Thijs Roest geeft getallen, veel getallen. Leerzame getallen, getallen over gemiddelden, over snelheden en over verval. Door die getallen krijg ik een andere kijk op de JKM, krijg ik een andere kijk op de geleverde prestaties, op mijn eigen prestatie. Dat Jan van de Erve goed gelopen heeft wist ik al, tot ruim 65 km liep ik met hem samen. Maar dat hij de meest regelmatige loper was, de loper met het minste verval was, dat wist ik niet, maar het verbaast me niets. Ik denk dat Jan straks in Denemarken dik onder de negen uur duikt op de 100 km.
De getallen van Thijs hebben op mij een opwekkende uitwerking. In mijn verbeelding kwam ik de laatste 10 km nauwelijks nog vooruit, een enorm verval. Maar wat blijkt uit de koele, doch hartverwarmende cijfers? Mijn verval valt wel mee, mijn verval tussen de eerste en tweede helft is slechts 1.98 km/uur, maar 100 m meer dan Lucien Taelman, maar stukken minder dan dat van Wim Epskamp, Tom Hendriks of Valery Moskalenko. Met die getallen doorrekenend zou ik Wim, Tom en Valery op de lange duur misschien zelfs ingehaald hebben. Een opwekkende gedachte.
Door de getallen ben ik nu niet opeens een veel gelukkiger loper. Ik weet maar al te goed dat het niet zo goed ging, die laatste 10. Dat ik toch wel veel gewandeld heb. Maar de getallen relativeren wel en zijn leerzaam.
Precies drie jaar geleden liep ik mijn eerste marathon (Rotterdam 2001) en nu wil ik leren een goed ultraloper te zijn. Maar wanneer ben je ultraloper? Na een 60 km wedstrijd, na een 100 km wedstrijd of na meerdere 100 km wedstrijden. Ik neig naar het laatste en dus ben ik nog lerende, een student, een stagiair. En stagiaires leren met vallen en opstaan. De JKM was mijn langste wedstrijd totnogtoe. Ik weet nu hoe het gaat, hoe het voelt, hoe die laatste kilometers voelen. Ik weet nu ook hoe zeer dat doet en ik denk te weten hoe ik me moet wapenen om ook die laatste kilometers te lopen en niet te wandelen. Dat heb ik geleerd daar op dat strand met de wind recht op mijn kop. Ook, dat het toegeven aan de gedachte “even wandelen” dodelijk kan zijn. “Even wandelen” is lichamelijk even lekker, maar een sluipend gif voor de geest. Van één keer wandelen komt meer wandelen. Maar, waarom zou je wandelen. Je komt toch om hard te lopen ?
Ik heb ook geleerd, eindelijk geleerd, dat ik niets moet eten, zelfs geen rozijnen. Wel drinken, veel drinken, maar niet eten, helemaal niets eten. Al lijkt het nog zo lekker en heb ik nog zo’n zin in een stevige hap, ik moet het niet doen. Mijn maag wil dat gewoon niet. En dan heb ik me daar maar aan te houden, doe ik dat niet dan laat mijn maag dat duidelijk merken.
Leren doe je ook door te kijken, te kijken naar anderen. Een leerling meubelmaker kijkt het vak af van de oude vakman, de oude rot en ik leer het hardloopvak van ervaren rotten. Van Gijs Honing, van Theo Cloosterman en Regina Geene. Van de één leer je dit, van de ander dat. Van Theo en Regina leer ik doorbijten en relativeren, van Gijs koppig doorzetten. Van snelle mannen als Wim Epskamp en Tom Hendriks probeer ik snelheid te leren. Ik kijk hoe ze lopen, hoe snel ze lopen. Maar snelheid is niet te leren. Snelheid is een gave, een geschenk, snelheid heb je of niet. Bovendien, snelheid, wat is dat? Wat is snel? Is 14 km/uur snel? Voor mij wel, maar voor Felix Limo niet. 4:00 op de marathon? Voor mij een makkie, voor een ander een droomtijd. Kortom, snelheid is relatief, zeer relatief, slechts te meten aan andere snelheid of aan tijd. Dus sneller gaan zal niet zo snel lukken. Toch blijft dat lonken, die snelheid, die tijd. Een nieuw PR, een snelle tijd, dat willen we, wie we ook zijn, wat we ook zeggen, hoe we ook relativeren, toch allemaal, ja toch ?
Ook ik wil sneller en, om in ieder geval aan een aantal randvoorwaarden te voldoen, zal ik de Vlaamse tongval onder de knie proberen te krijgen en kniekousen zoals Lucien kopen.
THEO DE JONG