“If you know the enemy and know yourself, you need not fear the result of a hundred battles. If you know yourself but not the enemy, for every victory gained you will also suffer a defeat. If you know neither the enemy nor yourself, you will succumb in every battle.”
— Sun Tzu, The Art of War
Spartathlon, the enemy, the greatest race of all. De 245 kilometers, wachtend op de runners die gaan komen. De brandende zon overdag en de kille wind ‘s nachts. De onverbiddelijke checkpoints. De vervloekte Sangaspas. Nee de vijand ken ik nu wel na mijn 2 gefaalde pogingen. Maar mezelf, hoe goed ken ik mezelf? Wie ben ik echt?
Soms vallen alle dingen samen en met Corona waren het alle wedstrijden die in 3 maanden gepropt zaten: 100 km Amsterdamse bos, 100 km baan-ultra, 9 uur van Assen, 100 km van Winschoten en 24 uur van Deventer. De laatste twee zelfs 1 en 2 weken voor de Spartathlon. Ik liep ze allemaal en ik denk dat niemand behalve ikzelf, begreep waar ik precies mee bezig was: “total immersion”. Het was niet zozeer een fysieke training dan wel een mentale. Bedoeld om mijn geest in een toestand te brengen waarin hardlopen de enige optie is.
Ik zit in de bus naar de Akropolis op weg naar de start van de Spartathlon. Waarom voel ik me zo zelfverzekerd, zo kalm. Dit hoort niet zo te zijn, niet als ik denk aan de 2 voorgaande pogingen waar ik een en al zenuwen was. Het is nu anders, ik weet met een soort van zekerheid dat ik vandaag ga finishen, alsof ik half in een andere dimensie leef. Ik voer een gesprek met Finse Anne, ze is onzeker net zoals ik de eerste keer, ik spreek bemoedigende woorden ook al weet ik dat falen een van haar opties is. Niet van mij.
We staan met de Nederlanders heel slim vooraan bij de start. Dat scheelt al snel 1 a 2 minuten met helemaal achterin beginnen en voor degenen die op de cut-off willen lopen is dat alleen maar meegenomen. Ik ga hard van start net als de eerste keer, want hard is veel leuker en ook slimmer gezien de vooruitzichten van een veel warmere 2e dag. Het is ook gewoon mijn ding. Hard starten, crashen en dan doorbeuken.
Ik heb met mezelf afgesproken dat ik vooral niet mijn hartslag in de gaten ga houden en zelfs niet de pace. In plaats daarvan vertrouw ik op mijn gevoel. Vorige week in Deventer liet Ron zien hoe dat moet, zonder horloge liep hij, volledig in de zone, urenlang op de eerste positie. Ik voel me gesterkt door het idee dat zoveel mensen in Nederland mij volgen en erop vertrouwen dat ik ga finishen en anders dan eerder, heb ik op een of andere manier de knop omgezet en besloten dat ik het er mee eens ben, dat ik het waard ben om te finishen. Het voelt als een bevrijding.
Mijn dropbag strategie is simpel. Om de 5 CP’s heb ik een blikje bier liggen, soms met een zakje Beef Jerky eraan vastgeplakt. Ik ben inmiddels een echte pro in het drinken van bier tijdens een wedstrijd. De truc is om het al wandelend in gulzige slokken te drinken en dan hard te boeren. Precies als ik aldus aan een stuk Jerkey en mijn 2e bier zit word ik ingehaald door Leonie. Zo, blijkbaar liep ik dus eerste Nederlander. Als ik het eten en drinken op heb schroef ik mijn tempo weer op en als we bij de kust aankomen krijg ik Leonie weer in het vizier. Wow, dit gaat echt lekker.
Wat is de route langs de kust mooi. De route slingert grillig langs de rotsen rechts en de zee links van me. De zon schijnt hard en glinstert diamanten in het blauwe water. Ik loop als een jonge (enigszins magere) god, ontbloot bovenlichaam, shirt nonchalant aan de broek hangend, buff om mijn pols en bidon in mijn hand. De zon geeft me kracht. Ik ren, nee ik ben rennen, ik ben precies waar ik moet zijn en doe precies wat ik moet doen. Dit is hoe geluk voelt. Het is nog zeker 30 kilometer tot CP22 (Hellas Kan, 80km) maar ik ben er in no time.
Ik arriveer op CP22 in 7u55, even snel als in 2018. Ik zie Anne met gewone kleren ze is dus uitgestapt jammer voor haar, maar ik kan er niet te lang bij stil staan. Ik zie Dan Välitalo uit Zweden wat vreemd is want hij is een top-10 kandidaat. Later zal blijken dat hij hier gestopt is. Na een stevige massage gris ik een cola en bakje rijst van de tafels en loop al etend de CP uit. Behalve de snack op 40 km is dit mijn eerste eten sinds gisteravond en ik schrok het naar binnen als een uitgehongerd beest. Als ik de cola ook op heb wandel ik eerst een paar minuten flink om het te laten zakken en ga dan weer rennen om even kort daarna te besluiten dat ik misschien ook even heel erg naar de wc moet.
Als ik weer uit de bosjes kom (het heeft ongeveer 3 minuten gekost) zie ik even verderop Jonathan lopen, te herkennen aan zijn hoed, lange gestalte en grote passen. “Hey man! Ik zat net te poepen” zeg ik als ik hem voorbij loop, niet de meest nuttige informatie. Ik besef pas echt hoe goed ik bezig ben als ik opeens Ivan Zaborskiy voorbij ga, mijn kamergenoot van 2018 die toen op de 6e(!) plaatst eindigde. Ik herkende hem in eerste instantie niet omdat ie vandaag een bos vol krullend haar heeft. Het staat hem best wel goed, maar het helpt blijkbaar niet met hard vooruit te komen, net als de lange broek die hij aanheeft die snap ik ook niet.
Terwijl ik zo aan het cruisen ben, bedenk ik me dat ik in 2018 en 2019 eigenlijk best wel hard-core was. In 2018 stond ik ziek aan de start en met een halve enkelblessure (die me uiteindelijk fataal werd) maar liep ik op VFFs net zo hard als vandaag en in 2019 liep ik op zelf gefabriceerde sandalen naar de Sangaspas maar had eigenlijk na 20 km al pijn aan mijn poten. Wat dat betreft ben ik een stuk zwakker geworden nu ik hier met schoenen aan loop, maar misschien ook wel slimmer.
De route gaat nu meer landinwaarts links van me en in de verte voor me uit zie ik de contouren van de bergen. Ik stel me voor hoe de boodschapper in lang vervlogen tijden hier moet hebben gelopen wetende dat na “de berg” hij nog zeker een halve dag te gaan zou hebben. De bergen in de verte lijken dichtbij en tegelijkertijd ver weg, ik word erdoor aangetrokken, ik wil er heen.
Op het 100 km punt heb ik mijn thermoshirt, lamp en handschoenen liggen. Ik arriveer er veel te vroeg (maar toch nog 5 minuten later als in 2018) terwijl de zon nog aan de hemel brandt . Als ik zit te prutsen met het openen van mijn dropbag en het ombinden van mijn shirt zie ik Jonathan voorbij komen. Die loopt ook sterk denk ik bij mezelf. Nadat ik mijn kuiten heb gemasseerd zet ik me weer in beweging.
Langzaam maar zeker begint het dan toch wat af te koelen en doe ik mijn natte shirt aan zodat ie kan drogen voordat het echt koud wordt. Als ik op CP35 ben laat ik me voor de 4e en laatste keer masseren. Het heeft eigenlijk niet echt nut want het is inmiddels geen probleem meer om met stijve benen te rennen. Dat losmaken hoeft dus eigenlijk niet.
Na 15 minuten verlaat ik de CP, de donkere nacht in. Het is magisch, de hemel is helder, de maan bijna vol. Als ik omhoog kijk zie ik Orion en ik denk aan mijn lief, we hebben er zo vaak samen naar gekeken. Misschien dat ze nu toevallig ook naar de hemel kijkt, dan zien we samen hetzelfde.
De weg begint nu steeds meer te stijgen, de berg is nabij. In het laatste dorp voor de echte klim ga ik even zitten, het is CP45 dus er is bier. Ze hebben ook kippensoep en ik neem er 2 alvorens op te staan en weg te benen. De raad van Tobias indachtig wandel ik het hele stuk naar Mountain Base. Stap-stap-stap van de ene switchback naar de volgende en opeens stap ik bijna de afgrond in als ik instinctief een stap naar links doe als een auto me tegemoet rijdt. Een tel gaat er een rilling over mijn rug, een tel maar en dan loop ik verder, ik ben weer terug in de zone.
Op Mountain Base voel ik pas hoe hard het waait en ik ben blij met mijn 3 lagen. Op de CP neem ik wat cola en een stuk zure appel (bah) en ga er dan weer vandoor. De klim naar de top is zwaar, veel zwaarder dan in mijn herinnering, maar dat komt misschien door het verschil in adrenaline, want de vorige keren zat ik bijna op de cutoff en had ik dikke stress. Nu zit ik stilletjes te vloeken dat het zo steil is en met een bidon in mijn hand is het klimmen ook erg onhandig (pas later bedacht ik dat ik de bidon ook in mijn broek had kunnen steken om dan beide handen te gebruiken). Bovenaan mag ik van mezelf een kopje thee met 2 suiker en even in de stoel zitten met een deken om me heen. De afdaling is nog ellendiger dan de klim met rottige losliggende stenen en schoenen zonder profiel. Voetje voor voetje schiet ik niet op en ik daal nog langzamer dan dat ik klom. Tot overmaat van ramp beginnen m’n darmen zich te roeren maar zo half balancerend naar de wc lijkt me geen strak plan.
Eindelijk heb ik dan weer vaste grond onder de voeten en kan ik weer iets van normaal hardlopen. Ik heb nog steeds een marge van ruim 2 uur als ik in Nestani aankom, een paar seconden na Sjirk. Ze hebben bakjes met zure aardappels (yummie) en gehaktballen (ook yummie maar mijn mond is te droog). Het is nog steeds donker (nice) als ik Nestani weer verlaat met Sjirk in mijn kielzog. Sjirk loopt echt sterk. Waar ik steeds van lopen overga in wandelen kan hij steeds blijven lopen en langzaam maar zeker haalt hij me in en loopt dan steeds verder bij me weg.
Het is nu 7 uur ‘s ochtends en de zon is al op, alleen is die nog niet te zien omdat de bergketen in het oosten het licht nog tegenhoudt. Ik heb het gevoel dat ik in een soort deja vu terecht ben gekomen. Het ziet er allemaal zo bekend uit, alsof ik er al eerder geweest ben in een droom en ook nu is het alsof ik in een droom zit. Misschien begint nu pas de Spartathlon echt, hier in de zone van waanzin en betovering. Wellicht dat de indrukken die je opdoet onder extreme omstandigheden anders worden opgeslagen in je brein. Verstandelijk zou ik moeten weten dat mijn lichaam moe is en dat stoppen en slapen goede dingen zijn maar mijn geest registreert het niet en ik ga maar door.
Aan het einde van de bergketen buigt de weg naar rechts en na een tijdje kom ik bij een CP uit waar precies op dat moment de zon vol op komt en ik ga even in een stoel zitten met een cola om van de warmte van de zon te genieten.
Opeens ben ik op de snelweg naar Sparta, de zon staat inmiddels weer hoog aan de hemel. De weg is eindeloos en het is prachtig. Ik zie in de verte poppetjes lopen en ik weet dat ik ook een poppetje ben voor mijn achterlopers. Het plaatje is perfect. Ik heb pijn in mijn enkel een droge keel en vermoeide benen en ik voel me gelukkig. Ik wandel naar boven en ren naar beneden, de zon is warm, mijn besef van tijd is verdwenen. Rennen gaat steeds meer over in wandelen. Ik spring in de berm om een vrachtwagen te ontwijken. Ik wandel Noorse reuzen voorbij, wissel stuivertje met Zweeds Petra. Mijn bewustzijn vernauwt zich tot cola drinken, bidon vullen, ijs in mijn buff doen en doorgaan. Vaag in mijn achterhoofd dwarrelt een gedachte dat ik misschien iets meer moet drinken om een heatstroke te vermijden, de gedachte verdwijnt weer.
En dan ben ik in Sparta en nog steeds besef ik niet dat ik ga finishen totdat ik bij het bruggetje een fotograaf zie en lach en lach en lach en dan bijna huil. Het gaat me echt lukken en dan is ook die gedachte weer weg. Op CP74 pak ik mijn oranje shirt en wandel verder voor de laatste 2 km. Ik zou kunnen gaan rennen en dan binnen 34u finishen maar ik vind wandelen ook wel mooi hou ik mezelf voor maar eigenlijk durf ik niet te rennen, bang dat het stuwmeer vol met emoties zal breken. Pas als ik in de laatste kilometer wordt ingehaald door een jonge gast uit Uruguay snap ik het. Ik moet rennen voor de king ik moet rennen voor mezelf ik moet rennen omdat rennen leven is. Daar is de straat naar het standbeeld, daar staan Sameena en Gerben en daar loopt Frank. DNF. Flits. En Gerben loopt met me mee en zegt dingen die ik niet snap en filmt me en ik kan alleen maar lachen en zwaaien met mijn shirt. Ik ben zo blij.
Endymion Kasanardjo