Jeffry Oonk over de Spartathlon

De nummer drie van deze loodzware ultraloop over 246 km deelt ons zijn ervaringen.

Wat een week, ik kan het nog niet helemaal bevatten. De race der Ultralopers in het warme Griekenland. Een race waarin we de klok even 2500 jaren terug zetten. Op de kaart lijkt het zo simpel, gewoon van Athene naar Sparta.

Wat zal ik er van zeggen: Laat het duidelijk zijn dat ik zonder ook maar enige pretentie naar Griekenland ben afgereisd. Zelfs in je aller slechtste droom mag je als onervaren ultraventje niet aan een derde plaats in de Spartathlon denken. De reacties die ik van velen van jullie heb ontvangen doen me heel erg veel goed, van mijn triathlon vereniging Hellas Utrecht, ultralopers uit Nederland en België. Sommigen van jullie ken ik niet eens, ten minste niet van naam, maar wellicht ooit wel eens ergens bij een wedstrijd gezien. Bedankt allemaal!

Deze race had ik nooit kunnen lopen en zeker niet zo kunnen beëindigen zonder Marleen. Terwijl zij zelf de helft van het jaar noodgedwongen thuis zat met een hernia en later herstellende was van een operatie, ging ik dag in dag uit de deur uit om mijn kilometers te maken. Toch heeft zij mij onvoorwaardelijk gesteund tijdens de voorbereiding. Een nieuwe opleiding verhinderde dat zij mee kon naar Griekenland, erg jammer, want dit had zij toch eigenlijk niet mogen missen. Ook zonder de harde handen en expertise van vriend en fysiotherapeut Ronald Dercksen had ik niet zo fit aan de start kunnen staan. Waardevolle adviezen over trainings methoden, en de keuze van schoenen uit zijn running speciaal zaak Huarache in Amerongen zijn van groot belang geweest. Gedurende 27 uur hebben mijn ouders, Henk en Henny, mij richting Sparta begeleid. Midden in de nacht voorzagen zij mij van bouillon, pasta, droge shirtjes en vooral van mentale steun. Of het spannend was moet je hen maar vragen, dan komen de verhalen wel los. Als laatste wil ik mijn trainings maatjes bedanken die het afgelopen jaar of afgelopen maanden menig kilometer samen met mij hebben afgelegd: Johan Visschedijk, Bianca van Dijk en Andre van de Vliert. Mede dankzij deze atleten heb ik met veel plezier kunnen trainen.

Hieronder dan eindelijk een impressie van de race. Afgelopen week kwam het er maar niet van, maar met dit verslagje hoop ik de Spartathlon van dit jaar voor mezelf af te ronden.
Het balkon staat vol met rode “Coca Cola” bidons, 40 stuks, elk voorzien van m’n startnummer en het nummer van de post. Rut Zoutman kijkt me verbaasd aan. Ik zeg nog tegen hem dat ik hoop dat ik ze allemaal nodig zal hebben. De ene helft gevuld met dorstlesser de andere helft met voeding. Indien ik een goede wedstrijd loop zou ik hiermee voldoende koolhydraten binnen moeten krijgen. ‘s Avonds doe ik het licht om 22.15uur uit met het vooruitzicht een slapeloze nacht tegemoet te gaan. Rut vat de slaap niet, ik pak toch nog 3 uur. Om iets over vier het bed uit. Hartslag is reeds zo hoog dat ik m’n hartslagmeter weer af doe tot vlak voor de start. Rijkelijk smeer ik me in met ‘sunblock’ en vaseline op de essentiële plaatsen. In het restaurant, tijdens het ontbijt heest er een vreemde sfeer. Wim Bart Knol zien we niet en Ron Teunisse en Tom Hendriks slapen in een ander hotel op slechts enkele honderden meters afstand van de start. Het bespaard hun een vreselijk benauwde busrit naar het Acropolis, waar menig atleet onder deze spanning al bijna het loodje legt.

Bij de start staan al veel mensen, het Arcropolis torent hoog boven hun uit, verlicht in de ochtend schemer. Ik loop wat omhoog en kijk naar het eeuwen oude gebouw boven op de berg, gelegen midden in het hectische Athene. Het vooruitzicht vandaag 246 km te moeten rennen wordt me even te veel. Met natte ogen voeg ik me bij de andere jongens. De minuten tot de start worden afgeteld, en dan om 7.00 uur precies zijn we onderweg, onderweg naar Sparta.

Al snel duiken we de ochtendspits in, 191 atleten, door een haag van scheldende automobilisten en begeleid door een luid getoeter. Tot mijn verbazing staat er op elk kruispunt een agent om het verkeer tegen te houden, dat is alweer een meevaller. Ron ziet een Griekse schone en roep “m’n vriendin”, snel kust hij haar in het voorbij gaan. Ik vraag of hij dit voor elke 5 km heeft geregeld, als stimulans om toch maar door te gaan. We rennen door de goot en langs geparkeerde auto’s. Daar is de eerste post al, ik praat wat met Edwin Lenaerts, beiden hebben we geen idee wat ons te wachten staat. Na 10km komen we op de snelweg, vrachtwagens zoeven voorbij, had ik ook maar ogen achter in m’n hoofd. En zwerfhond rent kilometers lang mee, tong uit de mond, en geen idee waarheen hij gaat, een soortgenoot ligt met opengereten borstkas langs de weg, de stank is niet te harden. Veron Lust, Kees Kooman en m’n ouders staan regelmatig langs de kant. Ik zwaai vrolijk naar hun, nu kan het ik het nog opbrengen. Op km 25 verlaten we de snelweg en lopen we tot km 80 langs de zee.

Af en toe een klimmetje, wat wind, een stinkende fabriek of anders wel een gore vuilcontainer, drukke wegen, een school klas die ons aanmoedigt, afwisselend dus. Langzaam haal ik Rut bij, hij loopt ontspannen. Mijn rechterknie voelt al die tijd al stijf aan, verder draait het prima, ik kan goed drinken, gooi bij elke post flink wat water in m’n nek en vind het niet echt te warm. Op 80 km is daar de eerste coach post. Veron zegt dat ik de tijd moet nemen, m’n ouders hebben wat pasta. Ik probeer mijn bilspieren wat op te rekken en stop ondertussen enkel lepels pasta in m’n mond. Daar komt ook Wim Bart aan.Vlak na deze post komt hij me voorbij, wat loopt hij toch makkelijk. Ik denk aan mijn eigen ritme van drinken en lopen.

Vanaf km 100 loop ik enkele uren samen met Wim Bart. De eerste echte heuvels komen, olijfbomen, coachpost, en nog vele kilometers te gaan. Geen moment gaat het slecht, een flinke blaar behandel ik op de eerst volgende coachpost, maar verder draait het super. Veron komt met zijn kleine fiatje langszij, Ron zit teneergeslagen op de achterbank. Uitgestapt op 80 km. De teleurstelling op z’n gezicht, hoewel zijn voorbereiding verre van ideaal is geweest, maakt me weemoedig. Ik probeer het snel te vergeten. De duisternis komt, maar ik ben m’n gevoel van tijd een beetje kwijt. Wim Bart en ik liggen op de negende stek. Het begint nu serieus te klimmen, op naar de 1200 meter hoge Sangaspas.

Kilometers lang slingert de asfalt weg omhoog. Hier ben ik in het voordeel ten op zichte van vele andere lopers, hoewel Wim Bart nog sneller omhoog gaat. Met kleine dribbel pasjes haal ik enkele lopers in, sommige wandelen al. De laatste anderhalve kilometer gaan over een bergpaadje. Dit heb ik vooraf als rust moment gepland, en ik wandel dan ook rustig omhoog. Een Hongaar haalt me in (ooit tweede in de Knippenberg), en na de top slaat de eerste twijfel toe. Hele stukken daal ik achterste voren af, m’n boven benen doen zo’n pijn. Beneden aan de berg op 165 kilometer nemen onbekende krachten het gezag over, en in de drie daarop volgende uren vlieg ik richting Sparta.

Ik heb de ene coachpost nog niet verlaten of daar is de volgende al weer, ik kan het niet geloven dat ik wel 13 kilometer per uur loop in deze fase van de wedstrijd. Ik schrijf wedstrijd, want dit is ook het moment dat de Spartathlon voor mij een wedstrijd werd. Onder aan de berg lig ik zesde, de Hongaar ligt 20 minuten voor me, Wim Bart 25 minuten en numer 3 zo’n vijf kwartier. De Hongaar heb ik binnen een uur ingehaald. Hij moet hebben gedacht dat ik 100 meter achter hem uit een auto ben gestapt en er na de volgende bocht weer in zou stappen, zo hard ging ik hem voorbij. Even later zie ik Wim Bart, na een kort verontschuldiging van mij kant geldt voor mij enkel nog de derde stek.

“Derde plaats, derde plaats” of “1, 2, 3, 1, 2 , 3, 1, 2, 3”. Met deze al maar herhalende zinnen in m’n kop loop ik maar voort, jagend op nummer 3. De 25 kilometer lange klim van kilometer 195 tot 220 begint. Voor me, in de duisternis, kan ik de contouren van een loper zien. M’n contactlenzen zijn nu al zo vuil dat alles wazig lijkt. De wegt klimt gestaag, ik doe m’n hoofdlampje uit en blijf zoveel mogelijk in de schaduw lopen. Ik groet slechts kort in het voorbij gaan, en probeer zo snel mogelijk uit zicht te zijn. Nog nooit ben ik zo gefixeerd geweest op een wedstrijd, en ik schrik bijna van het gebrek aan mededogen dat ik voor mijn mede atleten heb.

Vanaf kilometer 210 gaat het bij mij toch ook eindelijk een stuk minder. De posten lijken zo ver uit elkaar te liggen, de wegen zo veel langer, en m’n benen zoveel zwaarder. Auto’s razen voorbij en de koplampen van de tegemoet komende auto’s worden grote halo’s omdat de contactlenzen almaar vuiler worden, het is gewoon gevaarlijk om hier in deze toestand te lopen. Daar komt weer een auto aan, ik zwaai weer met mijn armen om mijn aanwezigheid duidelijk te maken, wat in de meeste gevallen beantwoord wordt met luid getoeter. En dat wordt echt niet gedaan om je aan te moedigen. In dit geval komt er een vreugde kreet uit het autootje: “Je ligt derde, je ligt derde”. Ron en Veron knallen bijna uit hun fiatje van vreugde, wat een moment.

De laatste uren zijn het zwaarste en het langst. Ik kan blijven rennen, maar de snelheid is totaal verdwenen. Een politie auto begeleid me tijdens de laatste 30 kilometer of zo. M’n ouders staan vol ongeduld te wachten bij de coach posten, achteraf hoorde ik dat er streng op ze werd gelet of ze geen onreglementaire hulp boden. Ron en Veron schreeuwen me voort. Met nog 18 kilometer te gaan ligt daar Sparta; zo dichtbij en toch nog zo ver. Ik zou nu zelfs wandelend nog derde worden roept Ron me toe. Met nog 4 kilometer te gaan ren ik over de Evrotas rivier, zo’n 15 kinderen op fietsen begeleiden me naar het standbeeld van Leonidas. De tranen rollen al over m’n wangen. Een lange rechte weg, dan nog een bocht naar rechts. Daar staat ie dan, Leonidas, eindelijk, ik zoek naar een blik van m’n ouders tussen de vele aanwezigen, de lange blonde haren van Ron met daarin verscholen de opgetogen ogen van een Spatathlon reus, een uitzinnige Veron, en een zwaar teleurgestelde Rut. Ik beklim de treden naar het standdbeeld en raak Leonidas aan. De wedstrijd is beëindigt, een derde plek. Ik kan het niet geloven, ik kan het niet geloven.

Jef

jefmarleen.home@wolmail.nl