Verslag Tour de France deel 1

Dave Boone: “Of ik ooit heb overwogen om naar huis te gaan na het debacle van de vijfde etappe? Nee. Ik was me op dat moment al bewust van de uniekheid van dit loopevenement in Frankrijk.”

Tour de France à pied: ‘wij waren erbij…’

Of ik ooit heb overwogen om naar huis te gaan na het debacle van de vijfde etappe? Nee. Ik was me op dat moment al bewust van de uniekheid van dit loopevenement in Frankrijk. Ik was deelgenoot van een uniek gezelschap lopers uit de gehele wereld. En het ging niet alleen maar om lopen. Ik ga in dit verslag proberen uit te leggen wat het was. Maar eigenlijk moet je hebben meegemaakt om het een hele verhaal te kunnen begrijpen. Hierbij deel een van het verslag: over de race zelf en mijn motivatie. De komende dagen zullen de volgende delen verschijnen. Ik heb vooraf aan en tijdens de race zelf de media proberen te vermijden, omdat ik graag mijn eigen verhaal wil schrijven. Journalisten schrijven meestal hun eigen verhaal en luisteren dikwijls niet goed. Daarom hierbij mijn eigen verhaal. Het is geen verhandeling over kilometertijden, uitslagen, het eten een gelletje op bepaalde momenten of het gebruikte schoeisel. Nee, het is het verhaal van mij als mens.

Het is eigenlijk te veel om allemaal samen te vatten in een verslag. Het komende jaar zal ik daarom proberen om op basis van al mijn aantekeningen en herinneringen een boekje te schrijven. Niet alleen ter vermaak van de lezer, maar tevens om de Tour nog een keer in mijn gedachten te doen herleven.

De footrace zelf

Zoals de meeste lezers wel zullen weten wat de race een aaneenschakeling van 43 etappes zonder rustdagen, waarbij gemiddeld zo’n 65 kilometer per etappe moest worden afgelegd. De afstanden varieerden daarbij tussen de 39 en 89 kilometer. De race werd georganiseerd na analogie van de bekende Transcontinental in de Verenigde Staten en de Transeuropalauf. Het zijn wedstrijden die slechts eens in de paar jaar worden georganiseerd , niet in de laatste plaats vanwege de omvang van bijvoorbeeld 64 loopdagen van de laatstgenoemde wedstrijd. De route liep globaal van Parijs naar Lyon, Marseille, Toulouse, Bordeaux en Nantes, om vervolgens weer te eindigen in Parijs. Een mooi detail om te vermelden is dat de route min of meer dezelfde was als de eerste Tour de France wielerwedstrijd, voor het eerst gehouden in 1903 onder leiding van Henri Desgrange. De Tour de France Footrace werd dit jaar voor het eerste georganiseerd door Thierry Poupard en zal in de toekomst elke twee jaar plaatsvinden, met steeds een ander parcours. De eerste editie stonden er 25 gelukkige atleten vanuit de hele wereld aan de start, waaronder niet minder dan vijf Nederlanders. De meeste lopers kwamen uiteraard uit Frankrijk, maar ook Japan, Canada, Taiwan, Australië, Groot-Brittannië, Duitsland, Zwitserland en België waren vertegenwoordigd. De gemeenschappelijke deler was de liefde voor de lange afstand, waarbij de meeste deelnemers beschikken over een indrukwekkende lijst van overwinningen of deelnames aan ‘ongebruikelijke wedstrijden’.

Media-aandacht is er nauwelijks geweest voor het evenement en sponsoren bleven grotendeels op de achtergrond. Er stonden daardoor alleen echte amateurs aan de start. Eigenlijk zoals sport ooit was uitgevonden –voor het eigen genoegen. Er was daarom ook geen prijzengeld of andere vorm van een grote beloning voor de winnaar. Nee, het kostte een enorme som geld om deel te nemen. Daardoor was het evenement wel een beetje onbetaalbaar voor veel mensen. Maar je kreeg waar voor je geld als deelnemer. En hoewel participatie misschien wel onbetaalbaar was, was de ervaring in figuurlijk zin net zo onbetaalbaar.

Organisatorisch leek de Footrace in geen enkel opzicht op de wielerwedstrijd. De race duurde ruim zes weken, in plaats van de drie weken. Slapen en eten deden we niet in luxe hotels en restaurants, maar gezamenlijk op campings, waarbij de omstandigheden dikwijls verre van luxe of comfortabel waren. De route werd uiteraard niet afgezet, maar de lopers konden de route vinden door middel van stickers met daarop een pijl, en een meegekregen routekaartje. Soms liep de route langs drukke wegen, andere keren was er sprake van een fietspad of een pad door de natuur. Het was ook mogelijk om te wandelen tijdens de wedstrijd. En dat bleek een zegen om al die moeilijke momenten met blessures te kunnen overleven. Zolang er gemiddeld maar met ongeveer zes kilometer per uur werd gelopen, was er geen probleem. Diegenen die langzamer gingen, waaronder ikzelf ook een aantal keren, kwamen in de problemen: verzorgingsposten waren dan al opgeruimd, en iedereen zat al lekker aan de dis bij binnenkomst. Dat doet overigens mentaal ook wat met een mens. Stel je voor: 70 kilometer wandelen. Maar het was eigenlijk de normaalste zaak van de wereld tijdens deze bizarre race. De start vond vroeg in de ochtend plaats, waarbij er meestal een uur tussen de langzame en snelle groep lopers zat. De snelle starters gingen uiteraard later van start. Dit allemaal om binnenkomst voor het avondeten te verzekeren en de hitte een klein beetje voor te zijn. Dat laatste lukte helaas niet altijd – in de eerste drieënhalve week ging slechts een dag het kwik niet boven de dertig graden. Het was om wanhopig van te worden…

De verzorging onderweg werd gedaan door vrijwilligers met campers. Daarbij was de eerste verzorgingspost elke etappe na ongeveer vijftien kilometer, en vervolgens tot aan de finish om de tien kilometer, globaal gesproken. Gedurende de eerste weken werd er tijdens de lange etappes een box langs de kant van de weg geplaatst met drank, die helaas soms onvindbaar bleek voor een aantal lopers. Het aanbod bij de posten was eigenlijk overal hetzelfde. Water, met en zonder bubbels, cola en siroop. Daarnaast steeds meloen, banaan, tomaat en nectarine als fruit. Het eten werd voor de rest aangevuld met kaas, kleine stukjes stokbrood, worst, paté, tukjes, koekjes, snoepjes, suikerklontjes en zout – heel veel zout. Daarnaast konden lopers zelf spullen in een bak gooien die werd meegenomen naar de verzorgingsposten. Het was daarnaast toegestaan om onderweg eten en drinken te kopen of te krijgen van mensen langs de route. Zelf liep ik de gehele race met een rugtasje met daarin water, geld en andere benodigdheden zoals zonnebrandcrème. Maar tot zover de oninteressante organisatorische aspecten van de loop.

Waarom ik deelnam

Het is niet makkelijk om in het kort aan te geven waarom ik heb deelgenomen aan deze wedstrijd. In de eerste plaats was het de fascinatie voor de transcontinentale wedstrijden door de VS in onder andere 1929, die zo treffend zijn beschreven door Jan Knippenberg in zijn boek De mens als duurloper. Een oversteek van west naar oost door de VS is nog steeds de ultieme droom. Het liefst alleen, maar in wedstrijdverband zou ook een optie kunnen zijn. Na mijn studie zou ik dat gaan doen, maar allerhande blessures en andere onzekerheden van het lichaam hebben me gedwongen het plan voorlopig uit te stellen. Toen ik afgelopen oktober Peter Suijkerbuijk tegenkwam bij een wedstrijd in Etten-Leur stelde hij me op de hoogte van de Tour de France Footrace. Ik was meteen enthousiast en heb me een paar dagen later ingeschreven. Ik zou mijn studie dus met dit project gaan beëindigen.

Het bleek een broodnodige markering als afsluiting van een geweldige tijd in mijn leven. Mijn studies Geschiedenis en International Relations (European Union Studies) waren min of meer de vaste aankleding van een studentenleven dat over de loop der jaren sterk is veranderd. Na een rustige start in Leiden, zonder enige twijfel mijn eeuwige alma mater, ben ik echt student geworden. Ik heb niet minder dan acht jaar genoten van deze tijd; gebruik gemaakt van mijn jeugd, alle mogelijkheden verkend, foute keuzes gemaakt, heel veel mensen leren kennen, uit de kast gekomen, veel bier gedronken, gefeest, gesport, gestudeerd, gewerkt en tal van andere dingen. In Leiden ben ik mens geworden en het leven beleefd. Sommigen zullen dit interpreteren als een losbandige levensstijl, maar dat viel reuze mee. Ik zal dan maar meteen duidelijkheid scheppen over wat ook heb gedaan. Want naast de vele feestjes en activiteiten buiten de studie om heb ik twee volle masterdiploma’s gehaald, waarvan een onderzoeksmaster, en daarnaast heb ik nog een half ander masterprogramma gedaan. In die acht jaar heb ik geen enkele herkansing gedaan. Daarnaast heb ik mezelf niet minder dan zes jaar lang ingezet voor de afdeling communicatie en werving van de universiteit en heb ik diverse aanstellingen gehad met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek. Deze mix van werken en studeren was me altijd een waar genoegen, niet in de laatste plaats vanwege de fantastische collega’s die ik overal had. Ik heb dus zeker niet stilgezeten, en door de mix van werken en studeren, ben ik gewoon wat langer bezig geweest dan wat veel mensen als wenselijk achten. In Frankrijk heb ik nog eens besloten me niks meer aan te trekken van zielige figuren die, wellicht uit eigen frustratie, op zeer negatieve wijze het stempel ‘eeuwige student’ op mijn persoonlijkheid willen drukken. Die eeuwige studenten die ik in Leiden aantrof waren overigens de meest interessante mensen – en gezellige.

Het mooie van de studententijd is – en dat gaf ik ook altijd mee tijdens de talloze presentaties die ik gaf aan scholieren en andere studiekiezers –, is dat er alle tijd is om een hobby te ontdekken en daar helemaal voor te gaan. Studeren is namelijk zoveel meer dan alleen in de boeken zitten, tentamens maken en in de collegebanken zitten. Hoewel er vanuit Den Haag alles aan gedaan wordt om het de nieuwe generatie studenten zo moeilijk mogelijk te maken om zich als mens te kunnen ontplooien, heb ik wel alle geluk van de wereld gehad. Ik heb geleefd alsof ik alle tijd van de wereld had, en dat had ik ook. Ik geef toe dat ik daar met volle teugen van genoten heb. Daarbij heeft mijn veel te jong overleden oom Rinus financieel gezorgd dat ik kan doen waar ik zin in heb.

Naast alle reeds genoemde activiteiten was er veel tijd om hard te lopen. In 2007, toen mijn studie net was aangevangen, liep ik mijn eerste marathon. In 2010 zette ik de eerste stappen binnen het ultralopen. Er volgenden nog veel wedstrijden en andere kilometers. Ik werd daarnaast op aanraden van mijn voormalige basisschoolmeester Wim lid van atletiekvereniging AV’56 in Goes en de hardloopvereniging voor studenten in Leiden: Currimus. Aan Wim heb ik overigens het meeste te danken als het gaat om het hardlopen. We lopen nog regelmatig samen over de dijken in Zeeland.

Terug naar mijn studentenleven. Want het was namelijk niet alleen de tijd van m’n leven in de zin van sociale contacten. Het was vooral de ideale vlucht uit een gesloopt gezin waarin de focus altijd lag op de ziektes en aandoeningen van mijn ouders. Mijn beide ouders kampen met talloze geestelijke gezondheidsstoornissen, waarbij mijn moeder bijvoorbeeld het grootste deel van mijn tijd op de middelbare school was opgenomen in een geestelijke gezondheidsinstelling. Straatangst, hypochondrie, manisch-depressiviteit, psychoses, somatische klachten, waanbeelden, stemmen in het hoofd, buitensporig lage intelligentie zijn slechts enkele psychische aandoeningen die voor een van beide of beide ouders van toepassing waren, en in veel gevallen nog steeds zijn. Mijn ouders leven nog wel, maar de harde waarheid, en dat geldt met name voor mijn moeder, is dat ‘de rit’ slechts wordt uitgezeten. Perspectief op beter is er nooit meer. En zo kort en makkelijk als die aanname misschien is, zo moeilijk blijft het in de praktijk. Veel mensen doen het af met teksten als ‘je went er aan’ of ‘je weet niet anders dan dat…’, maar dat zijn lege clichés die absoluut nooit afspiegelingen mogen zijn van de beleving van zowel de patiënt als de directe omgeving. Acceptatie van dit soort problemen is namelijk niet makkelijk. Het feit is wel dat ik een goed leven heb kunnen opbouwen, ondanks de immer treurige thuissituatie. Ik ben dankbaar dat dat gelukt is, want normaal gesproken zou dat eigenlijk onmogelijk zijn. Het had echt anders kunnen lopen.

Over de behandeling en wat ik heb gezien en meegemaakt – overigens slechts als ooggetuige, want ik ben nimmer in aanraking geweest met iets van behandeling, therapie of andere directe betrokkenheid met behandelaars of hulpverleners – kan ik boeken volschrijven. En dat project heb ik inmiddels, na veel tegenwerking vanuit de verantwoordelijke instelling, langzaam opgepakt. Het is slechts een project om op een rij te krijgen wat er nu precies allemaal is gebeurd in het leven van met name mijn moeder. Want uitleg heb ik als kind en later als puber en student eigenlijk nooit gekregen. Niet van mijn ouders en al helemaal niet van behandelaars. Ik blijf dat vreemd vinden. En daarom zoek ik nu zelf de antwoorden maar. In Frankrijk heb ik me ook beziggehouden met hoe ik dat grote project ga aanpakken.

Ik denk dat u zich als lezer kunt voorstellen dat ik geen gemakkelijke jeugd heb gehad, hoewel ik geenszins mededogen behoef. Want slachtoffer heb ik me nooit gevoeld. Ik heb ondanks alle omstandigheden mezelf grootgebracht. Ik durf wel te beweren dat ik een selfmade man ben, een autodidact. Het mag een groot wonder zijn dat ik, ondanks mijn opvoeding en genetische achtergrond, met gemak universitaire studies heb kunnen afronden. Maar zo makkelijk als dat misschien ook lijkt, er waren altijd beren op de weg. Met name tijdens mijn tijd op de middelbare school in Goes, hebben mijn ouders in mijn beleving vooral gekozen voor zichzelf. Velen van u als lezer zullen wel weten dat veel mensen met psychische aandoeningen heel erg egoïstisch zijn. En hoewel ik nooit zal ontkennen dan mijn ouders op hun manier van mij hebben gehouden en dat nog steeds doen, was en is daar soms bitter weinig van te merken. Het ging en gaat thuis altijd om de ziektes en de problemen van pa en ma. Het was en is het enige gespreksonderwerp, behoudens de grote maatschappelijke frustraties die mijn vader altijd heeft geuit.

Veel ziektes en mogelijke aandoeningen zijn in de loop der jaren naar de buitenwereld gebracht als zijnde de ‘nieuwe ziekte van Jan of Jenny’. Ziektes als kanker, hartafwijkingen of neurologische problemen werden te pas en te onpas genoemd als er weer een scheet dwars voor hun hol zat. Telkens opnieuw werden er peperdure onderzoeken gedaan, werd er paniek gezaaid in de familie, om vervolgens weer te eindigen met de klakkeloze mededeling: ‘Nee, er is niks gevonden, en de dokter zei dat ik ook niet meer hoef terug te komen.’ De zware lichamelijke ziektes werden simpelweg nooit gevonden. Het zat altijd tussen de oren. Ik wil dat probleem overigens niet bagatelliseren. Maar je leert er op een gegeven moment gewoon niet meer naar te luisteren. Maar het heeft me wel altijd gefrustreerd; altijd die aandacht voor hen, met een deken van zieligheid… Ik ben desalniettemin wel altijd contact blijven houden, en heb een grote emotionele offers gebracht in de zorg voor mijn pa en ma. Maar daar heb ik geen spijt van.

Maar een van de lessen die ik heb geleerd van mijn jeugd is dat ik zelf nooit zo mag worden. En de altijd aanwezige nadruk op lichamelijke beperkingen en de vermeende onvermogens van mijn ouders om hun handen eens te laten wapperen, hebben zeker bijgedragen aan mijn hardheid. Mijn leven is eigenlijk min of meer een protest geworden tegen het leven dat mijn ouders hebben geleefd. De interne drive om de grenzen van mijn lichaam op te zoeken, kunnen zeker verklaard worden uit mijn opvoeding. Die ontdekkingstocht naar de grenzen van mijn capaciteiten zal de rest van mijn leven in beslag nemen denk ik. Het gebrek aan aandacht heb ik kunnen compenseren door te kiezen voor een buitengewone levensstijl. Ik werd ultraloper. Het lezen van het boek van Jan Knippenberg was overigens het beginpunt van deze bijzondere hobby. Het merkwaardige toeval wil dat Knippenberg ook Geschiedenis heeft gestudeerd in Leiden en ook op zesentwintigjarige leeftijd een monstertocht heeft ondernomen (Hoek van Holland naar Stockholm, zie Andere tijden sport).

Ik moest haast wel ultraloper worden. Het is immers een bezigheid waarbij je vooral bent aangewezen op jezelf. Maar je krijgt er ook veel voor terug: ultralopen stelt een mens in staat om het verleden te verwerken. Het heeft ongetwijfeld iets meditatiefs. Het is me echter nooit gelukt om met een uurtje hardlopen in zo’n staat van meditatie of verwerking te komen. Daar moeten vele uren voor worden gelopen. Het is misschien vreemd om vast te stellen dat juist die trainingen en wedstrijden die niet goed gingen, en dat zijn er over de loop der jaren heel wat geweest, de beste momenten waren. Door die enorme pijniging, vooral mentaal, lijken problemen op te lossen. Ik heb daarbij geleerd om te blijven lopen op het moment dat het slecht gaat. Nooit uitstappen, behalve als de blessures te erg zijn, en de gifbeker leegdrinken tot de finish. Zonder masochist te zijn geworden, koester ik de momenten dat ik mezelf totaal leeg heb gelopen. Een ware stilte in het hoofd valt je ten deel als je urenlang in het rood kunt lopen. En diep van binnen zit er een voortdurend verlangen naar die momenten. Die stilte is er ook op de zeldzame momenten dat het heel goed gaat; als je onderdeel bent van de omgeving en moeiteloos kunt voortbewegen…

Frankrijk was de ideale plaats om weer in die ‘rode zones’ te lopen. Ik wist dat ik daar de man met de hamer vanzelf genoeg zou tegenkomen. Ik heb in Frankrijk zeer veel van dat soort momenten gekend. Martin Fryer, een filosofisch onderlegde deelnemer aan de Tour, gaf me mee dat we in onze maatschappij altijd stoppen op het moment dat er problemen zijn. Of weglopen als zaken niet gaan zoals verwacht. Terwijl een probleem of tegenslag nooit een aanleiding zou hoeven, nee, zelfs zou mogen zijn om weg te lopen van de realiteit. Het gaat er juist om dat je leert accepteren – vrede hebben met het feit dat zaken niet gaan zoals jij wilt. En er is geen betere sport dan ultralopen om dat te leren; want het gaat vaak zo moeizaam en slecht. Je leert relativeren door harde lessen. En dit vermogen om te relativeren is transportabel naar andere vlakken van het leven. Zo was Frankrijk de ideale plaats om gedurende de zwaarste etappes nog eens met mezelf te overleggen waar ik in het leven sta. Hoe belangrijk zijn carrière en succes nu eigenlijk? Hoe kan ik het beste omgaan met de thuissituatie? Waarom zijn zaken gelopen zoals ze zijn gelopen? En wat wil ik eigenlijk met m’n leven? Het zijn allemaal vragen die gedurende de lange, moeizame, en vooral eenzame dagen door m’n hoofd heb laten gaan. Ik wist van tevoren dat de antwoorden niet voor het oprapen zouden liggen. Maar therapeutisch zou het wel worden – en dat werd het ook.

Extreme uitdagingen en doelen stellen zijn naar mijn overtuiging een zegen voor de mens. De Tour was wellicht onrealistisch, maar ik wilde het proberen. Hoewel ik echt geloofd heb dat ik de wedstrijd zou kunnen uitlopen. Een geloof dat er overigens nog steeds is. Want ik ga zeker een keer terug naar Frankrijk. Velen hebben me voor gek verklaard of gedacht dat ik het niet zou kunnen. Zij lafaards, die ongetwijfeld hebben genoten van het feit dat het niet is gelukt, hebben hun gelijk gekregen. Maar ze krijgen niet minder dan mijn middelvinger. Onrealistische doelen? So what? Ik lijkt op een of andere manier geen troost te kunnen vinden in realistische doelen. Een marathon was ooit een uitdaging, maar is nu een fluitje van een cent. Ik wilde het per se verder gaan zoeken, ongeacht de afkeuring van veel mensen in mijn omgeving – ‘Denk je wel om je gezondheid?’

Zo’n wedstrijd is natuurlijk niet gezond, maar het was een droom. Gezondheidsoverwegingen zijn voor mij geen reden geweest om niet deel te nemen. Ik ben bereid jaren in te leveren om dit mee te kunnen maken. Te veel mensen jagen hun grote dromen niet na uit. Om nog maar te zwijgen van al die mensen die hun dromen zo ver hebben weggestopt dat ze überhaupt niets meer na te jagen hebben. Ik heb onderweg talrijke keren geluisterd naar Boudewijn de Groot, en raakte overtuigd van veel van zijn teksten. Ik citeer uit Voor de overlevenden – ‘want grote mensen praten niet met poezen…’

‘Tot dusver heel normaal,
iedereen wordt eenmaal groot.
Het overkomst ons allemaal
en een ieder sterft zijn kinderdood.
Je wordt een grote vent,
je wordt een trage lange jongen
die Tacitus en Wolkers kent
en al zijn dromen netjes heeft verdrongen.’

Een trage lange jongen wil ik nooit worden, noch intellectueel. Daarom geen excuses, maar gewoon doen wat je wilt (nogmaals grote dank aan Rinus, die dit overigens allemaal met goedkeuring zou aanschouwen). Eigenlijk zoals de onbevangenheid van een kind met alle mogelijkheden en een heel leven voor de boeg. ‘Het komt nu niet uit…’ of ‘Ja, maar ik kan toch niet zomaar mijn baan opzeggen voor…’, zijn geen legitieme excuses. Zoiets als een Tour de France komt nooit helemaal goed uit, dus dat is geen reden. En natuurlijk zeg je je baan op voor je grote droom! – kijk maar naar de Japanse Okiyama. Vraag jezelf als lezer maar eens af of er nog dingen zijn die je echt wilt doen…Vergeet niet dat je er spijt van krijgt later als je het niet tenminste hebt geprobeerd. Het was onder andere reden voor Cornelia Feurich om op haar zestigste nog aan de start te verschijnen, ongeacht de moeite en kosten. Het waren in Frankrijk eigenlijk allemaal dromers, groot en klein. Iedereen had zijn of haar eigen redenen om mee te doen. De een ging voor de race, de ander om na te denken, en weer een ander om het land goed te kunnen bekijken. Als groep, en dat geldt dus ook voor alle vrijwilligers, kunnen wij over vele jaren met groot genoegen concluderen dat wij deel uitmaakten van dit fantastische evenement. Ik had gehoopt dat iedereen aan het einde van rit wel het grotere geheel zou zien, maar dat was lang niet altijd het geval. Maar daar heb ik ook begrip voor. Sportmensen blijven immers eerzuchtig. Ik ben de laatste die zal zeggen dat ik voor een deel ging voor persoonlijke erkenning en waardering. Zo ijdel ben ik dan wel weer. Maar is daar iets mis mee?

In het volgende deel zal ik ingaan op de voorbereiding en mijn verwachtingen als loper.

Dave Boone
Reacties zijn altijd welkom: daveboone88(at)gmail.com

Noot redactie: In verband met de lengte van het verslag van Dave hebben we met hem afgesproken om het verslag in een aantal delen te plaatsen.