Effe Apeldoorn bellen

Marc Papa bleef keurig met zijn hartslag tussen de 155 en de 160 tijdens de Midwinter Marathon als training voor Texel. Ook vooraf en na afloop beviel het hem best: ‘Een organisatie met respect voor atleten, dat kan alleen maar een goede organisatie zijn’

Toen ik jong was en nog thuis woonde was {i}“effe Apeldoorn bellen”{ei} een veel getoond reclaampje op de Nederlandse TV. Als we dan op het pleintje na schooltijd voetbalden – wat nu enigszins niet meer kan omdat er amper pleintjes zijn, of omdat de kinderen zoveel huiswerk meekrijgen dat het enige moment om nog op het pleintje te gaan {i}shotten{ei} ’s nacht is- en we tackelden net iets te hevig, was de slogan {i}“effe Apeldoorn bellen”{ei}. Het had iets met verzekeringen te maken hadden we begrepen.

Ik had toen niet het besef dat ik er ooit een marathon zou lopen, ik had toen zelfs niet het besef dat ik ooit een marathon zou lopen.
Anno 2011 was het dan zover, menig marathons en verder in de benen en in de herfst van mijn carrière stond ik aan de startlijn van de {b}Achmea Midwinter Marathon 2011{eb}.
Ikzelf zou er nooit opgekomen zijn om hier te starten, maar vanaf december 2010 is het mijn Hollandse coach en bloedbroeder Ed van Beek die alles in handen heeft en dus bepaalt waar ik ga (loop) en waar ik sta. Daar sta ik dan. In Apeldoorn. Gepokt en gemazzeld. De week er voor nog honderdvijftig kilometer getraind. Het is winderig en ik ben moe. Maar ik maak me geen zorgen want het is maar een trainingsmarathon. Ik moet zorgen dat ik gewoon tussen hartslag honderdvijvenvijftig en honderdzestig blijf. Karvonen, weet je nog.

Vijf weken zijn we nu bezig. Vijf weken in opbouw naar de honderdtwintig van Texel op paasmaandag. Apeldoorn is een eerste test. Effe de benen strekken, het paard uitlaten, hard lopen maar net niet hard genoeg want de dagen erna moeten weer vlot gaan.
Goed dat Ed een aparte ruimte heeft kunnen regelen waar enkel de toppers mogen komen, want het is een drukte. Ruim negenduizend mensen lopen er op diverse afstanden en de massa toeschouwers is niet te overzien. De organisatie is goed voor me geweest. Een rustige omkleedruimte, een gratis startnummer en een plaats vooraan bij de “goei”
Daar onderscheidt deze organisatie zich van de vele andere grotere evenementen. Er staan goeie lopers aan de start, maar geen Afrikaanse vloot broodlopers die komen trainen tegen twintig per uur en dan met de centen naar hun manager trekken. Wel veel Oostblokatleten, maar allemaal van een bescheiden goed niveau.

Met mijn nummer dertien ondersteboven opgespeld, een ongeschreven wet in de sport voor zij die een beetje bijgelovig zijn, loop ik me los in de opwarmzone.
Het vervelendste moment van heel het loopgebeuren breekt aan; die enkele minuten voor het startschot, waarbij men dan gespannen klaarstaat, met een ei in de broek, wachtend op het verlossende signaal. Het duurt altijd een eeuwigheid. Ik sluit me dan meestal volledig af en speel de film van de start in mijn hoofd af. Mijn geest is als het ware al vertrokken.

Ik was gewaarschuwd, dit is geen gemakkelijke omloop, en zo zij het. Klimmen en nog eens klimmen. De kopgroep is weg, met de favorieten waaronder Olympisch atleet Luc Krotwaar (2h10’ op de marathon) , ex-Wereldkampioen Janicki (Polen, 100km in 6h23’), Thomas Chawawko (WR-houder 6 uur met ruim 92km) en nog een paar andere, waaronder één Ethiopiër. Ik loop in de achtervolgende groep en hou me aan de opdracht. Bij mij lopen ook atleten die meedoen aan een 27km wedstrijd, en dat betekent voor ons de eerste ronde in de marathon. Aan twintig kilometer begint het spel, de lijken worden opgeraapt. Eerst mijn vriend Thomas, wat later waggelt de Ethiopiër van de zes naar de negen. Ik denk weer even aan de slogan: {i}“effe Apeldoorn bellen”{ei}.

Het drinken gaat goed, nog zo’n leuk pluspunt voor de organisatie. We kunnen persoonlijke dranken afgeven. Het valt me op dat er op de tafels maar enkele persoonlijke dranken staan, wat bewijst dat het merendeel van de marathonners het nog steeds niet begrepen hebben. Drinken en koolhydraten nemen, meer moet je niet doen om de klop van de hamer te vermijden. Drinken wordt er amper gedaan, kloppen krijgen des te meer.
Daar kruipt de Tsjech, die er rond het achtienkilometerpunt is vandoor gegaan met een 27km loper. Erop en erover. Apeldoorn is een mooie stad, maar net iets te ver weg voor hem.

Ik loop op een vierde plaats roept men. Het kan me geen reet verdommen, als ik maar binnen de honderdzestig blijf. Aan kilometer zevenentwintig passeren we de finish, maar dan is het voor ons nog een ronde van vijftien kilometer. Tussen zevenentwintig en vierendertig ligt het zwaartepunt van de marathon. Zeven kilometer klimmen en vanaf vierendertig gaat het recht naar beneden met de wind in de rug. Daar word ik gepasseerd door een Duitser die uit het niets komt. Als ik er achter zou gaan moet ik over die honderdzestig en dat is niet de afspraak.
Dus blijf ik gestadig lopen, alhoewel ik vrij moe ben. En daar is ze dan. De lange rechte lijn naar het spandoek FINISH.

Ik word vijfde in twee uur zesendertig minuten en twintig seconden, met een gemiddelde hartslag van honderdzevenenvijftig. Ik ben moe, maar zit na enkele minuten in de rustige ruimte waar ik me kan omkleden, en onmiddellijk koolhydraten en eiwitten aanvul. Na twintig minuten ben ik volledig hersteld. Bij het nakijken van de tussentijden kom ik tot de leuke ontdekking dat er net iets meer dan één minuut verlies is tussen de eerste en de tweede helft van mijn marathon.
De eerste test in het schema naar de honderdtwintig kunnen we geslaagd noemen.

Een dag later krijg ik een sympathieke mail van Frans Mulderij, één van de organisatoren waar ik een leuke en beleefde babbel mee had na de marathon. Een felicitatie en een spoedig herstel na de marathon gewenst. Een organisatie met respect voor atleten, dat kan alleen maar een goede organisatie zijn.

Marc Papanikitas
(marc.papanikitas telenet.be)