Een loper, een zwerver (DSM 1993)

De Standaard Magazine, 28 mei 1993: Wat is lopen? Voor de enen betekent het 20 moeizame km’s in Brussel, anderen rennen, op zoek naar zichzelf, de hele aardbol rond. Volgens Jan Knippenberg: “Lopers zijn nomaden, maar aangepaste”

Wat is lopen? Voor de enen betekent het twintig moeizame kilometers in de straten van Brussel, anderen rennen, op zoek naar zichzelf, de hele aardbol rond. The loneliness of the long-distance runner volgens Jan Knippenberg: “Lopers zijn nomaden, maar aangepaste.”

{b}Een loper, een zwerver{eb}

{i}Kilometervreter Jan Knippenberg rende al vijf keer de aardbol rond{ei}

{b}Gilbert Roox{eb}

{i}De Standaard Magazine, 28 mei 1993, nummer 18, pag. 18-21{ei}

Texel, het grootste Waddeneiland, vlak voor de Nederlandse kust. Het huis staat naast de vuurtoren aan de noordpunt, op een reuzenduin. Vanuit de keuken is het uitzicht overrompelend: duinen, water en zandbanken, zover het oog reikt. En aan de einder een messcherpe, witte streep, oplichtend in de zon: de kust van Vlieland. Zenuwpees Jan Knippenberg geniet: “Soms zit ik hier op mijn eentje ’s morgens vroeg, en dan kijk ik op mijn horloge en er is twee uur voorbij. Ik heb dit huisje pas één jaar; gekocht van het Rijk, anders was het onbetaalbaar, maar ik kan me al niet meer voorstellen dat ik ooit ergens anders heb gewoond.”

De zwerver lijkt thuisgekomen, maar ook met 45 drijven de gedachten nog altijd weg. Al was het maar naar de overkant van het water, die vanuit zijn keuken bijna binnen handbereik ligt. “Die oversteek naar Vlieland, die houdt me bezig”, zegt Knippenberg. “Nog maar twee mannen zijn erin geslaagd, en dan nog in één richting. Ik wil het hele eind over en weer rennen. 32 kilometer. Een hachelijke klus binnen één laagtij, maar haalbaar, dat weet ik zeker.” Hij gestikeluurt gedreven. “Je hoeft alleen alles goed uit te kienen: de vloed, het weer, de wind. Een strakke noordooster bijvoorbeeld, zoals vandaag, dat scheelt enorm. De zandplaten in het wad komen meer bloot. Maar zelfs dan zijn er nog altijd geulen van vier-, vijfhonderd meter waar je alleen kunt zwemmen.”

Eens een loper, altijd een loper, zoveel mag duidelijk zijn. Zelfs als hij door een slepende heupkwaal al tijden niet meer aan het grote kilometerwerk toekomt. “Ik weet nooit wat het zal worden. Gaat het, gaat het niet, dat moet op het moment zelf blijken. Soms maak ik een toertje rond het eiland, dertig kilometer, en ik voel niks. Maar de tijd dat ik de 155 kilometer van Hoek van Holland naar Den Helder kon lopen, zonder één spat moeite, die is lang voorbij.”

Sinds zijn twaalfde, rekent de geschiedenisprof uit, moet hij zo’n 200.000 kilometer hebben gerend, bijna vijf keer rond de aardbol. Zijn doel: ooit 200.000 mijl halen. “Niet om het cijfer, maar als teken van bekwaamheid. Een nomadisch teken. De loper die nooit stopt, die voortijlt tegen de tijd in.”

Als jonge knaap was Knippenberg al dol op lange afstanden. “Ik liep op het strand, in de duinen. Vijftien kilometer en terug. Hoe langer hoe liever.” In 1969 zat hij als negentienjarige in het Nederlandse marathonteam maar al snel was ook die afstand voor Knippenberg niet lang genoeg meer en hij zocht het verder: koersen van 100 kilometer en meer, lopen rond de klok, het werk van de hele lange adem.

In die tijd bestond de ultraloop als officiële discipline nauwelijks. ‘De mannen van de nacht’, zoals een sportjournalist ze noemde, was een klub van vreemde vogels. En zelfs binnen dat groepje was de lange, magere Nederlander een buitenbeentje, want wedstrijden liep hij nauwelijks. Het liefst van al rende hij moederziel alleen, en dan niet op circuit of op de piste, maar in het open landschap, met alleen de horizon als doelwit.

In 1976 liep Knippenberg van Hoek van Holland naar Stockholm, 1.600 kilometer, met dagetappes tot 90 kilometer. Een akkefietje vergeleken met de krachttoer die hij drie jaar later neerzette: de ronde van het IJsselmeer, 400 kilometer in één lange ruk. De dag dat hij vertrok, had hij nog voor de klas gestaan. “Ik begon om 6 uur ’s avonds, meteen de nacht in. En dan de dag en nog een nacht. Op de Afsluitdijk zaten mijn begeleiders slapend op de fiets.” Maar Knippenberg zette door en bereikte na 43u.37 de aankomst. Zijn eerste verlangen daar, tot veler verbijstering: een pilsje en een sigaar.

Voor Knippenberg was de IJsselmeerronde alleen ‘een springplank naar het grote werk’. Maar dat kwam er niet meer van. Kommer en kwel met de heup zetten hem vervroegd op pensioen. De doorbraak van de ultraloop in de jaren tachtig zou de pionier niet meer meemaken. “Ik ben het beste misgelopen.” En wat doet een loopfanaat als hij zelf nauwelijks nog rennen kan? Hij schrijft een boek over lopen. Het enige ware lopen, de ultraloop. Zijn eigen miskende liefde.

“Lopen is geen sport, maar een manier van reizen, waarbij geest en lichaam zich voortdurend verplaatsen. Lopen is daarom kunst en geen middel ter bestrijding van welvaartskwaaltjes.” Zo staat het op het omslag van {b}De mens als duurloper{eb}, een van de meest bevlogen boeken ooit over de afstandsloperij geschreven. Kenners geven er graag een hele bibliotheek van populaire Amerikaanse joggingliteratuur voor weg.

“Ultraloop, de mensen snappen het niet”, zegt Knippenberg. “Een heel etmaal rennen en langer, dat vinden ze waanzin, het gaat er niet in. Verstand op nul, blik op oneindig. “Wat wil je eigenlijk bewijzen’, zeiden ze. Alsof er ergens een schroef los zat. Ze zien het als circus, een rare inval. Hoe vaak heb ik niet moeten horen: ‘Wat stelt het voor? Je loopt geeneens tegen iemand. Loop toch gewoon de maraton, zoals iedereen’. Alsof dat de enige richtmeter is.”

De miskenning van de ultraloop heeft volgens Knippenberg vooral met dat ene ding te maken: dat iedereen zich blindstaart op de maraton. ‘De {b}ultimate challenge{eb}’, zeggen de Amerikanen. Terwijl dat toch niet zo heel veel voorstelt. Ik bedoel, iedereen lijkt het dezer dagen zo’n beetje te doen. Je moet je alleen een beetje fatsoenlijk voorbereiden.”

De hele joggingrage jaagt Knippenberg de stuipen op het lijf. “Boekjes als {b}De maraton in zes maanden{eb}, dat kun je toch niet menen. Dat getuigt van zo’n gebrek aan traditie en respekt. Een loper word je niet een-twee-drie, daar heb je vaardigheid voor nodig en die verwerf je pas na jaren training. Op dat ogenblik verliest ook de maraton zijn mytische proporties. Want wat is dat tenslotte? Toch alleen maar 42,195 km, een heel toevallige grens van Britse vinding: de afstand tussen Windsor Palace en Wembley. Maar de moderne atletiek heeft daar een grens van gemaakt. {b}The ultimate challenge{eb}. En alles wat verder gaat, kan alleen maar een uitwas, een bizarre afwijking zijn.”

Terwijl de werkelijkheid net omgekeerd ligt, betoogt Knippenberg overtuigend: de ultraloop is de ware traditie, al eeuwenoud, zo oud als de mensheid zelf, de maraton een kunstmatig nakomertje uit de twintigste eeuw. In {b}De mens als duurloper{eb} verzamelt de geschiedenisprof een waslijst vergeten anekdotes die een heel nieuw licht werpen op de geschiedenis van de afstandsloop. Britse proletariërs uit de achttiende eeuw die voor een weddenschap 100 mijl rennen binnen één etmaal. De zesdaagse-rennen die rond de eeuwwisseling massa’s volk trokken in New York; de winnaar maalde 935 kilometer af, niet zo gek ver uit de buurt van de rekords van het Griekse afstandsfenomeen Iannis Kouros in deze tijd. De Transcontinentals van de krisisjaren, 5,500 kilometer dwars door de Verenigde Staten in zeventig dagen, voor een schamele 2.500 dollar.

“Dat was nog eens lopen, nu begrijpen we nog nauwelijks wat dat is”, zegt Knippenberg. “Mensen die met de auto naar de trimbaan gaan, dat moet toch wel het toppunt van dekadentie zijn. Jogging is alleen een flauw aftreksel, vind ik, een kunstmatig gedoe. Een dagmars ver, vijf uur gaans: het zegt ons niets meer. Onze voorouders, die wisten nog wat afstanden waren. Die stapten zonder poeha veertig kilometer per dag. Nu wordt iemand die hetzelfde doet in een koersbroekje als een held ingehaald. Het zegt alleen maar hoever we, dank zij muurvoer en bureaustoel, vervreemd zijn geraakt van ons eigen lijf.”

“Je kunt er nauwelijks naast kijken op de Olympische Spelen en de wereldkampioenschappen veldlopen: de blanken komen nauwelijks nog in het stuk voor. Allemaal Afrikanen in de spits. Daar weten ze nog wat lopen is. Kijk naar de Bosjesmannen of de Australische aboriginals. Die kunnen dagen rennen aan een stuk, op de jacht lopen ze een antilope kapot. Zo’n beest is een herkauwer. Als het niet op tijd kan rusten om te verteren, stort het in. Van nature is de mens een duurloper, geen snelle, explosieve jager. Zijn enige kans is de snellere prooi door een taaie en langdurige jacht uit te putten.”

Ultralopers, ze zijn van alle tijden, dat moet zo’n beetje de konklusie van Knippenbergs onderzoek zijn. Hij weidt met biezondere liefde uit over de Tarahumara-Indianen, een volksstam uit Noord-Mexico, die op 2.300 meter hoogte in de Sierra Madre leeft. De Tarahumara’s houden van oudsher loopwedstrijden die honderden kilometers ver gaan; zelfs vrouwen nemen eraan deel. Het zijn rituele races. Tijdens het rennen wordt een houten balletje door de lopers voortgetrapt, symbool van de zon, waarvan de loop nooit eindigen mag.

Een Amerikaanse sportjournalist bracht in de jaren dertig verslag uit van wedstrijden tussen verschillende dorpen. Eentje over 265 kilometer – de winnaar liep 27 uur; de andere over 500 kilometer, de winnaar liep 72 uur.
Specialisten zijn nogal skeptisch over die cijfers. Rekening houdend met de hoogte-handicap en het slechte trajekt zijn dit niet meer of minder dan wereldrekords. Maar historicus Knippenberg gelooft erin. “Wij westerlingen doen al te graag alsof wij alleen het kunnen. Dat is ordinair kultuur-imperialisme. Vroeger had men gewoon meer besef van het lopen. Dat er jaar na jaar een vloedgolf van toplopers uit de Keniaanse bush komt, zegt alles over de mogelijkheden die vroeger bestonden.”

Buiten hun vertrouwde terrein kwamen de Tarahumara’s nooit aan de bak. “Kompetitie was betekenisloos voor hen”, zegt Knippenberg. “Ze staarden zich niet blind op winnen of verliezen. Hun loop was ritueel. Bovendien lag de maraton hen niet.” En hij citeert twee {b}raamuri{eb}, zoals de lopers zichzelf noemden, die deelnamen aan de Olympische maraton van 1928. Na de aankomst renden ze gewoon door. De race was ‘{b}too short, too short{eb}’, riepen ze.

{i}Een loper heeft onrustig bloed, zegt u. Hij kan niet stilzitten. Eén dag zonder lopen en hij wordt niet goed.{ei}
“Ja. Soms sta ik op, ik zie de zee, de horizon, en dan voel ik het: ik moet daar zijn. Ik pak mijn eskimo-kano en verdwijn voor een dagje de zee op. Ik kan gewoon niet thuis zitten. Lopen, strandjutten, kanovaren: de laatste tijd loopt het allemaal een beetje dooreen, het is hetzelfde geworden. Ik moet in beweging kunnen zijn. Trekken. Geen mens in de buurt.”

{i}The loneliness of the long-distance runner.{ei}
“Een godgeklaagd cliché, maar eigenlijk is dat de kern, ja. Dat boekje van Sillitoe. Ik loop er al jaren mee op zak.” (citeert:) ‘Als je er genoeg van hebt, is het fijn je op een winterse morgen als eerste mens op aarde te wanen of op een hete zomerse namiddag als laatste mens, rennend op de goede, droge grond, die tenminste nooit een rotstreek met je uithaalt …’ Dat is het helemaal hé, dat gevoel. Heerlijk. Elke loper herkent het zo. En het maakt meteen ook duidelijk wat ik tegen die joggingtoestand heb. Met tienduizenden stormen ze elk jaar weer de straat op in New York en Londen. Weg uit het harnas der beschaving, zeggen ze. Nou, ik zie alleen maar aanpassing, een verdwijning in de massa. Die hele rage is al even individueel als diskodansen.”

{i}De held van Allan Sillitoes novelle is een rebel. Hij zet zich af tegen de hele wereld. Als hij dreigt de gevangeniscross te winnen, stopt hij enkele meters voor de streep en laat zich doelbewust inhalen.{ei}
“Ja, misschien ben ik ook wel een beetje een drop-out. Tenminste, dat zeggen vrienden me die zich al jaren hebben aangepast. Hoe kan een mens zijn leven vergooien aan dat zinloze lopen? Ze begrijpen er niets van. Maar die Silletoe-jongen is toch een heel eind verder. Die is heel ver van de wereld af. Hij wil er geheel niets van weten. Dat punt heb ik dus nog niet bereikt. Anders zei ik toch tegen jullie: je hoeft niet te komen. Dan liep ik alleen maar. Dan zat ik daar in de duinen. Nou, dat doe ik natuurlijk in gedachten ook.” (lacht)

We praten over de Schotse {b}fellracers{eb}, de jongens van de heuvels, die Knippenberg goed heeft gekend. Joss Naylor, bijvoorbeeld, de schapenboer uit Lake District, volgens Engelse kranten ‘{b}the toughest man in Britain{eb}’. “Naylor had rugproblemen, al van kindsbeen. Hij miste twee wervelschijven, een tijdlang moest hij een korset dragen. Maar als het bergop ging, was hij niet te stuiten.” In 1970 verbijsterde Naylor iedereen met een onovertroffen race: 163 kilometer in één ruk, waarbij hij 72 heuvels van 900 meter meepikte. “Een echte berggems.”

Eric Beard was nog een van dat slag. “Die leefde echt als een zwerver. Rookte niet, dronk niet, had geen auto, geen huis. Alleen een tent, een rugzak, ski’s en loopspullen. Hij is omgekomen toen hij ’s nachts ergens stond te liften langs een weg.”
Knippenberg deed ook klimlopen. De bergpas Lairig Ghru in 1974: 33 kilometer in goed vier uur, op kompas. Hij herinnert het zich nog levendig. “Al mijn koersen. Het is allemaal één grote route. Elke gelopen afstand is een stukje van de puzzle, elk stukje hangt samen met het andere. Ik heb ook al mijn loopschoenen nog. Ik bewaar ze in de kelder. Ik kan het niet over mijn hart krijgen ook maar één versleten paar weg te gooien.”

{i}Eén grote route, maar waar leidt die dan uiteindelijk heen?{ei}
“Geen idee. Het is niet beter zijn dan de ander. Die Amerikaanse obsessie van: {b}I’m the best{eb}. Het gaat ook niet om rekords. Eigenlijk loop je vooral tegen jezelf, tegen de beperkingen van je eigen lichaam. Rekords zijn alleen merktekens op de weg naar de volmaaktheid, en voor iedereen staat het merkteken anders. Belangrijk is de stijl waarin je de weg beloopt, en de manier waarop natuurlijk, de uitstraling.”

{i}Het doel van de weg is de reis zelf?{ei}
“Ja, dat is ook zo’n beetje de opvatting van de Yurok-Indianen in Californië. Geduchte lopers waren dat. Ze hadden verschillende klassen van lopen, de hoogste was de {b}hokhep{eb}, het zogenaamde ware lopen. Een {b}hokhep{eb}-adept, zeiden ze, raakte nauwelijks de grond, hij vloog. Eigenlijk ging het om een soort trance, waarin de loper één werd met de krachten van de natuur. De loper liep met zijn ogen dicht. Hij moest ‘ruimte scheppen voor het pad’, zeiden ze, zodat het pad hem leidde. De {b}hokhep{eb}-loper werd een met het pad, hij versmolt ermee. Of hijzelf liep, dan wel de wereld, was niet meer van belang.”

Fotosessie op het strand onder de vuurtoren. Knippenberg rent gewillig op en neer, vergezeld van zijn hond, een Engelse bordercollie. “Die neem ik altijd op mijn tochten mee”, zegt hij. “Onvermoeibare beesten. In Nieuw-Zeeland draven die makkelijk 100 mijl per dag. Ik kijk er graag naar hoe hij loopt: die soepele tred. Zoals een wolf. Ik ben er een beetje jaloers op. Dat is puur natuur.”
Ook Knippenberg zelf oogt puur natuur: hij loopt blootsvoets. “Doe ik altijd sinds die problemen met mijn heup. Blootsvoets is het meest gezonde, natuurlijke lopen. Als jonge knaap liep ik ook altijd zonder schoenen op het strand. Dan kom je in een atletiekclub en ze zeggen je: trek pantoffels aan. Daar ben ik dus van teruggekomen. Blootvoets voél je gewoon beter, je voelt met je eigen voeten. Ook dat is ervaring. Af en toe trek ik wel ’s met een paar hardlopers van het asfalt de duinen in. Wel, na vijf kilometer zijn die zoek. Doodsbang een enkel te verzwikken. Ze kunnen het gewoon niet.”

{i}Een Nederlandse krant portretteerde u ooit als een blanke Keniaan.{ei}
“Grapje hoor. En toch. Ik zie heel veel in die Afrikaanse manier van lopen. Geen gedram over cijfers, tijden, schema’s, voedingsregels. De meeste westerse toplopers zijn dwangneuroten, die hebben er geen cent plezier meer in. Die Afrikanen lopen gewoon op gevoel. Arthur Newton, de grote voorloper van de ultraloop, schreef het al in de jaren twintig. Ren op je gevoel, zei hij. Ren kilometers, niet tegen de klok. De klok doodt het lopen. Waar het om gaat, is ritme. Het lopen moet een automatisme worden. Dat is de beroemde {b}second wind{eb}, als alles vanzelf gaat. Sommige auteurs beschrijven het als trance, maar eigenlijk betekent het gewoon dat je lichaam aangepast is. Na jaren training wordt rennen een tweede natuur, waarbij niet meer hoeft nagedacht. Newton is een beetje mijn loopbijbel geworden. Een heel merkwaardige man, een boer uit Zuid-Afrika die pas met 38 begon. Hij werd maratonloper om publiciteit te maken voor een rechtszaak; de regering had ‘m zijn boerderij afgepakt. Newton verloor de rechtszaak, maar bleef lopen. Als professional reisde hij de halve wereld rond. Een rasloper. Elke dag liep hij minstens dertig kilometer, 13.000 kilometer per jaar, zijn leven lang. Wie Newton leest, ontdekt hoever wij dezer dagen wel zijn afgedwaald.”

{i}Het ware lopen is niet meer van deze tijd?{ei}
“Sinds ik hier woon, trek ik geen aparte tijd meer uit voor training. Ik loop gewoon naar school. Aan de andere kant van Texel, 18 kilometer. Geen auto, maar de benenwagen. Maar natuurlijk is ook dat namaak. Dit is nu eenmaal de industriële maatschappij. En wat ik voel, ja, wat is dat? Nostalgie? Is het alleen maar nostalgie? Iemand zei me laatst: ‘Jij moet Bruce Chatwin lezen. Wat jij zegt is pure Chatwin: de mens als nomade’. Chatwin schreef een boek over de Aboriginals in Australië. Hoe die jaren op één plek kunnen hokken, en opeens krijgen ze het. Ze laten alles achter en verdwijnen de woestijn in. {b}Go walkabout{eb}, noemen ze dat: het oude nomadenbloed wint het weer. Misschien zijn we allemaal wel gefrustreerde nomaden die dromen van ontsnappen. En misschien is het dat wat lopen voor mij is: aangepaste zwerverij. Ik heb wel eens gedacht, als de kinderen er niet zouden zijn, dan was ik altijd aan het zwerven. Dan kwam ik nooit meer thuis.”
– – – – –

{i}Naschrift van Martien Baars{ei}. Met grote dank aan Pieter Vermeesch die na afloop van zijn winnend optreden tijdens De Zestig van Texel van 1 april 2013, aan mij De Standaard Magazine van 28 mei 1993 overhandigde. Het bleek zijn inspiratiebron om zelf te gaan ultralopen, zie zijn verslag over zijn ronde om Texel: http://100000meters.blogspot.nl/2013/04/60-van-texel.html .
Dank ook aan Gilbert Roox / De Standaard Magazine (http://www.standaard.be ), voor hun toestemming om de betreffende pagina’s over Jan Knippenberg hier op Ultraned te mogen reproduceren. Om het tijdsbeeld intact te laten, heb ik de spelling van het origineel gehandhaafd, en maraton laten staan waar we tegenwoordig weer marathon schrijven. De enige tekstuele verandering die ik me veroorloofd heb, is de correctie dat hij in 1976 niet naar Lapland maar naar Stockholm liep.
Dat Magazine van De Standaard van eind mei 1993 is een mooi bewaarexemplaar: er staan prachtige foto’s van Michiel Hendryckx bij het artikel over Knippenberg: met zijn hond op het strand, en met een selectie van zijn loopschoenen poserend bij zijn huis bij de vuurtoren. Dus de krant gaat weer teruggestuurd worden van De Koog naar De Haan, waar Pieter bij zijn ouders de ‘jeugdherinneringen’ bewaard.
Ook om andere redenen is het een boeiend Magazine, deels met onderwerpen en personen die nog steeds actueel zijn. De 32 pagina’s dikke krant begint met een lang dossier over {i}eutanasie{ei} en heeft ook {i}een portret door derden{ei} van politicus Guy Verhofstadt, toen net 40 jaar, met hun tweede kind onderweg {i}voor oktober{ei}, en nog steeds een fanatiek wielrenner die elk jaar de {i}Gordel{ei} rond Brussel rijdt.