Het is een uur of twee in de nacht en het stormt op de 2600 meter hoge col die we bereiken. Een vrolijk ‘hola tíos, qué tal?’ wekt me uit mijn looproes. Een vrijwilliger van de organisatie kruipt uit zijn tentje dat gevaarlijk klappert in de beukende wind. Hij vraagt hoe het met ons gaat en noteert mijn rugnummer en dat van Olivier en Philippe. Dit zijn twee Franse lopers met wie ik een verbintenis ben aangegaan voor de laatste twaalf uur van de Ultra Mític, één van de trails die afgelopen weekeinde in het Andorreense dorp Ordino arriveerden. Ik maak het redelijk goed, antwoord ik, maar wat een klim…
We zitten rond kilometer tachtig en het is net een uur zondag, meer dan een etmaal na de start op vrijdagavond 6 juli. Andorra is een minilandje midden in de Pyreneeën. Vrijwel al het leven speelt zich af in het hoofddal, of in de winter op de steile skipistes. Het berglandje heeft een vreemde berginfrastructuur voor ongemotoriseerden. Paden, zover die er al zijn, lopen vaak recht tegen een berg omhoog, voor ‘gezigzag’ is geen plek of geen tijd. Het pad is vaak niet uitgesleten, aangelegd of voor mij als pad herkenbaar. Het is een stuk van de berg waar je resten van verfsporen tegenkomt, als bewijs dat hier ooit eerder iemand was. Een puincouloir, een stuk morene of lager een stuk helling met graspollen of andere vormen van plantaardigheid. Een Pyreneeberg is wild en ruig. De Andorraman ziet het wellicht anders, maar op mij maakt een en ander stevige indruk.
Gideon, dé Nederlandse troef in dit soort omstandigheden, startte vrijdag 6 juli in de ochtend aan het koningsnummer van dit weekeinde, de Ronda dels Cims, een wedstrijd over 170 km. Vlak voor de start van mijn rondje zie ik hem in Ordino. ‘Maar hij hoort hier helemaal niet te zijn’, denk ik in lichte paniek. Mijn maag krimpt samen. Gi is uitgevallen!
Snel legt hij mij uit wat er gebeurd is. Geen power. Zeer waarschijnlijk een gevalletje van Lyme. Een rode vlek op zijn schouder na meerdere tekenbeten. Doorgaan was geen optie. Geen fijne boodschap. Niet voor hem, niet voor zijn hevig teleurgestelde zoontje Ole, niet voor mij. Ik incasseer de eerste mentale klap al voor de start. Dat wordt nog leuk.
De eerste 40 km en 3500 hoogtemeters door de nacht van vrijdag op zaterdag vormen de volgende mentale klap. Het geklim naar boven staat me wel aan maar de supertechnische afdalingen in het holst van de nacht maken me bang. Dit is berggeitenwerk! Onder me zie ik door de mistflarden heen een lange sliert hoofdlampjes, boven me hetzelfde spektakel. Een man van de organisatie waarschuwt ons een beetje samen te blijven op het laatste stuk van een klim door een dicht pak wolken. Het vinden van de weg is niet makkelijk onder deze omstandigheden, ook al staat er om de tien meter een vlaggetje met een reflector…
Op de top van de Comapedrosa, de hoogste berg van het land (net geen 3000 meter) worden we in een winterse orkaan onthaald op een doedelzakspeler in actie. De afdaling die volgt is zo ingewikkeld dat ik delen op handen en voeten en mijn achterste doe. Na nog een paar uren daal en klimwerk volgt een helse loodrechte afdaling van 1500 meter. De eerste twee honderd meter zijn afgezekerd met klimtouwen en kettingen. Meteen ben ik klaarwakker, dit is ongelukkenterrein, weet ik. In de drie uur dat ik aan het dalen ben vervloek ik hartgrondig dit Catalaanstalige belastingparadijsje en alles wat ermee te maken heeft. Ik neem me voor om bij de komende ‘base vida’ (super ravito met medische post, primitieve slaapgelegenheid en autobereikbaarheid) uit de race te stappen en acuut de nabijgelegen grens over te lopen naar Spanje. Dit is mijn hobby niet! En al helemaal niet mijn land.
Het is inmiddels een uur of elf op zaterdagochtend. Bij de laatste meters van de uren durende afdaling word ik aangemoedigd door Gideon, Bar en de kinders, en natuurlijk Nicole en DJ, mijn eigen crew. Samen vormen ze vanaf nu mijn superteam. Het hele gezelschap voert me de sporthal van Margineda in, de eerste base vida. Gideon doet de regie binnen in de sporthal. Terwijl ik tegen een muur op de grond zit volgt een lange stroom van bakjes rijst, een banaan, een prakje prut, ham, nog meer fruit, koekjes, chips, soep, nog meer soep cola, koffie, koffie en nog meer koffie, aangedragen door het ‘superteam’. Iemand vult mijn camelbag. DJ springt in de auto en gaat wat biertjes scoren. Tussendoor vragen ze hoe het me vergaan is. ‘Bar slecht’, laat ik weten. Waarom weet ik eigenlijk niet, achteraf. Het zal de schrik van de bergen zijn, en de valse start. De argumenten van het superteam om door te gaan winnen het van mijn verlangen om uit te stappen. Vooral Gideon is erg streng voor me. Na een stop van een klein uur ben ik weer op pad.
Van 900 meter hoogte in het dal gaat het op weg naar de Coll Bou Mort (2500m), de Pas van de Dode Koe. De naam van de pas staat me erg aan, maar de weg erheen is eindeloos lijden. Het is midden op de dag en heet. Mijn hoofd is leeg en bij vlagen vecht ik tegen de slaap. Ik ben moe, maar ik doe mijn uiterste best om twee Spanjaarden die in gestaag tempo naar boven stampen te volgen. Het lukt me op karakter, ik ben trots op mezelf dat ik niet hoef te lossen. Nou ja, in het zicht van het vlaggetje boven op de col lopen ze alsnog van me weg. De rest van de zaterdag verloopt volgens een bekend concept. Klimmen, dalen, ravito in een berghutje. Klimmen, dalen etc.
Het wordt avond. Ondanks mijn instortende denk- loop- en andere vermogens meen ik een wonderschoon dal om mij heen waar te nemen. Fransen, Spanjaarden en Andorrenen halen me met bosjes in. Het deert me niet. Ik weet dat ik nog één ravito te gaan heb, en daarna nog een paar uur naar de tweede base vida. Daar zal ik waarschijnlijk te laat belanden om nog door te mogen gaan. Dan hoef ik niet meer na te denken over stoppen of doorgaan. De wedstrijdorganisatie zal dat voor mij beslissen: stoppen.
In de weerom aanzwellende nacht wordt het gevecht tegen de slaap opnieuw een stapje opgevoerd. Ik heb grote moeite met mijn concentratie en zie mijn voeten niet eens meer. Na een tijdje stop ik om uit te vinden of mijn hersens nog wel werken. Dan zie ik in de verte een schommelend hoofdlampje. Meteen snap ik waarom ik mijn voeten niet meer zie: het is donker! Ik vis mijn hoofdlamp uit mijn rugzak en zet hem op mijn hoofd. Meteen is er zicht op mijn voeten. Ik vervolg het pad met een opgewonden gevoel. Mijn hersens doen het dus nog, dat is weer een meevaller. Wat een lampje al niet aanrichten kan.
Via een skipiste en een stuk recht door het bos naar beneden vind ik de reflectortjes op de vlaggetjes volgend mijn weg. Mijn knieën zijn beurs van het dalen en om de vijftig meter stop ik even om mijn benen te ontlasten, vol leunend over mijn stokken.
DJ, Nicole en Gideon vangen me op onder aan de piste en brengen me naar de tenten waarin de base vida is gevestigd. Het zit erop, weet ik. De eerste minuten ben ik nauwelijks in staat iets te zeggen. Mijn brein werkt stroperig, ik krijg alles met vertraging binnen. Ik word op een stoel geplaatst en krijg van alles aangereikt. Koffie, cola, soep, banaan…. Gideon stelt een paar vragen. Iets met pizza, maar dat blijkt later een vraag die niet voor mij bedoeld was. Ik beland in een bedje in een EHBO tent en krijg een deken over me heen. Mmmm, dat is heerlijk warm. Ik doe mijn ogen dicht en zie beelden van de afgelopen 24 uur terug. Alle vermoeidheid vloeit uit mijn lijf. Ik ontspan.
Na een minuut of vijftien schudt Gideon me uit mijn heerlijke rozigheid, geeft me nog meer koffie en zegt me heel indringend dat hij mijn camelbag heeft gevuld en nieuwe batterijen in mijn hoofdlamp heeft gedaan. Hij voegt eraan toe dat de Fransman Olivier, een loper met wie ik eerder in de wedstrijd een paar uur opliep, op het punt staat om te vertrekken en dat we het beste samen kunnen lopen. En voor ik het goed en wel doorheb, ben ik weer op pad. Het lijkt erop dat je in zo’n state of mind nauwelijks zelf kunt beslissen over doorgaan of stoppen. Ik leg me bij de situatie neer en start de klim het dal uit, over een steile grashelling de nacht in. Na honderd meter klimmen pikken we Philippe op. We besluiten om met zijn drieën samen te werken om de finish te bereiken. We weten dat we bij de laatsten zijn die hebben mogen vertrekken van de tweede en laatste base vida. {i}Still twelve hours to go…{ei}
Er volgen nog drie beklimmingen naar 2600/2700 meter. We verwerken de hoogtemeters machinaal. Ik of Olivier draaien het tempo naar boven, Philippe is blij dat hij ons kan volgen. Olivier is jong en sterk, maar loopt niet constant. Ik loop niet hard, maar kan als een metronoom urenlang een saaie pas aanhouden. Daarom besluit Philippe, de meest ervarene van ons drie, dat ik het kopwerk doe.
Voor de tweede keer wordt het licht als we bij de voorlaatste ravito komen. Een sympathieke vrijwilliger met rooddoorlopen ogen loopt zich uit de naad om me te voorzien van koffie en soep. Ik vraag hem hoe lang hij al op is. ‘48 uur’, is zijn antwoord. De ravito moest ruim voor de start in functie zijn. Ik probeer hem in het Catalaans uit te leggen dat hij een held is. Een held in de storm, want ook deze plek is een tochtgat. Omdat ik zelfs onder normale omstandigheden geen Catalaans spreek, vertaalt iemand mijn Spaans Franse gebrabbel. We vallen elkaar even in de armen.
Nog één venijnig pasje, nog één venijnige afdaling van 2700 meter naar 1300 meter en we komen aan in het dal waarin Ordino ligt. Het loopt voor de tweede keer deze wedstrijd tegen het middaguur en het is heet, de laatste kilometers langs de rivier in het dal over een veldweg en asfalt vallen zwaar. Op een half uur voor de finish worden we opgevangen door mijn supercrew, die meeloopt naar de finish. Vlak voor de finish staat de doedelzakspeler er weer op los te doedelen en 38 uur en 15 minuten na het startschot staan we op de finishlijn. Een omhelzing met Philippe en Olivier, en wat er daarna allemaal nog is gebeurd, dat weet ik niet meer…
Ik werd uiteindelijk op tien na de laatste in het klassement. Geen tijd om over op te scheppen. De winnaar Michel Lanne liep de Ultra Mític in nog geen 18 uur, meer dan 20 uur sneller dan ik. Dat toont het krachtsverschil aan tussen een eliteloper en een amateur als ik. Het toont ook aan dat de Ultra Mític (112km/ 9700hm), evenals Ronda dels Cims (170km/13.000hm) bij de extremere rondjes van Europa behoren. Bij de Ultra Mític behaalden 133 van de 290 starters de finish. Dat is minder dan 50%. Bij de Ronda was het finishpercentage een fractietje hoger, waarschijnlijk omdat het percentage finishers van vorig jaar (30%) ervoor heeft gezorgd dat alleen erg sterke lopers zich durfden in te schrijven. Opvallend is nog te noemen dat de Belgische dames Jannick Delva, Isabelle Ost en Severine Vandermeulen er met de tweede, derde en vierde plek vandoor gingen in de Ronda, na de Spaanse ‘super tía’ Nerea Martinez Urruzola die eerste werd. Houd die dames in de gaten, want ze komen gevaarlijk dicht in de buurt van de eerste heren in de eindklassering!
Michiel Panhuysen
(michiel