. Ik kan me voorstellen dat het er bij mij nog opvallend soepel uitziet, maar ja, dat wil niet zeggen dat het ook zo voelt. Al sinds het begin van de race heb ik gezien dat heel veel lopers bergop wandelen. Zeker na de eerste twintig kilometer. Er zijn veel momenten waarop ik de enige ben die langzaam hardlopend de bergen bedwingt. Ik haal iedereen in, maar weet ook dat ze mij weer in zullen halen als ik naar beneden loop. Ik ga voorzichtig bergaf, zeker niet te snel, ik moet mijn bovenbenen en mijn knieën sparen, de weg is nog lang en het zal steeds zwaarder worden.
Het eerste wandelmoment komt 17 kilometer voor de finish. Het stuk van Botha’s Hill tot Pinetown is vreselijk zwaar geweest. Hoewel het parcours nog steeds een kwestie van klimmen en dalen is, kun je aan je bovenbenen voelen dat heuvelaf nu de overhand heeft. Ik kan de moed niet meer opbrengen om nog hardlopend de heuvel op te gaan. Mijn lichaam zou het nog wel trekken, maar mentaal kan ik het niet meer opbrengen. Ik troost mezelf met de gedachte dat ik het nog 3 kilometer uit heb kunnen stellen en dat ik nu binnen drie uur kan finishen. Dat is ruim voor 17.30 uur en dat is goed genoeg. Ik wandel tot de top van de berg en probeer van de wandeling te genieten. Als ik boven ben versnel ik mijn pas weer. Het doet zeer, heel zeer, maar ik weet dat ik nu even door moet zetten. Elke kilometer die ik hardloop brengt me eerder over de finish, iedere minuut die ik ren is meegenomen.
Ik kan de volgende wandeling uitstellen tot 14 kilometer voor de finish, al is de snelheid er nu wel zo’n beetje uit. Als er weer een pittige heuvel komt, besluit ik het voorbeeld van mijn medelopers te volgen en een stukje te gaan wandelen. Ik ontdek dat mijn rechtervoet heel erg zeer doet als ik wandel. Zodra ik weer ga hardlopen verdwijnt de pijn, of eigenlijk, hij wordt verdrongen door de pijn in mijn bovenbenen en knieën als ik heuvelaf loop. Dit is niet leuk! Ik begin al te dromen van de volgende berg die ik mag beklimmen, zo lang ik niet hoef te dalen vind ik alles goed. Hoewel mijn voorkeur uitgaat naar vals plat naar boven, ben ik inmiddels ook tevreden met elk stukje van de weg dat stijgt. Zo lang het maar niet bergaf is!
Met nog 10 kilometer voor de boeg besluit ik iedere heuvel die omhoog gaat voortaan te gaan wandelen en alleen nog dribbelend naar beneden te gaan. Dat klinkt misschien vreemd, maar ik wil genieten van de rust van het klimmen en wandelend heuvelaf kan nu echt niet meer. Mijn benen zijn zo ontzettend stijf en pijnlijk dat ik de zwaartekracht en een klein beetje snelheid nodig heb om niet neer te storten. Ook de pijn in mijn rechtervoet wordt ondraaglijk als ik heuvelop wandel, maar ik kan in ieder geval mijn bovenbenen ontlasten. Langzamerhand komt de finish dichterbij en hoewel mijn lichaam hoe langer hoe meer begint te protesteren, is er een ding dat me op de been houdt: het rekenmachientje in mijn hoofd heeft geconstateerd dat mijn eindtijd in de buurt van 16.30 uur kan liggen, zelfs als ik nu alleen nog maar ga wandelen. Iedere kilometer die ik hardloop zorgt ervoor dat ik eerder over de finish kom en dus ook eerder in het hotel op mijn bed kan gaan liggen. Ik heb een nieuw doel gevonden: snel finishen zodat ik onder de warme douche kan stappen.
Het parcours is nu ook echt niet aantrekkelijk meer. We lopen op een brede snelweg richting Durban, maar het deelnemersveld is aardig uitgedund. Er lopen bijna alleen nog mannen om mij heen, de hordes mensen zijn verdwenen, er staat alleen publiek op de bruggen over de snelweg en je zit gevangen tussen de geluidswallen. Voor mijn gevoel kruip ik richting finish, het is nu afwisselend wandelen en hardlopen. De lijkstijfheid is ingetreden, maar de finish is niet ver meer. Als ik het 3 km bord zie, beloof ik mezelf dat ik nog straks nog even mag wandelen. Ik passeer het 2 km punt en ga op zoek naar bordjes die gaan aftellen. Hoewel er dranghekken langs de kant van de weg staan, is het grootste gedeelte van het publiek al verdwenen. De straten zien er verlaten uit, het lijkt bijna een spookstad. Ik krijg nu al medelijden met de mensen die na mij moeten finishen. Zullen er nog supporters zijn om hen aan te moedigen? De weg buigt af, maar het 1 km bordje is nog steeds niet in zicht. Ik passeer het laatste waterpunt zonder een waterzakje mee te nemen. Ik wil finishen, ik wil onder de douche, ik wil een massage en dan lekker mijn bed in. Wat is er aan de hand? Waarom kan ik nergens zien hoe ver ik nog moet lopen? Ik weet dat ik ruim voor 16.00 uur ga finishen, met een beetje geluk nog voor 15.45 uur, maar hoe ver is het nog? Als ik de bocht om ren, zie ik een grote boog staan. Zal dat de finish zijn? Er liggen geen matten op de vloer en vaag herinner ik mij dat ik in het stadion moet finishen. Nee hè, dit kunnen ze echt niet maken. Ik moet ineens denken aan al die mensen die hier in het verleden te vroeg gestopt zijn. Ik heb geen idee hoe ver ik nog moet, maar ik heb het gehad, ik moet nu doorzetten, ik ben er vast bijna. Nog drie bochten, we moeten via een sluiproute het stadion in, geen idee waar ik nu ben. Dan ineens een grasbaan.
Hoe ver is het nog? Het moet minder dan 400 meter zijn, maar ze sturen ons vast een heel rondje door het stadion. Ik kan niets zien, moet de atletiekbaan volgen, dan zie ik links van mij de vermoedelijke finishboog staan, daar moeten we vast naartoe. Ik blijf de boog in het oog houden en als ik de hoek om kom zie ik dat het echt de finish is. Er liggen matten op de grond, het is niet ver meer. Ik zie dat nog een tiental lopers voor mij. Die moet ik nog in kunnen halen. Met mijn laatste krachten ren ik ze voorbij. Mijn benen zijn loodzwaar en opgezet. Als ik over de finish kom voel ik opluchting. Het is gelukt, ik heb het gered. Ik krijg een medaille om mijn nek gehangen, maar eigenlijk interesseert me dat niet. Ik kan alleen maar denken dat het een wonder is dat ik hier zo over de finish ben gekomen. Ik kan slechts een inschatting maken van mijn finishtijd omdat mij horloge er onderweg mee gestopt is. In ieder geval binnen 10 uur en 10 minuten. (Mijn tijd blijkt later 10:06:02 te zijn)
{i}Na de finish{ei}
Ik baan me een weg door de toeschouwers, op zoek naar water. Ik voel dat mijn lichaam water nodig heeft, maar kan geen water vinden. Ik strompel richting het veld waar ik mijn tas op kan halen. Mijn benen beginnen te verstijven en lopen helemaal vol. Ik beweeg in traag en het kost moeite om mezelf overeind te houden. Ik wil water, ik moet drinken. Als ik mijn tas aangereikt krijg, ga ik op zoek naar mijn hotel. Ik ben nog nooit aan deze kant van het stadion geweest, ik vraag naar het Hilton, omdat dat vlak bij de ingang van de Comrades Expo ligt en ik de weg van daaraf ken. ‘Dat is helemaal aan de andere kant van het stadion’, zegt een van de omstanders. Ik strompel die kant op, beweeg als een soort zombie en vraag af en toe de weg. Ik heb geen telefoonnummer van mijn hotel en ken hier verder niemand. Geen idee waar Ciska en Mark zijn en hun familieleden kan ik hier nooit vinden. Na een minuut of tien kom ik op bekend terrein. Ik loop op mijn laatste krachten, in slow motion. Ik moet af en toe stoppen om steun te zoeken bij een auto omdat mijn evenwichtsorgaan enigszins in de war is geraakt. Mijn lichaam heeft besloten dat het zo genoeg is, maar mijn hoofd weet dat ik verder moet. Als ik nu ga zitten kom ik nooit meer overeind, als ik nu ga liggen kunnen ze me met een ambulance afvoeren naar het ziekenhuis. Ik moet naar mijn hotel om water te drinken en te eten. Alle kracht en gevoelens zijn uit mijn lichaam verdwenen, mensen botsen tegen me aan, maar het kan me niets schelen. Het lijkt alsof het buiten mij gebeurd. Ik heb geen kracht meer om ze te ontwijken, ik moet me concentreren om niet om te vallen. Als ik rechtop ga staan, hel ik naar achteren en als je mij een klein duwtje zou geven, zou ik stijf als een plank, recht achteruit vallen.
Na twintig minuten (let op, het is maar een tot anderhalve kilometer) kom ik bij mijn hotel aan en meld ik me bij de receptie. ‘Ik heb zojuist de Comrades gelopen en ik ben uitgedroogd en moet iets eten. Hebben jullie ook lasagne?’ De receptioniste kijkt me enigszins verbaasd en bezorgd aan, maar schrijft de bestelling direct op, waarna ik de volgende vraag afvuur: ‘Wat is het nummer van het hotel? Ik ga straks in bad en weet niet ik in staat ben daar zelfstandig uit te komen, dus misschien bel ik jullie om hulp te vragen.’ De verbazing op het gezicht van de receptioniste groeit, maar ze geeft me haar kaartje en blijft uiterst vriendelijk, niet wetende dat het ergste nog moet komen. ‘Ik weet niet hoe lang het duurt voordat het eten klaar is, maar als ik de deur niet open kan doen omdat ik onder de douche sta of in bad zit, lopen jullie maar gewoon door naar de badkamer. Ik vind dat geen probleem, ik moet zo snel mogelijk iets voedzaams eten.’ Ze knikt en kijkt me na als ik langzaam richting mijn kamer verdwijn. Ik trek mezelf aan de trapleuning omhoog en zwalk als een dronkenlap over de gang. Ik voel dat ik alleen nog maar rondloop omdat mijn hersens besloten hebben dat dit de enige manier is om te overleven. Ik open mijn kamerdeur en neem voorzichtig een handje rozijnen. Ik vul twee glazen met water en ga rustig zitten. Niet te snel, niet teveel in een keer drinken. Ik moet mijn lichaam de kans geven om te herstellen. Ik ga even op mijn rug liggen, geniet van de rust in mijn lichaam, de stilte van de hotelkamer, de overwinning die ik zojuist behaald heb. Als ik na een kwartiertje het gevoel heb dat mijn lichaam weer een beetje hersteld is, druk ik mezelf omhoog en ga richting douche. Hoewel ik er tegenop zie om over de drempel van de douchecabine te stappen, weet ik dat ik door moet zetten. Zodra ik onder de warme douche sta, voel ik mijn lichaam opfleuren en kom ik helemaal tot rust.
Als er op de deur geklopt wordt roep ik dat ze naar binnen mogen lopen om het eten neer te zetten. De vrouw die mijn eten brengt vraagt bezorgd of alles goed is. Zij stond naast de receptioniste toen ik al mijn vreemde vragen afvuurde en weet dus wat ze kan verwachten. Ik verzeker haar dat ik in orde ben en dat ik zo snel mogelijk ga eten. Voordat ze weggaat kijkt ze met een glimlach mijn kant op. Ik verhuis van de douche naar het bad en geniet van de lasagne, de verse sinaasappelsap en twee nieuwe glazen water. Ik merk dat mijn lichaam weer op krachten komt, hoewel de stijfheid allesoverheersend is. Een half uurtje later ga ik in bed liggen en verstuur ik sms’jes naar familie en vrienden om ze te laten weten dat ik veilig en gezond over de finish gekomen ben. Ik kan zien dat mijn hersens nog aangetast zijn, want ik haal namen en nummers door elkaar, maar uiteindelijk komt alles goed. Om 18.00 uur lig ik uitgeteld in bed, wetende dat ik de volgende ochtend om 3.00 uur uit bed moet om op tijd op het vliegveld te kunnen zijn én dat ik bij moet tanken voor de activiteiten met de kinderen van Mponeng Primary School. Ik heb in tijden niet zo lekker geslapen.
{b}Praktisch tips voor iedereen die mee wil doen aan de Comrades{eb}
– Bereid je terdege voor op de {i}afstand{ei} van de Comrades, door langere afstanden te trainen, maar besef tegelijkertijd dat je je nooit écht voor kunt bereiden op de {i}heuvels c.q. bergen, de warmte en de hoogteverschillen{ei}. Tijdens de Comrades Marathon ben je overgeleverd aan de krachten van je eigen lichaam en geest.
– Boek een (goed) hotel in Durban, het liefst op loopafstand van de finish/Comrades Expo. Een goed hotel heeft een shuttlebus die je op ieder tijdstip van de dag/nacht veilig van en naar het vliegveld kan brengen. Dat is absolute noodzaak als je in Zuid-Afrika verblijft.
– Zorg dat je je startnummer in Durban op kunt halen, dat scheelt veel onnodige frustratie en zorgen.
– In de Comrades Expo in Durban, kun je goedkoop een kaartje kopen voor busvervoer naar de start in Pietermaritzburg. Je moet vroeg in de ochtend weg (3.00 uur vertrekken de bussen, vanuit de straat vlak naast de Expo), maar je weet zeker dat je bij de start komt. Hoe aantrekkelijk het ook lijkt om zelf een auto te huren en pas later in de morgen richting Pietermaritzburg te vertrekken, je kent de weg niet en de toegangswegen tot de stad worden ruim voor de start hermetisch afgesloten. Maak gebruik van de voorzieningen die de organisatie je biedt!
– Neem familie en/of vrienden mee: je hebt morele steun en supporters nodig! Al was het maar om je de trap op te helpen of uit bad te tillen als je terug bent in je hotelkamer.
– Als vrienden en familie je onderweg willen aanmoedigen, moeten ze een auto huren. Een creditcard is onmisbaar. Zorg er ook voor dat je een internationaal rijbewijs aanschaft bij de ANWB, je kunt in Zuid-Afrika niet autorijden met je Nederlandse rijbewijs!
– Smeer je op de dag van de Comrades van top tot teen in met zonnebrandcrème en waar nodig met vaseline.
– Neem geen eigen waterflessen mee als je loopt, dat is verspilde energie. De watervoorzieningen in Zuid-Afrika zijn super. Je kunt iedere twee kilometer net zoveel water inslaan als je zelf wilt. Je kunt zelf bepalen wanneer en hoeveel water je drinkt. Er is ook altijd cola en sportdrank aanwezig.
– Bij twijfel wel eigen eten meenemen. De eerste posten met eten kwamen wat mij betreft (veel) te laat (na ongeveer 40 km). Ik was blij dat ik zelf een half brood had meegenomen. Je bent ruim 3½ uur onderweg voor je zelfs maar van start bent gegaan.
Wat de Comrades te bieden heeft:
– Veel waterposten en een geweldig systeem met waterzakjes.
– Vrijwilligers die onderweg met vaseline en zonnebrandcrème langs de kant staan.
– Fysiotherapeuten die de lopers masseren tijdens het tweede gedeelte van de race.
– Veel heuvels, hoge temperaturen en afzien, afzien, afzien…. maar veel publiek, een goede sfeer en eeuwige roem voor iedereen die finisht !
Marianne Vlaming
(vlamingm
