Jos Cleemput over de 24u van Apeldoorn

Filosofische nabeschouwing van de Belgische ultra-kenner bij uitstek.

{b}Apeldoorn 30-31 mei 2003

{u}GRANDEUR SPORTIVE{eu}{eb}

Over winnaars wordt teveel gepraat en geschreven. Is de eer die hen ten overvloede te beurt valt niet overdreven ? Niet zelden worden zij overladen met trofeeën, die hun kasten overladen en hun moeder of vrouw herleiden tot overbelaste kuisvrouw. Op tennis en andere vetgesponsorde parade-evenementen wordt er dan nog met geld naar hun hoofd gegooid.

Hoe anders is het in de ultra ! Zelfs in klassiekers als de 24-urenloop van Apeldoorn lopen en/of hinken de gemartelde solo’s in de vreemdste anonimiteit. Als de winnaar dan nog blijkt een Vlaming te zijn, die als toppunt van ironie zelfs zijn matras al gekeerd heeft en Abraham gezien heeft, durft geen zinnig mens nog getuigen dat hij daarvoor een hele dag en nacht opgebleven is. Ben ik dan helemaal schaamteloos of getikt ?

Ik beken dat ik Etienne VAN ACKER, die ik al een paar keren bewonderend gade geslagen had in Torhout en Kluisbergen, begin dit jaar aangesproken heb in Zolder over het avontuur van een 24 uren. In mijn achterhoofd liep ik met een verrijking van het Belgisch WK-team voor Uden te flirten. Om hem ook met deze discipline vertrouwd te maken, adviseerde ik een kennismaking in Apeldoorn.

Eerlijk gezegd heeft Etienne me geen ogenblik verveeld met zijn majestatische tred, gepaard met een bewonderenswaardige wijsheid, zelfkennis en doorzettingsvermogen.
O.K., ik geef toe dat ik me wel wat schuldig gevoeld heb als ik na de koers zijn voeten bezaaid zag met reusachtige blaren. Zo sadistisch van aard ben ik nu ook weer niet.
Als een vader aan zijn vrouw en kinderen kan laten zien wat hij als dank voor hun goede zorgen allemaal doorstaan heeft, is er reden om zijn en hun hart sneller te doen kloppen.

Dat het land waar Ronaldo heeft leren sjotten misschien liever het Braziliaantje had zien winnen, kan ik de Nederlanders nog vergeven, al was ik eigenlijk meer verleid door de Deen omwille van zijn voorzichtige koersindeling, zoals ik ook instinctief ben blijven supporteren voor de Russische Irina Reutowich. Niet alleen omdat mijn eigen dochter Irina heet en omdat zij mij de glorietijd van mijn vrouwtje, met een soortgelijke aanpak in herinnering brengt, vooral omdat ze meestal botst op een fenomeen als Berces, die lichtjes sneller is dan zij en daar het recht uit put overal als de gevierde vedette de mannen het hoofd op hol te brengen.

Als Belg kan ik slechts met een mengeling van vriendschap, bewondering en faalangst terugzien op de ervaring van onze ge-welden-aar, Marc MEIRLAEN. Zijn realistische maar toch zo zware ambitie, de 200 km te halen maken zijn vriendelijkheid en permanente lach dubbel zo waardevol. Zelfs de verdiende ereronde met de Belgische vlag , die ook speaker Harm Noor bekoorde kon mij maar matig troosten.

Vrij troosteloos ben ik ook bij de einduitslag van Tom HENDRIKS. Tom, die ik als een vriend beschouw – en neen, niet alleen omdat ultraned bij zijn gratie bestaat – tipte voor de start op een volkomen logische score van 220 km. Zijn stijl en manier van lopen, die mij in vervoering brengen, beloven zonder meer een podiumplaats. Nu mag hij zich troosten met de titel van Beste Nederlander. Maar och arme, wat is deze referentie waard als je weet dat er nog geen tien Nederlanders deelnamen ?
Bij de prestatiedrukkende maagstoornissen van Tom, kan ik slechts terugdenken aan het devies van mijn vrouw “the ultrarun will humiliate you”. Naar buiten toe is het welhaast onvermijdelijk. Buitenstaanders snappen geen barst van wat je kan meemaken.

In een poging de atleten te begrijpen en geen onrecht aan te doen, heb ik ook meegeleefd met Don RITCHIE, die ik 18 jaar geleden leerde kennen in zijn glorietijd. Met zijn 6u10′ op 100 km staat hij nog altijd met de beste pistetijd. Niet licht vergeet ik zijn 267 km indoor in de 24 uren van Milton Keynes, waar hij de vloer van het winkelcentrum over de hele lengte met zijn neusbloeding besmeurde en na afloop als een zielig wezen in een deken gerold totaal afwezig de viering afwachtte.

Sportgrandeur is dat wat deze mensen meedragen. De media met hun zegevierende podia, hun glorieuze foto’s en loftuitingen snappen er niets van.
Apeldoorn leert ons over deze menselijke belevenissen, de ene wat succesrijker dan de ander, maar gespeeld heeft er geen enkele sololoper. Ook niet de vroege uitvallers zoals de zieke Wilson Dammekens en Alain Ponchelet, die na zijn beenbreuk van vier maanden geleden hoopte te kunnen wederaanknopen met de competitie.

Mijn bewondering vindt haar voedsel in het lijden en de moed waarmee atleten ermee afrekenen.

Jos Cleemput