Geschreven door Ton Smeets |
woensdag 17 juni 2009 00:00 |
Bij ultramarathon cultuur schieten mij direct verschillende woorden door mijn hoofd: Zuid-Afrika, Comrades, loopstijl, way of living, efficiency, elegantie, berekenend, geitenwollen sokken. Het is moeilijk om het complexe geheel van de ultramarathon cultuur in één column over te dragen, temeer omdat ik zelf bepaalde aspecten daarvan nooit echt heb doorleefd. Maar ik troost mij met de gedachte dat dat ook niet hoeft. Voel mij dan ook enorm gesteund door de filosoof Jacques Derrida, die in zijn beeldvorming van de radicale hermeneutiek uiteen zet dat het de lezer is die betekenis geeft aan een tekst, en dat dat een betekenis mag en kan zijn die nooit door de schrijver bedoeld is. Met deze woorden wil ik tevens de vrijheid aan de lezer geven om eigen betekenis te geven aan mijn woorden, zonder voor mijzelf de idee te hebben dat ik er geen betekenis in gelegd heb.
Wat ik wil is mijn ongenoegen uiten over arrogantie, zelf-arrogantie, Europese arrogantie, topsportarrogantie of geitenwollen sokken arrogantie. Maar voor ik daar op in zal gaan, wil ik een historisch kader schetsen dat alles te maken heeft met cultuur en soms met cultuurbehoud.
De marathon was het koningsnummer van de eerste moderne Olympische Spelen, ondanks het feit dat het niets te maken had met de oude Olympische Spelen.
Daar stond de stadie centraal, een loopafstand over ongeveer tweehonderd meter. Fatale fout in 1896 was dat uitgerekend die 200 meter geen onderdeel was van het Olympisch programma. Maar er werden meer fouten gemaakt. De marathon moest een loopafstand zijn die gelopen werd door mensen uit de upper class, en dat allemaal vanuit het heersend standpunt dat het amateursport moest zijn. Tegen mensen die beroepshalve beweegden werden protesten ingediend, of het nu ging om een postbode of een schaapherder. In de ogen van de “pure” sport waren het mensen die in hun levensonderhoud voorzagen door lichamelijk bezig te zijn, en dat was in strijd met het amateursprincipe. Maar Pheidippides was geen amateur, het was iemand die leefde als boodschapper en daardoor een levensinvulling gaf aan het feit dat hij boodschappen te voet doorgaf. Over afstanden die ver voorbij de marathon strekten, getuige de erfenis van de Spartathlon.
Uit deze kromme vervorming van de historie, die volgens mij via een verborgen agenda is ontstaan, is de marathon voortgevloeid. De jaartallen die op het eerste oog een rol spelen lijken 1896 en 1908; 1896 vanwege de eerste Olympische Spelen, en 1908 vanwege de Olympische Spelen in Londen die uiteindelijk de marathon “gestandaardiseerd” hebben. Maar hoe “gestandaardiseerd” is de marathon? Al voor de eerste Olympische marathon werd in Boston een selectiewedstrijd georganiseerd. Met besef voor historie en oorsprong. Er moest, vanuit traditioneel belang, een parcours gelopen worden dat zo goed mogelijk overeen stemde met het Griekse parcours. Dus veertig kilometer westwaarts lopen richting kust, net zoals van Marathon naar Athene. De traditie heeft zich in de loop van de tijd aangepast. De veertig kilometer zijn, na het verleggen van het startpunt enkele jaren na de “gestandaardiseerde” Londen-marathon 42195 meters geworden. Maar de essentie is gebleven; westwaarts richting kust lopen over een geaccidenteerd parcours. Heden ten dage voldoet Boston niet meer aan de “standaardisatie-eisen”. Het hoogteverschil tussen start en finish is meer dan de toegelaten 42 meter, en de afstand tussen start en finish meer dan de toegelaten 21 kilometer (50% van de loopafstand). Toch vindt u de uitslagen van de Boston marathon gewoon terug in de IAAF jaarranglijsten! Ja, ook de IAAF blijkt voldoende gevoel te hebben voor traditie en cultuur. Laten we niet te veel op die IAAF afgeven.
De ultramarathon heeft altijd gezocht naar erkenning en is volgens mij haarzelf daarbij uit het oog verloren. Een Comrades of een Spartathlon zijn essentiële culturele erfgoederen van de ultramarathon. Volgens mij verstaat de gemiddelde Zuid-Afrikaan de ultramarathon beter dan de gemiddelde Keniaan. Als je in Athene in een taxi stapt en begint te praten over Yannis Kouros, wordt je er net zo begrepen als dat je in een Amsterdamse taxi stapt en praat over Van Basten of Cruijf. De fout ligt volgens mij bij de IAU. Andy Milroy, nota bene DE persoon bij uitstek, die geprobeerd heeft de ultramarathon te standaardiseren, was diegene die ook voorstander was van het behoud van ultramarathon cultuur en dus zijn reserves kende bij de toenadering tot de IAAF.
Wat de Comrades betreft, mogen we best als Europeanen de hoop hebben dat ze er ooit een stukje van elf kilometer aan toevoegen – net zoals ze in Boston enkele kilometers aan het parcours hebben toegevoegd-, zodat de grootste ultramarathon ter wereld aan een “standaard” voldoet. Ik schrijf dit nu in het besef dat ook Zuid-Afrikanen gewoon Nederlands kunnen lezen! Maar wil er maar meteen aan toevoegen dat we dit gegeven nooit als een verborgen agenda mogen hanteren en respect moeten kunnen blijven houden voor de Zuid-Afrikaanse ultramarathoncultuur. De IAAF heeft op menig vlak aangetoond respect te hebben voor cultuur. Niet alleen jegens de Boston marathon, maar ook in haar waaardering in de IAAF rankings voor het WK veldlopen. Een WK dat amper een halve eeuw bestaat en in prestatie-opzicht veel meer waarde heeft dan een Olympische gouden plak op de 10.000 meter of de marathon. Wij als ultramarathonners moeten niet Roomser zijn dan de paus, waarbij de metafoor van paus verwijst naar de IAAF en het “Roomser zijn dan” naar de regelgeving. IAAF en ultramarathoncultuur kunnen goed met elkaar samen en dat geloof moeten we behouden. In dat opzicht ben ik het dan ook niet eens met Andy Milroy. Hij heeft veel te snel de moed opgegeven. Ergens terecht, want de ultramarathon heeft tot nu toe, in de jaren dat ze erkend is door de IAAF, haar eigen identiteit veel te veel op het spel gezet.
Begin deze eeuw heeft de IAU een radicale personeelswisseling meegemaakt. Ik had grote verwachtingen bij Roelof Veld als vice-voorzitter. Natuurlijk, Roelof heeft nooit echt een ultramarathon gelopen, maar dat hoeft geen bezwaar te zijn. Mijn gekoesterde hoop lag in het feit dat Roelof de kiem van de opkomst van de marathon als breedtesport in de jaren zeventig heeft meegemaakt. Roelof heeft mogen ervaren hoe het is om een Olympische limiet te halen en uiteindelijk niet te mogen starten in Montreal, terwijl Jos Hermens, die nog nooit een marathon had gelopen daar zijn marathondebuut liep. Mijn hoop was gevestigd op een man die veel in de loopsport had meegemaakt en daarvan had geleerd. Geleerd van de ontwikkeling van de marathon en dat kon vertalen naar een nieuwe ontwikkeling, maar dan van de ultramarathon. Mogelijk met daarbij in het achterhoofd dat vanuit de ultramarathon ook de Nederlandse marathon een nieuwe impuls zou kunnen krijgen. Er zou niets mis geweest zijn met een drijfveer vanuit zijn eigen passie voor de marathon. Roelof was zelf eigenlijk geen marathonloper maar meer een baanloper. Bewees daarmee dat hij een transformatie goed aan kon en duscreatief van geest was. Het heeft mij teleurgesteld dat hij de transformatie van de marathon naar de ultramarathon niet heeft kunnen maken. Er zijn veel overeenkomsten tussen de marathon en de ultramarathon, en daar kunnen we allemaal de vruchten van plukken. We moeten ons niet vastbijten in de verschillen. Die verschillen zijn inherent aan het toevoegsel “ultra”, maar verder dan dat moeten we ook niet gaan. Ik heb dat creatieve in de geest van Roelof Veld als bestuurder nodig gemist. Ik vestig nog steeds mijn hoop op Dirk Strumane, die de nodige contacten heeft met Zuid-Afrika, want ik geloof dat we daar heel wat van kunnen leren. We mogen onze Europese gewoontes houden om de 100 kilometer als een standaard te zien. We mogen onze verantwoordelijkheid nemen om excessen te voorkomen door organisatoren niet de gelegenheid te geven extreme parkoersen uit te zetten die fel begeerde wereldrecords opleveren. Toch mogen we ook inzien dat bij de werpnummers van de atletiek wereldrecords nog steeds staan die stammen uit een tijd dat dopingcontroles nog in een pril stadium waren. Ook daar wordt geen streep door getrokken.
Dat laatste brengt mijn gedachten toch even bij een actueel geval, Tom Boonen. Coke is volgens mij een doping. Het wordt veel gebruikt in de zakenwereld om prestaties te kunnen leveren. Het geeft ongekende energie; vermoeidheid word je je niet meer gewaar. Maar coke heeft nog een heel ander effect, het verandert je persoonlijkheid op een duurzame manier in de zin dat je steeds egocentrischer wordt. En egocentriciteit kan in het wielrennen een doorslaggevende rol spelen. Mag een sporter zijn persoonlijkheid door een drug zodanig laten aantasten dat hij daar blijvend de vruchten van plukt, ook al zal die die drug in de toekomst niet meer gebruiken? Dat brengt me bij de vraag of een toekomstig topsporter verboden middelen mag en kan gebruiken om te groeien om vervolgens “clean” de vruchten te gaan plukken als die eenmaal “in the picture” komt? Het blijkt, om op het begrip cultuur terug te komen, een “old content in a new medium”. De oude content is de fraude, het nieuwe medium zijn de nieuwe drugs. Oude Grieken aten al teelballen omdat ze er in geloofden daar extra kracht uit te kunnen putten! Als we de ultramarathon serieus willen nemen zijn ook dat soort zaken een gegeven waar we mee om moeten kunnen gaan.Terugkomend op de Comrades, ook die wedstrijd kent haar fraudegevallen. Meest opmerkelijke vind ik zelf nog die tweeling die enkele jaren geleden won. Uiteindelijk door de mand gevallen, omdat zijn broer het horloge aan de andere pols droeg, hetgeen opviel op persfoto’s. Natuurlijk, als de ultramarathon op de voorgrond komt, komt ook de fraude op de voorgrond, maar, als het goed is, ook de controle op fraude. Moeten we daarom vasthouden aan onze geitenwollen sokken? Volgens mij niet. Laten we functionele wedstrijdsokjes eens uitproberen. Maar wie het wil mag de geitenwollen sokken rustig nog een keer wassen en ze schoon weer aantrekken.