Johnnie Walker, keep running

Levensgenieter Dave Boone blijft ons verrassen: een opmerkelijk verslag van de winnaar van het NK 100 km

Voorbereiding is lang niet alles. Een cliché, open deur, om dit stukje mee te beginnen, maar o zo waar. Twee jaar geleden, om maar een voorbeeld te noemen, toen ik trainde voor de Run in Winschoten klopte qua voorbereiding alles: veel lange duurlopen, vroeg naar bed, goed eten, enzovoorts. Ik moest echter al na 60 kilometer uitstappen, om te voorkomen dat mijn gezondheid in het geding zou komen. Dit jaar was de situatie echter omgedraaid. Nauwelijks voorbereiding, maar toch resultaat. Ultralopen is een gekke, soms ondankbare, maar vooral moeilijke sport. Met heel soms resultaat. Afgelopen zaterdag kreeg ik dat resultaat, maar onverdiend.

De titel van dit korte verhaal, met het verdraaide motto van de whiskyfabrikant uit Schotland, verraadt een deel van mijn voorbereiding. Het is echter niet het glas dat ik aan de vooravond van de 100 kilometer dronk in een prima Italiaans restaurant. Het staat wel symbool voor mijn zomer. Sommigen die me persoonlijk kennen, zullen wel weten wat ik bedoel: ik geniet van het goede leven. Ik ben nog (steeds) student, geniet van drie studies, bijbaantjes en sport. Maar ik ben vooral ook een bon-vivant. Work hard, play hard. Ik ben nog jong en geef toe dat ik enorm van mijn jeugdigheid geniet – ik zou later spijt krijgen als ik dat niet zou doen. Naast studeren, werken en trainen geniet ik erg van drinken met vrienden, bezoekjes aan discotheken, bruine cafés en betere restaurants. Tijdens het uitgaan rook ik soms een pakje op een avond. Daarnaast ben ik een notoire laatslaper, drink ik veel teveel koffie en thee en kijk ik midden in de nacht naar snooker op Eurosport, als het even kan. Ik sta wel weer op tijd op, dus aan slaapgebrek geen gebrek. Mensen die weinig slapen leven langer stellen sommige wetenschappers. Ik hoop het. Ik zal mijn biecht even verderop overigens nog een vervolg geven.

Afgelopen zomer was mijn droomzomer. Op feestvakantie met vrienden, lekker werken in het archief (misschien wel mijn grootste passie), genieten van het mooie weer en alle leuke mensen die je in de studentenwereld tegenkomt. Dat betekent heel veel uitgaan in met name de Next (in Leiden), genieten van de introductieweek en op doordeweekse avonden kasteelbiertjes drinken in een ouderwetse kroeg. Van duurlopen kwam weinig terecht. Ik moet eerlijk bekennen dat het af en toe wel lekker is om zonder groot doel, meestal verbeteringen van persoonlijke records, te lopen. Even ontspanning, geen druk van ’s schema (waar ik sowieso nooit aan doe). Ik deed wel een paar keer per week een ontspannen loopje met een muziekje in de oren over de Leidse singels. Meestal niet langer dan een uur.

Mensen in mijn geboortedorp informeerden of ik nog wel liep, omdat ze me nooit meer zagen lopen en niets hoorden of lazen in die richting. Na het debacle op Texel, waar ik uiteindelijk nog wel schuifelend en strompelend aan de finish ben gekomen, voelde ik me even geen ultraloper meer. Winschoten voelde op die manier bijna als een comeback. Terug aan het front, maar wel met het gevoel dat ik niet een divisie was gedegradeerd, maar wel zes tegelijk. De Run moest een nieuw begin worden. Ik moest en zou starten. Desnoods zonder voorbereiding! Dat laatste heb ik dus uiteindelijk nauwelijks gekend. De Run zou daarom een vrijwillige tuchtiging worden, ik zou de man met de hamer persoonlijk gaan opzoeken. Het zou een enorm mentaal gevecht worden om de tocht überhaupt te kunnen voltooien. Maar op een of andere manier vond ik dat niet erg. Hoe gek het ook klinkt, ik heb het gevoel dat ik door al die mentale gevechten tegen mezelf – oorlog in m’n harses zogezegd – gedurende een behoorlijk aantal ultra’s de afgelopen jaren een sterker mens ben geworden. U mag me trouwens met woorden afschieten als u dat te zweverig vindt klinken.

Terug naar mijn zomer, mijn gebrekkige voorbereiding. Want naast het feit dat ik vooral heb genoten van mijn jeugd en studententijd was er nog een reden om een paar maanden lang goed de bloementjes buiten te zetten. Het is misschien niet heel erg chic om dit verhaal, deze bekentenis, op deze manier te doen. Maar wel praktisch. Ik had dit ook liever bij Oprah Winfrey op de bank gedaan, zodat iedereen het meteen zou weten. Maar ik heet nou eenmaal niet Ricky Martin. En u begrijpt nu direct wat ik bedoel: ik ben namelijk uit de kast gerold. Oprechte excuses aan diegenen die het via deze weg te weten komen.

Het was een probleem waar ik vele kilometers mee heb gelopen op de zeedijk langs de Westerschelde en op het strand tussen Wassenaar en Noordwijk. Hoe moest ik dit probleem in godsnaam ooit gaan oplossen? Ik hoopte dat het over zou gaan, dat het niet waar was, dat het maar tijdelijk was. Maar dat was het niet. Jarenlang duurde deze interne strijd. En dan zeggen ze dat Nederland zo’n makkelijk land is: m’n neus! Ik heb mezelf geen dienst bewezen om mezelf zo lang op te zadelen met het grootste geheim dat je ooit kunt hebben. Want een geheim was het; slechts een paar mensen wisten het. Maar je wordt op een gegeven moment zo moe van het draaien en jokken… Ik wilde niemand teleurstellen, niemand pijn doen. Het paste ook gewoon niet bij mijn imago als sportman; het kon gewoon niet. Maar niet alle jongens met mijn afwijking (cynisch) willen kapper worden of op zaterdag bij de Bijenkorf werken. Ik hoop op de dag dat Rene van der Gijp – aan wie ik me overigens helemaal niet heb gestoord – dat ook inziet. Ik wil namelijk gewoon lekker 100 kilometer kunnen hardlopen. Een sport voor mensen met lef, doorzettingsvermogen en mentale weerbaarheid. Mogelijk de meest mannelijke sport die er bestaat.

Pas vorig najaar op Java heb ik de knoop doorgehakt dat ik er niet mijn hele leven mee zou moeten doorlopen. In Indonesië heb ik even goed nagedacht over mijn leven. Ik moest het gaan vertellen, als de gelegenheid zich zou voordoen. Maar het momentum kwam maar niet. Kort voor de zomer deed zich de gelegenheid eindelijk voor – nota bene indirect door mijn studenten loopvereniging – en heb ik snel schoon schip gemaakt. Ik ben meer mens geworden en voel me een stuk beter. Zo’n bekentenis is overigens niet alleen moeilijk, je moet het ook nog eens veelvuldig gaan vertellen. Een grand tour langs alle naaste vrienden, kennissen, studiegenoten, familie, enzovoorts. Keer op keer moest het gevierd worden. De wijn vloeide rijkelijk. En Johnnie Walker was mijn vriend. Ik dronk niet, nee, ik zoop (naar Jean Nelissen)! Dit was mijn zomer, mijn voorbereiding. De 100 kilometer van Winschoten kon niet anders dan gaan uitdraaien op een ramp.

Ik schreef me ergens half augustus in, boekte mijn hotelovernachting en deed nog een paar duurloopjes gedurende de paar weken die me resteerden. Voor het vierde jaar op rij zou ik er een weekendje Winschoten van maken. In tegenstelling tot mijn drie voorgaande edities stond ik zonder enige ambitie aan de start. Uitlopen was het enige doel, misschien binnen de negen uur in het beste scenario. Ik wilde voor mezelf duidelijk hebben dat ik het nog zou kunnen. Bewust van mijn beperkingen wilde ik rustig starten. Na ongeveer drie uur en 55 minuten wilde 50 kilometer hebben afgelegd. Voor mijn doen is dat een rustige start, maar het geeft wel aan dat ik niet helemaal zonder plan vertrok.
Ik had me vooraf niet verdiept in de weersomstandigheden. Vrijdag werd me wel duidelijk dat het zou gaan regenen. En regenen deed het; Pluvius zette op een paar momenten na gedurende de hele dag de hemel open. Het plan om met muziek te gaan lopen viel hierdoor letterlijk in het water. De elektronica zou vrijwel direct verzuipen, dus niet meenemen die units. Dan maar zonder muziek, helaas. Het voordeel van dit koele regenachtige weer is veel zuurstof in de lucht. Bovendien zou een overgeeffestijn – bij hogere temperaturen heeft m’n maag de neiging zich voortdurend omgekeerd te legen –me dit keer redelijk bespaard blijven.

Nog iets qua voorbereiding om aan te tonen hoe een ongelofelijke muts ik eigenlijk ben: voeding voor onderweg! Ik had een zak gevuld met gelletjes maar niet gekeken naar de deadline voor het aanleveren van dit materiaal. Negen uur bleek dat, toen ik om half tien met die zak bij de balie stond. Ik heb die zak bij de start meegenomen en pakweg 400 meter verder alsnog op de tafel van de verzorgingspost gezet. Bij de verzorgingspost halverwege de ronde van tien kilometer moest ik het maar doen met wat er stond, geen eigen voeding dus. Maar er was gelukkig meer dan genoeg voedsel: ontbijtkoek, biscuit, sinasappelen, bouillon, cola, later zelfs bier, en nog veel meer. In Winschoten hebben ze altijd alles goed geregeld.

Me bewust van mijn gebrekkige voorbereiding verliepen de eerste 30 kilometers zeer rustig. De rondetijden bleven wel ruim beneden de 50 minuten, maar het ging soepel. Nu schakel ik schijftechnisch even naar de tegenwoordige tijd. Dat schrijft makkelijker en leest prettiger. Na twintig kilometer voel ik even wat irritatie in de lies, maar dat gevoel verdwijnt gelukkig snel. Wat wel irriteert is de regen. Voortdurend moet ik m’n bril – ik loop met een bril zodat ik niet steeds droge ogen krijg door de wind – droogmaken. In de zogenaamde Kloostervallei staat een tent met luidruchtig volk. Bier en sigaretten op de vroege dag. Twee keer krijg ik een bijdehante opmerking over m’n bril toegevoegd (sommige naïeve toeschouwers denken dat de lopers niet meeluisteren). ‘Nog een keer dat toontje en ik smijt m’n bril in de richting van die pestkop’, neem ik me in gedachten voor. Het is gelukkig niet nodig.

Ik loop alleen, zoals ik zo graag doe. Ik moet m’n eigen wedstrijd lopen en me niet bezighouden met een klassering. Dit zou ik uiteindelijk tot 88 kilometer volhouden. Af en toe een gebaartje richting een medeloper of een kort praatje. Jan Muller, die overigens ook zeer constant loopt, stelt even na de derde doorkomst vast dat er nog veel kan gebeuren. Ik beaam het en loop alleen door. Bij het marathonpunt besef ik dat ik wel eens kan gaan uitlopen. Een licht gevoel van euforie bekruipt me. De benen voelen nog goed aan, zit mentaal nog fris en blijf geconcentreerd. Steeds die gedachte: rustig blijven, de wedstrijd moet nog beginnen. Henk Noor, steun en toeverlaat langs het parcours, geeft me die boodschap ook steeds mee: rustig blijven.
Na een kleine vier uur kom ik door op het punt van 50 kilometer. De bovenbenen beginnen wat stram te worden en de rechtervoet doet pijn, zoals altijd eigenlijk bij ultra’s. Wellicht dat de vele klinkers en bochten daar ook mee te maken hebben. Steeds schut ik de benen een beetje los. Ik blijf veel drinken en eet goed. De mix van thee, bouillon, Cola, Fanta en water is magisch. Er moet wel een aantal keren worden geplast, en die momenten grijp ik meteen aan om de spieren een beetje los te maken. Mentaal wil ik niet te ver vooruitkijken. Keer op keer neem ik me voor dat de volgende ronde cruciaal zou zijn; ‘als ik nu rustig blijf, en de volgende ronde binnen 50 minuten kan afleggen, enzovoorts’ – dit soort primitieve gedachten dus. De regen kan me niet deren, ik zit mentaal goed en zie alleen het voordeel van veel zuurstof in de lucht. Diegenen die met het verkeerde been uit bed zijn gestapt, beleven het een zware dag; het blijft maar regenen.

M’n Garmin is m’n grootste vriend geworden. Elke kilometer kijk ik een paar keer. De kilometertijden blijven constant, steeds zo rond de 4.45 minuten per kilometer. Ik wil ook niet sneller, want ik moet soepel en ontspannen blijven lopen. Arjan van den Berg stelt een paar keer vast dat het goed gaat. Na 60 kilometer komt alweer een cruciale ronde. Rustig blijven, blijft het devies, keer op keer. Ik begin te dromen van ruim 75 kilometer in zes uur. En ik realiseer me steeds meer dat een Zeeuws Record, dat ik nooit officieel heb gekregen doordat ik het op de baan had gelopen, mogelijk wordt. Acht uur en zeventien minuten, dat al decennia staat, wordt het ijkpunt. In Deventer liep ik in 2011 acht uur en vier minuten, maar het was geen record volgens de deskundigen. Ik begin meer en meer te rekenen, maar breek die gedachten steeds af; rustig en soepel blijven! Ondertussen blijft die Garmin maar kilometertijden aangeven die ruim beneden de vijf minuten liggen. Ik loop een goede wedstrijd en zo onverwacht! Zodoende passeer ik het punt van 75 kilometer een paar minuten voordat er zes uur op de klok staat.

Na een kleine 78 kilometer deelt Hans Jurriaans mede dat ik opschuif naar de derde plaats. Van Rijswijk en Ketellapper waren dus uitgestapt. Dat die eerste zou uitstappen, is geen verrassing. Het gevolg is dat ik nu voor het podium van het NK kan gaan. Dat Zeeuws Record vind ik overigens nog steeds belangrijker. Na bijna 83 kilometer zie ik dat Jan Muller een dip heeft. Hij wandelt en ik passeer hem; nu lig ik tweede voor het NK. ‘Deze keer ie is voor jou’, of iets in die richting, zegt Jan nog. Het leed dat de regen intussen heeft aangericht bij sommige lopers wordt overigens steeds beter zichtbaar; totaal verlopen gezichten, inclusief dat van mezelf. Respect voor diegenen die blijven vechten tegen dat rotweer! Rotweer is het vooral voor diegenen die een slechte dag hebben. Maar dat is naar mijn mening het echte ultralopen; doorlopen, in de wedstrijd blijven en vechten tegen de elementen en je eigen lichaam. Die gifbeker gaat, na drie mislukte edities in Winschoten, deze keer gelukkig aan mijn neus voorbij. Het blijft relatief soepel gaan. De bovenbenen zitten wel een beetje vast, maar ik kan ze steeds een beetje losschudden door stukjes op de voorvoet te gaan lopen en de onderbenen het werk te laten doen. De heupen doen moeilijk, maar dat mag ook na zo’n 80 kilometer. Ik blijf doorrekenen en besef dat zelfs een tijd onder de acht uur mogelijk zou worden indien de kilometertijden beneden de vijf minuten zouden blijven liggen.

Simon Luckett, die ik al ken sinds m’n eerste marathon in 2007, stelt na zo’n 88 kilometer vast dat ik ongeveer een kilometer achterstand op Robert Boersma heb. Dat is informatie die op zo’n moment van groot belang is. Ik heb uiteraard geen begeleiding en moet het doen met informatie die ik toevallig meekrijg. Vorig jaar, toen ik wel met ambitie was gestart, was ik mentaal helemaal dolgedraaid doordat ik niet wist op welke positie ik precies liep. Boersma, die een zeer goed seizoen doormaakt, is met ambities gestart en heeft hard getraind. Ik kan me niet voorstellen dat ik nog een bedreiging voor hem kan worden in de laatste ronde. Het enige doel blijft een tijd binnen de acht uur. Een slotronde van 50 minuten of minder is voldoende. Wederom: niets forceren en rustig blijven. De Garmin moet vijf minuten of minder aangeven. Dat is de enige opdracht, die overigens niet makkelijk is.

De laatste ronde brengt retrospectief beschouwd de meest memorabele kilometers die ik tot nu toe heb gelopen. Elke bocht is de laatste, elke toeschouwer die ik ken, passeer ik voor het laatst. Ik krijg een beetje vleugels. Langs het kanaal richting Heiligerlee gebeurt het. Ik zie ineens Robert lopen met coach Ed van Beek op de fiets. Ineens is de doelstelling om binnen de acht uur te finishen weg. Ik weet dat er een strijd zal gaan losbreken waardoor ik dat toch wel ga halen. De nationale titel behoort onverwacht nu tot de mogelijkheden. En er zit nog kracht in de benen. Ik reken. Op basis van de informatie van Simon blijkt dat ik per kilometer ruim een halve minuut goedmaak op Boersma. De langgerekte weg vertekent het beeld wel behoorlijk maar ik ben me daar van bewust (Mart Smeets noemt dat een zogenaamd getrokken shot; een vaste camera die in de laatste kilometers een kopgroep en een jagend peloton samen in een beeld vangt – ze lijken vlak achter elkaar te zitten, maar in werkelijkheid is de achterstand behoorlijk groot). Ondanks dat ik hem zie lopen, weet ik dat ik nog minstens een minuut achterstand heb. Niet hard gaan versnellen, maar stapje voor stapje dichterbij kruipen. Dan kom ik vanzelf langszij. Desalniettemin versnel ik een heel klein beetje. Ik grijp nog snel wat Fanta van de verzorgingstafel en neem een paar slokken. Misschien helpt het.

Ik nader Robert snel maar word eerlijk gezegd een beetje weemoedig; ik gun het Boersma zo om hier te gaan winnen. Hij heeft ervoor geleefd. En ik niet. Maar ik besef tegelijkertijd dat er sprake is van een wedstrijd. Bovendien is het maar de vraag of ik ooit nog eens zo dicht bij de nationale titel kan komen. Ik maak me dan ook op voor een intens gevecht. Gekkenwerk om na dik 97 kilometer nog een man-tegen-man-gevecht te voeren. Maar ik voel dat ik nog eens krachtig kan versnellen als het nodig is. Kilometers in minder dan vier minuten zouden nog mogelijk zijn in het heetst van de strijd. Ed van Beek ziet me ineens lopen. Op het lange rechte stuk richting de bocht van 180 graden zit plots ik achter Robert. Ik vind het niet leuk, maar ik lijk wel bevangen van een dierlijk instinct – de jager die zonder mededogen zijn prooi grijpt. Ik versnel een beetje en kijk hoe Robert reageert. Ed van Beek, die behoorlijk verrast lijkt, roept richting zijn atleet dat hij moet meegaan. Boersma beseft het nu ook en haakt even aan. Achteraf zou hij vertellen dat hij op dat moment ontplofte. Ik voel hem kraken en langzaam loop ik bij hem weg. Rond het bord van acht kilometer heb ik een kleine marge van twintig meter, schat ik zo. De tweede aanval is echter de genadeklep. Ik demarreer nu definitief en drijf de snelheid steeds verder op. In 500 meter pak ik een gigantische voorsprong, Boersma is gebroken. Ik blijf achterom kijken tijdens de laatste kilometer. Op de lange klinkerweg voor de voorlaatste bocht beken ik geen spoor meer van Robert. Hij is weg en ik besef dat het gelukt is. In een pure opwelling roep ik nog richting een paar supporters die de hele dag hebben geklapt dat ik Nederlands Kampioen ga worden. Aan de finish rekent men niet op mijn binnenkomst.

Ik geloof dat ik tweehonderd meter voor de streep mijn vreugde nog even deel met Martien Baars en Dik Jagersma, maar dat weet ik niet meer precies. Ik ben een beetje verward en als de klok na zeven uur, 55 minuten en 55 seconden stopt, geven mijn benen aan dat ik helemaal leeg ben. Ik word op een stoel gezet en verzorgd. Mensen praten tegen me, feliciteren me. Fotografen maken foto’s. Ik weet niet wat me overkomt. Eindelijk mogen die schoenen uit. Iemand gaat Sisi voor me halen. Even later drink ik een biertje van David van Mill. Ik kan het nog niet helemaal bevatten en allerlei emoties gaan door me heen. Ik ben zo blij dat het gelukt is, maar ook overdonderd. Henri Thunnissen, aan wie ik een paar weken voor de wedstrijd nog mailde dat hij van mij niks kon verwachten, komt me feliciteren en is even verrast als ikzelf. Boersma komt even later ook binnen maar heeft zijn doelstelling op een haar na gemist. Hij heeft even tijd nodig. Begrijpelijk. Ik treur even met hem mee, want ik had het hem zo gegund. In twee kilometer tijd verloor hij niet alleen zijn sub acht, maar ook de nationale titel. We zitten zij aan zij op een klapstoeltje, maar het contrast is zo groot. Voorbereiding is niet alles…Soms is ultralopen zo’n dankbare sport, maar soms ook zo ondankbaar. Dit keer liep het voor mij wel goed af, na drie mislukte edities.

De kans dat ik nog eens Nederlands kampioen zal worden is klein. Ik heb natuurlijk een beetje mazzel gehad met al die uitstappers. En steeds meer goede atleten hebben het ultralopen ontdekt waardoor het niveau stijgt. Een goede zaak. Maar het zal moeilijk worden om nog eens te winnen. Zeg nooit nooit, maar ik denk dat ik vooral moet genieten van dit moment. Dat ga ik de komende tijd dus ook doen, hoewel een zes uurloop in het Amsterdamse Bos over een paar weken wel heel aantrekkelijk klinkt.

Reactie? Graag! Mail: daveboone88 gmail.com

Dave Boone