Lopend door het duin, over de vlakten en heuvels, dacht ik: ik schrijf over Jan, mijn grote vriend. Vrienden waren we. We wisten dat, zonder het ooit uit te spreken. Vlak voor zijn dood konden we eigenlijk nergens meer over praten.
Vriendschap is iets zeldzaams. Ik heb me ook wel eens zwaar vergist. Vriendschap totdat de ‘vriend’ vond dat ik niet meer paste in wat hij in zijn hoofd had. Achteraf blijft spijt, spijt dat je ooit vertrouwelijk bent geweest. Je vraagt je af: is het vriendschap geweest? Waarschijnlijk niet. Vriendschap is onbaatzuchtig, zonder voorwaarden. Je wordt geaccepteerd zoals je bent. Jan was zo. Het deed er eigenlijk niet toe waar je het over had of wat je zei, je hoefde niet op je woorden te letten, je kon jezelf zijn. We begrepen elkaar, hadden ruzie en vergaven elkaar. In no time was alles weer goed, alsof er nooit wat was voorgevallen. Vele kilometers liepen we – bij nacht en ontij, in alle weersomstandigheden – en nooit raakten we uitgepraat. We vulden de ruimte met ons geouwehoer.
Eens had ik met de IKON-radio al praktisch een vaste afspraak om dat gepraat van ons live op de radio uit te zenden, vanaf twaalf uur ’s nachts, terwijl wij zouden lopen door de duinen. Om een of andere reden liet de radioman met wie ik de afspraak op zijn initiatief had gemaakt, niets meer horen en dus is het nooit doorgegaan. Misschien maar goed ook. Nu zweeft alles in de eeuwige lucht, gelijk aan de Keltische sagen van Oud-Brittanië.
Zo’n dertien jaar geleden, krachtig en jong waren we nog, liepen we in een sneeuwjacht. De temperatuur was overdag tien graden onder nul. Het was de strenge winter van ’85 of ’86. We liepen vele kilometers. ’s Morgens om zes uur waren we begonnen in het donker. Hij klaagde, zoals altijd. Maar toen het in de namiddag alweer donker werd en we behoudens enkele stops nog steeds liepen, zag ik zijn ware kracht.
In de buurt van het Noordzeekanaal bij de Hoogovens draaiden we weer tegen de felle noordenwind in. Ik was kapot en leeg en zei tegen hem er volledig door te zitten. We moesten nog zo’n vijftien kilometer. Hij stelde me voor achter hem te gaan lopen. Zijn fragiele lichaam brak de wind, wapperend om me heen. Zijn schuifelpas, vlak bij de grond, leek nog uren voort te kunnen gaan. Toen besefte ik wat een legendarische loper hij was en ik wist dat zijn beste wedstrijden de trainingen waren.
Een half jaar voor zijn dood, de laatste keer dat we samen liepen. Vanaf zijn huis bij de vuurtoren van Texel naar mijn huis in Castricum. Op Texel, langs de Hoge Berg, het oerlandschap, de keileembult, het oudste stukje Noord-Holland. Het lag er al toen de Noordzee tienduizend jaar geleden nog een toendra was, een steppegebied waar – zoals hij vertelde – jagers zwierven en de Hoge Berg waarschijnlijk als uitkijkpost diende.
Hij was moe en de koude maartse wind vergezelde ons met hagelbuien, nadat we vanaf de boot de kop van Noord-Holland hadden getrotseerd. Op de Hondsbosse Zeewering stilstaand, zei Jan dat hij niet goed kon inademen en dat hij dat al een tijd had. Ik reageerde: ‘Ja, maar jij hebt ook altijd wat. Laten we doorgaan, we koelen zo af.’ Ik voelde me onderkoeld, keek naar Jan met zijn broodmagere 62 kilo bij 1.86 en dacht: jij hebt het nog kouder. We zwoegden voort.
Toen de dubbele ronde van Texel: 120 kilometer, tweemaal om het eiland, tweede Paasdag 1995. Vanaf de start om vijf uur ’s morgens stormde Knip weg, om nog een stoutmoedige poging te wagen en de arrogante, tot Duitser genaturaliseerde Rus te forceren tot een tempo van veertien á vijftien kilometer per uur. In de Slufter haalde ik hem in. Hij leek gebroken en ik zei: ‘Jan, probeer nog wat mee te gaan’. En toen, alsof hij het voorvoelde, zei hij: ‘Ga door, Teun, vanaf nu zul je het alleen moeten doen.’
Na afloop, in de sporthal in Den Burg leek hij geknakt. Het was achteraf gezien al een afscheid. Dat laatste gesprek over die jagers bij de Hoge Berg was de laatste keer dat we samen spraken. Daarna spraken we niet meer, we babbelden wat. Maar echte vrienden die samen spraken, kunnen alleen nog maar zwijgen als het afscheid nadert. En dus keken we samen uit zijn raam naar Vlieland en de Waddenzee en het duin en de vele zandpaadjes, waarlangs we gingen, vele, vele kilometers, en we zwegen.
Nu ligt hij, mijn grote vriend, samen met de toendrajagers begraven op het kerkhof op de Hoge Berg.
Ron
{i}Noot van de redactie{ei}. Met dank aan Carel Schrama voor de suggestie om deze column van Ron Teunisse hier nog eens op Ultraned te publiceren in de aanloop naar de 10e Jan Knippenberg Memorial. De column is oorspronkelijk verschenen in Runner’s World (april 1999) en later ook opgenomen in {i}De koerier die nergens bij hoort{ei}, het boek waarin alle pennenvruchten van Ron gebundeld zijn. Een zeer begerenswaardig hardloopboek dat bij elke sportliefhebber in de kast zou moeten staan. Het boek is trouwens nog steeds verkrijgbaar, zie http://www.ronteunisse.nl
Volgende week donderdagmiddag 5 april vind op RTV-Noord-Holland een interview plaats met Ron Teunisse en Mikel Knippenberg. Het programma begint om 17:15 ({i}Noordhollands Diep{ei}).
