Doorgaan

Jacolien Schreuder in de Zugspitz Ultratrail: “Het slechte weer maakt het hoogalpiene gevoel alleen maar sterker, en ik geniet. Ik kan me niet voorstellen dat er iets mooiers bestaat dan dit door de bergen lopen. Zo simpel is het leven.”

Mijn rugzak zit stampvol. Dat vindt ook de man die zou moeten controleren of ik al het verplichte materiaal bij me heb. Ik weet hem er gemakkelijk van te overtuigen dat dat het geval is, zonder dat ik ook maar iets hoef te laten zien. Er valt natuurlijk wat voor te zeggen om de materiaalcheck pas vlak voor de start te doen, en niet al bij het ophalen van het startnummer, zoals ik tot nu toe gewend ben, maar ik moet er niet aan denken om nu nog mijn rugzak open te moeten maken om mijn ehbo-setje eruit op te diepen – en waar heb ik mijn handschoenen ook alweer gestopt?

In de aanloop naar deze wedstrijd heb ik maar één pre-racedroom gehad. Meestal verdwaal ik in dergelijke dromen – vaak ergens in een groot gebouw waar de wedstrijd in die droom doorheen loopt – maar deze keer droom ik over materiaal dat ik, vlak voor de start, niet bij me blijk te hebben. Een pre-pre-racedroom dus eigenlijk. Het hele gedoe vóór de start, vind ik ook in werkelijkheid het meest stressvolle gedeelte van de hele wedstrijd. Als je eenmaal loopt, moet je het doen met de spullen die je uiteindelijk besloten hebt mee te nemen. Vaak te veel, soms te weinig. Verder is het dan alleen nog maar een kwestie van doorgaan, steeds maar doorgaan, de ene voet voor de andere, tot je bij de finish bent. Niet te veel nadenken. Niet te veel op je klokje kijken. Niet gaan piekeren over hoe ver je nog moet. Niet gaan twijfelen of je dat wel kunt en of je het nog wel leuk vindt. Gewoon lopen. Doorgaan, steeds maar doorgaan.

Het is prachtig weer, maar als ik er voor het gemak van uitga dat dat de hele dag zo zal blijven, word ik door het startpraatje uit de droom geholpen. Aan het begin van de middag slaat het om, dan krijgen we slecht weer. Wat er vervolgens in de tussenperiode gebeurt, is me niet helemaal duidelijk, maar in de avond zal het gaan regenen en dat zal het dan de hele nacht blijven doen, zo is de voorspelling. Het zij zo. Ook ik loop liever met mooi weer, maar als het regent, vind ik het nog steeds leuk. Meestal dan. Na de start loop ik in de buurt van Edwin en Matthew. Zij praten. Voor mij is het daarvoor nog te vroeg – het gezellige deel van mijn karakter slaapt nog. Geen koffie gehad ook, dat helpt niet. Mijn benen voelen niet onaardig, maar qua gemoed moet ik er nog een beetje inkomen. Gelukkig heb ik daar nog even de tijd voor, ik heb aardig wat uurtjes voor de boeg. Het eerste stuk is mooi en niet al te zwaar, het glooit wat. Bij de verzorging ligt heerlijke taart, goed voor m’n humeur. Ik moet vanaf het begin goed eten vandaag, heb ik me voorgenomen. Bij de laatste lange duurloop, de Deventer-Arnhem Trail met Hannah, ging dat weer eens mis, met als gevolg dat na een paar uur de fut eruit was bij me. Op een bepaald moment lukt eten niet meer goed, dan heb ik nog wel honger, maar totaal geen trek meer – het is zaak om, tot het zover is, zoveel mogelijk brandstof binnen te krijgen. Taart helpt.

Met z’n drieën gaan we verder. Inmiddels ben ik wakker, en praat ik bij met Matthew, die ik al lang niet gesproken heb. Er zit een venijnig klimmetje in dit deel en ik merk dat ik moet terugschakelen in tempo. Ik kan best gestaag doorlopen, maar ik kan het niet al te snel. Zijn dat die zwakke bovenbenen van me? De laatste afdaling voor post 2 is echter nog venijniger. Het gaat een grashelling af, die zo steil is dat ik me niet durf te laten gaan, en dat continue inhouden, de rem erop, is de pest voor je bovenbenen en knieën. Gelukkig hebben ze bij de verzorging weer taart, Käsetorte deze keer. Het leven is goed. En is het hier dat ze die heerlijke zoute stukjes stokbrood met kaas hebben? Of is dat pas bij post 3? Ik herinner me van dit gedeelte weinig – wellicht een teken dat de tocht nu echt begonnen is.

Ik loop met Matthew een steile en modderige helling op. We zijn bezig met de eerste lange klim, van zo’n 1000 hoogtemeters. Het begint te regenen, en Matthew stopt, net als vele anderen, om zijn regenjas aan te trekken. Ik gok het erop dat het mee zal vallen, en wacht nog even. Ik krijg het altijd meteen zo warm, met een regenjas aan. Het valt echter niet mee, en even later ga ook ik overstag. Na een afdaling van een paar honderd meter gaat het weer omhoog. De wind trekt aan, de regen verandert in hagel, en ik krijg spijt van mijn korte broek. Mijn benen worden ijskoud, is dit nog verstandig? Ik besluit van niet, en stop om een lange tight aan te trekken. Of nee, bij nader inzien trek ik mijn regenbroek aan. Daarbij kan ik mijn schoenen aanhouden, en bovendien houd ik de tight dan mooi droog voor later. Het slechte weer maakt het hoogalpiene gevoel alleen maar sterker, en ik geniet. Ik kan me niet voorstellen dat er iets mooiers bestaat dan dit door de bergen lopen. Zo simpel is het leven.

Vlak voor we boven zijn, staat er een waarschuwingsbord dat zegt dat er een ‘Gefährliche Strecke’ aankomt en dat we voorzichtig moeten zijn. Bij de eerste stap deze gevaarlijke passage in (het is nogal modderig, en dus glad), laat een man mij hem voorbij gaan, met de verklaring dat hij uit Hamburg komt, en dus geen mogelijkheid heeft dit te oefenen. Ha! Normaal gesproken zou ik iets dergelijks niet zeggen, maar nu kan ik het toch niet laten om te zeggen dat ik uit Nederland kom, en dus gelukkig legio mogelijkheden heb om dit soort werk te oefenen. De afdaling is lang, en vergt de nodige concentratie. Over een sneeuwveld heeft men een touw bevestigd. Een loper gaat op zijn kont naar beneden, en probeert mij ervan te overtuigen dat ook te doen. Ik houd liever de controle in eigen hand, en blijf op mijn voeten staan. Het eerste gedeelte doe ik net als anderen, met mijn gezicht naar de berg en met het touw in de hand naar beneden. Dat loopt belabberd. De tweede helft kijk ik eens goed naar de sneeuw, en bedenk dat ik liever zou doen wat ik anders doe: gewoon gezicht naar beneden, hakken in de sneeuw en stappen maar. Als de sneeuw hard zou zijn, zou ik waarschijnlijk blij zijn geweest met het touw, maar nu maakt het de zaken nodeloos ingewikkeld.

We komen uit op zo’n saai, breed pad – een jeeproad, zeg ik altijd; een ‘Schotterweg,’ volgens de legenda bij het routekaartje. Het weer is inmiddels weer omgeslagen, en ik heb last van die regenbroek. Bovendien moet ik plassen, dus ik zoek een plekje waar ik dat laatste kan doen en dan ook meteen die broek uit kan trekken. Dan blijkt dat ik hem achterstevoren had aangetrokken, vandaar dat hij zo vervelend zat. Blij dat ik weer blote benen heb. De zon schijnt. Bij post 4 nemen de lopers het ervan, zo te zien. Allerlei mensen zitten en liggen in het gras. Ik tref er tot mijn verbazing Christian aan, die besloten heeft te stoppen. Edwin, die hem al langer kent, vertelde me dat hij een goede hardloper is. Een hardloper echter die zich verkeken heeft op het hardloopgehalte van deze Zugspitz Ultratrail en zegt dat de beklimmingen hem zoveel kracht gekost hebben, dat hij daarna niet meer in staat was om nog hard te lopen. Niet geheel ten onrechte merkt hij op dat dit meer met bergwandelen te maken heeft dan met hardlopen. Het is juist de combinatie van die twee waar ik zoveel plezier in heb, denk ik. Kort na mij arriveert Matthew, en even later ook Hans Lems. Het doet me deugd die laatste te zien, want dat is zo’n plezierige mafkees waar ik altijd erg om moet lachen. Mocht ik nog enige wedstrijdspanning voelen, dan lost die op die manier vanzelf op. Van de weeromstuit neem ik hier wel wat langer pauze dan ik eigenlijk van plan was. Matthew weet te vertellen dat Kim Baner bij de Supertrail XL gevallen is, en noodgedwongen is uitgestapt. Zij loopt daarmee de kwalificatie voor het WK Ultratrail mis. Erg jammer voor haar, maar wel weer leuk dat Janna Geurts, die wij op de camping ontmoet hebben, dan waarschijnlijk van start zal mogen op het WK.

Ik vertrek weer samen met Matthew. Nog een keer klimmen we naar 2000 meter, daarna volgt een afdaling naar (onder de) 1000 meter, waar op post 5 (op 53 km) de dropbags liggen, en een relatief vlak deel begint dat doorloopt tot post 8 op 82 km. We hebben nog een mooi stukje alpien terrein voor de kiezen. Mijn verwachtingen over de fraaiheid van het parcours waren niet zo hooggespannen, maar tot nu toe valt het me reuze mee. De zwaarte valt me echter nogal tegen. Of die valt juist ook mee, afhankelijk van hoe je ernaar kijkt. De Zugspitz Ultra heeft niet de naam heel zwaar te zijn. 5400 hoogtemeters op een afstand van ruim 100 km is dan ook niet echt veel. Een groot deel van het parcours is vrij vlak. Wat ik me wel gerealiseerd heb, is dat dat laatste voor mij mogelijk niet echt gunstig is, omdat ik dan geacht word een hele tijd achter elkaar hard te lopen, waar ik nu eenmaal niet zo goed in ben, maar wat ik me níet heb gerealiseerd, is dat het ook betekent dat de hoogtemeters díe er zijn, daardoor feitelijk verdeeld zijn over slechts 70 km. Dat betekent dat er, inderdaad, toch een paar best pittige beklimmingen in zitten. Wat ik niet weet, is of de omstandigheden dit jaar speciaal zwaar zijn, maar ik weet wel dat de modder me na een poosje de neus uitkomt. Dat glibberen en glijden kost behoorlijk wat energie. Nou ja, net goed, vind ik dat voor mezelf. Moet ik maar niet zo blasé zijn om te denken dat ik na het tochtje bij de Mont Blanc en na de Verbier-Saint Bernard deze relatief eenvoudige bergloop wel eventjes als training weg kan tikken. Onderschat nooit een 100 km.

Ondanks alle ongemakken – het regent inmiddels weer, ik ben aan het hannesen met m’n kleding, met m’n stokken, met protesterende darmen, schuurplekken, een blaar (eentje slechts!) – loopt het vrij aardig tot post 7 (op 68 km). Daarna beleef ik tot post 9, op 89 km (en 1600 meter hoogte), wel even een momentje waarop ik het niet zo leuk meer vind allemaal. Oké, een iets langer momentje dan. Als ik bij post 8 wegloop (de eerste waarbij ik Matthew niet meer ontmoet), merk ik dat ik het koud heb. Ik heb nog steeds mijn ‘coole’ crafthemdje en de losse armstukken aan, onder mijn regenjas. Alles is doorweekt. Waarom heb ik in vredesnaam bij de post niet even een thermoshirt aangetrokken? Loop ik me nog warm? Het lijkt er niet op. Dan maar een verkleedsessie langs het pad. Met moeite krijg ik het thermoshirt over mijn natte lijf. Het is iets lekkerder dan zónder, maar echt behaaglijk wordt het niet. Shit. Ik realiseer me dat dat ook nog kan, dat je gewoon onderkoeld raakt en daarom een tocht niet uit zou kunnen lopen. Niet dat ik denk dat dat nu gebeuren zal, maar voor het eerst heb ik onderschat hoe koud je kunt worden, wanneer alles kleddernat is. Blij dat ik wél mijn regenbroek heb meegenomen, ondanks het extra gewicht.

De klim tussen de posten 8 en 9 is niet heel zwaar. Bij post 9 word ik direct voorzien van tomatensoep en warme thee. Gelukkig krijg ik gewoon een plastic bekertje in mijn handen gedrukt, en hoef ik geen moeite te doen mijn eigen beker uit m’n rugzak te vissen. Ik probeer zoveel mogelijk te eten. Hartige dingen, daar heb ik steeds trek in. Ik blijf maar rillen, en wil niet te lang wachten met het laatste rondje voor de afdaling. Een rondje van krap 7 kilometer, en 400 hoogtemeters (+ en -). Ik vraag welke kant ik op moet. De vrijwilliger wijst, en zegt dat ik door de tent heen moet. Door de tent? O juist, daar staat een tent. Wtf – staat daar gewoon een kachel te loeien en staan er ligstoelen om even bij te komen. Die soep en thee waren superlekker, en geen kwaad woord over de mensen die ze staan uit te delen, noch over welke andere vrijwilliger dan ook, maar heeft nou werkelijk niemand kunnen bedenken dat lopers die aankomen even gewezen zouden moeten worden op deze opwarmmogelijkheid? In de tent staat iemand zijn reddingsdeken om zijn bovenlichaam te wikkelen, onder zijn jas. Even vraag ik me af of ik dat ook zou moeten doen, maar het is genoeg te weten dat ik dat altijd nog kan doen, mocht het nodig zijn. De warmte in de tent is aangenaam, maar ik wil nog steeds door en blijf dus niet lang hangen.

Het eerste deel van het rondje is saai, maar makkelijk. Weer over zo’n breed pad. De ene skilift na de andere passeer ik. Gelukkig is het nacht, zodat ik niet al te veel last heb van de treurige aanblik die zo’n skigebied doorgaans biedt. Ik voel me eindelijk weer redelijk, en heb kennelijk voldoende energie om te oordelen over de route. Dit is echt een prutsrondje, ben ik in mezelf aan het mopperen. Zo schiet het ook niet op met de hoogtemeters, als ze ons over zo’n flauw pad sturen. Niks aan. Dan hoor ik links van me water druppen. Ik kijk opzij en blijk vlak naast een loodrechte rotswand te lopen. Ah, toch niet zo saai hier als ik dacht… Even later rechts ook zo’n rotswand. Best mooi hier eigenlijk. De afdaling is van een ander kaliber. Smal paadje, rotsachtig, maar ook nog steeds nat en modderig. Een loper gaat me voorbij met de woorden dat het hier gevaarlijk is. Dat beaam ik. Maar jij loopt nog wel steeds hard, knakker, denk ik erachteraan. Zelf durf ik dat niet, in dit stadium van de race. Veel te bang om te struikelen over een van die uitstekende rotspunten.

Natuurlijk duurt het rondje langer dan gehoopt, maar ik kom ‘vanzelf’ weer bij de verzorgingspost aan. Deze keer ga ik eerst de warme tent in, om de batterijen van mijn lamp te vervangen (uit onwennigheid heb ik niet de economische stand gebruikt, waardoor de batterijen veel eerder leeg zijn dan ik had verwacht), en om eindelijk mijn telefoon eens te pakken om te zien of ik een berichtje van Edwin heb. Inderdaad, dat heb ik. Uitgestapt op 80 km. Shit, maar om eerlijk te zijn, heb ik er deze keer wel begrip voor. Toch kom ik zelf niet in de verleiding, niet echt. Waar dat aan ligt, weet ik eigenlijk niet, maar stoppen komt gewoon niet in me op, al ben ik me heus wel bewust van die mogelijkheid, en al heb ik het deze keer best een tijdlang niet echt reuze naar mijn zin gehad. Edwin zal bij de finish op me wachten. Dat is fijn, erg fijn, want lopen in m’n eentje is één, maar finishen helemaal in m’n uppie lijkt me altijd een beetje een treurige toestand. Bovendien zie ik, mijn stoere praat vooraf ten spijt, een beetje op tegen de 3 kilometer die ik dan nog zou moeten lopen naar de camping.

Ik stop m’n telefoon weg, giet nog een tomatensoep naar binnen en begin aan de afdaling. Nog 6 km te gaan. De finish binnen handbereik, maar dat is van ondergeschikt belang. Ik loop in de bergen, de dag breekt aan en voorzichtig beginnen de vogels te zingen.

Jacolien Schreuder
binnenstebuiten.me