Er was kalenderoverleg op 18 december in Epe. De lopers liepen buiten hun rondjes op de baan en binnen werd hard gewerkt aan de toekomst van de ultramarathon in Nederland. De KNAU neemt binnen de ultramarathon de 100 kilometer als speerpunt. Topatletiek, met sterke selecties op EK’s en WK’s is het streven. Daar hoort ook een wedstrijdprogramma bij. Drie 100 kilometer wedstrijden op de Nederlandse kalender is een van de wensen van de KNAU. Goed verspreid over het jaar, zodat we op nationaal niveau goed kunnen omgaan met de wisselende data van internationale kampioenschappen. Het uitgangspunt is de top-atletiek, en dat is in principe niet zo gek als je weet hoe de geldstromen voor sport in Nederland vloeien. Maar ook de breedte kan daarvan profiteren. Voor velen is het uitlopen van een 100 kilometer een uitdaging die nog open staat voor het nieuwe millennium. Met een wat breder aanbod van wedstrijden krijgen we mogelijk ook meer variatie. Snelle 100 km’s op vlakke parcoursen van 10 maal 10 met weinig bochten of een gevarieerde grote ronde over 100 km door het Nederlandse land. Wellicht ook eens een wedstrijd met een wat ruimere tijdlimiet van bijvoorbeeld 16 uur, zodat een debutant wat onbezorgder aan de klus kan beginnen. De variatie zal ook ten goede komen aan de toppers, want ook daar is niet elk WK bij een lekker temperatuurtje van vijftien graden, windstil op een volkomen vlak en snel parcours. Goed nieuws dus. Nu nog de getalenteerde organisatoren die feilloos aanvoelen wat de ultraloper wil.
In het hele kalenderoverleg waren er opvallend weinig knelpunten die naar voren gebracht werden. En als je dan eenmaal thuis zit en je kijkt terug op zo een vergadering, dan mag dat ook geen verrassing zijn. Wat topatletiek en kampioenschappen betreft hebben we twee hoofdnummers, de 100 kilometer en de 24 uur. Op de 100 kilometer zouden er dus best twee wedstrijden bij mogen, maar op de 24 hebben we twee sterke wedstrijden (Apeldoorn en Uden) die elkaar niet in het vaarwater zitten met hun data. Daarnaast heb je nog een 24 uur in Almere en weten we dat we altijd terecht kunnen bij RWV in Schiedam voor een goede 24 uur als de kalender daarom vraagt. Geen nood dus op de 24 uur.
Dan de “tussennummers”. Voor de opstap van marathon naar 100 kilometer hebben we in Nederland een ruim arsenaal aan wedstrijden over 50 kilometer, 60 kilometer of 6 uur. Geen enkele organisatie heeft daar te klagen over belangstelling van lopers, terwijl het aanbod toch zeer rijkelijk is. De tijd lijkt dus rijp voor een uitbreiding op de volgende trede van de ultramarathon, de 100 kilometer. Zoals gezegd, daar ligt juist de aandacht bij de KNAU. Niet opgelost op dit moment, maar gezien de aandacht dat het krijgt zal het ook geen zorgenkindje worden.
De volgende “tussenstap” is die van 100 kilometer naar 24 uur. Daarbij moet je met name denken aan 100 mijl wedstrijden en de 12 uur wedstrijden. Traditioneel zijn de 12 uurs altijd in de zomermaanden als de daglichtperiode het langst is. Daarnaast hebben we met de 120 van Texel en de JKM die elkaar jaarlijks afwisselen ook op dat vlak variatie. Hier dus ook geen nood, noch bij de organisatoren noch bij de atleten. De millenniumrun over 200 kilometer toont aan dat er zelfs nog ruimte is voor een uitzonderlijk initiatief.
Tot slot houdt het lopen natuurlijk niet op bij 24 uur hardlopen. De volgende stap waar je op internationaal niveau aan denkt zijn de zesdaagse, 1000 kilometer of 1000 mijl. Voor Nederland misschien nog iets te hoog gegrepen, maar met het initiatief van een 72 uur in Deventer wordt ook aan de bovenkant de grens van het lopen in Nederland zo langzamerhand verschoven.
Goede ontwikkelingen dus. Of we in Nederland nu voorop lopen? Nee, dat geloof ik niet. In heel wat landen heeft men de ultramarathon aardig op de rails staan. Vaak weten we nauwelijks wat van het volledige aanbod in andere landen. Zonder dat met harde cijfers te kunnen onderbouwen denk ik toch dat juist in die landen waar men sterke nationale selecties heeft voor de ultramarathonnummers 100 kilometer en 24 uur, dat men daar ook een rijk en gevarieerd wedstrijdaanbod heeft. In Nederland worden nu de laatste gaatjes gedicht, en dan …. toch weer wereldtop op de ultramarathon in Nederland?
In de jaren zeventig waren het de drie grote K’s: Kasteren, Knippenberg en Keizer op de 100 kilometer. De jaren tachtig waren voor Bronswijk, Joppen en Akkermans. Joppen kwam zelfs twee maal tot een negende plaats en één maal een tweede plaats tijdens de WK’s die in de jaren tachtig werden ingevoerd door de IAU (en al na de eerste editie onder auspiciën van de IAAF vielen). Met Van Dijke en Van Rotterdam kwam daar een vervolg op in de begin jaren negentig, maar zij konden niet meer dezelfde stijgende prestatielijn voortzetten die de internationale top wel liet zien. Het wordt dus uitkijken wie het vaandel van deze looptraditie in Nederland gaat voortzetten in de komende jaren.
In de opsomming mist u waarschijnlijk Teunisse. Nee, die andere waren allemaal succesvol op de 100 kilometer. Teunisse is een naam apart op de 24 uur. Maar ook daar staat de internationale top niet stil. Kouros is inmiddels over de 300 kilometer, en afstanden boven de 260 kilometer (zoals Teunisse in 1990) zijn inmiddels al geen uitzondering meer. Datzelfde geldt natuurlijk voor de 100 kilometer. Was je in de jaren zeventig met een tijd onder de zeven uur nog wereldtopper, anno 1999 komt het voor dat er 26 atleten in één wedstrijd onder die barrière blijven (WK 1999 te Chavagnes in Frankrijk). Om nog echt op topniveau mee te blijven doen moet je als ultramarathonloper toch een marathon van 2:20 in de benen hebben om met tijden van 6:30 of sneller in de voorhoede mee te kunnen blijven doen.
Topatletiek op de 100 kilometer wordt moeilijk als de spoeling in Nederland op de marathon zo dun is dat je met 2:20 op de marathon geen avontuur op de ultra hoeft te beginnen. Of kunnen we de rollen omdraaien en wordt de 100 kilometer een inspiratiebron voor de marathon? Internationaal hebben we die voorbeelden al gezien. We zullen afwachten wat het voor Nederland zal brengen.
Na het vergaderen toch nog maar even rond de atletiekbaan gekeken naar datgene waar we die middag over hadden vergaderd. Met het invallen van de typische winterse avondschemering kwamen de theelichtjes op de baan. Een sfeer van rust, doordravende lopers zwijgzaam hun rondjes afleggend, vrijwilligers bij de rondentelling die de harmonie tussen afleiding en oplettendheid feilloos wisten te vinden. Daarom ging het dus. Misschien geen topatletiek, maar wie weet loopt er volgend jaar onbevangen iemand bij die jaren lang het vaandel mag gaan dragen. Want wellicht is specifieke aanleg voor de ultramarathon veel belangrijker dan een goede marathonbasis. Echte topatletiek kun je niet organiseren, hooguit kun je de faciliteiten bieden waaruit het kan ontstaan.
UltraNed Ton Smeets (hoofdredacteur MarathonPlus)