Wat bouwt men op tijdens een langdurige sportinspanning? Juist ja, afvalstoffen. En hoe voert men deze het best af? Heel goed, veel drinken. En aldus geschiedde.
Voor mij ook geen dagelijkse kost, maar ik had een wedstrijd gedaan met een lengte die een etmaal overschreed. Je loopt van A naar S, dat is ver, daar doet de één iets langer over dan de ander, maar afvalstoffen produceren ze allemaal. Daarna eten, veel eten: eiwitten en koolhydraten en drinken, heel veel drinken: cola, mineraalwater, thee en nog meer mineraalwater.
De volgende ochtend, vierentwintig uur na de inspanning ben ik de afvalstoffen nog lang niet kwijt dus drink ik vrolijk door. De drie eieren, bakken yoghurt met muesli, fruit en brood met kaas spoel ik weg met thee. Ook de zoveelste fles mineraalwater is in mum van tijd weer leeg. M’n blaas begint weer te werken en ik check de kleur van m’n urine, mmmhhh, da’s nog niet best.
Plots kondigt men aan dat de bus over een uur vertrekt, en dat terwijl deze rit voor de middag gepland stond. Snel de spullen bijeen rapen, nog even naar de wc. De rit van S naar A is lang, maar we moeten tenslotte toch terug. We volgen een deel van de route die een etmaal geleden nog zwoegend werd afgelegd. Daar is de berg die we over kropen. Ondertussen heeft de thee en het mineraalwater de afvalstoffen weggevoerd uit mijn geradbraakte lichaam. Ik loop naar de buschauffeur om te vragen of we zo even kunnen stoppen voor een plaspauze. Hij stopt abrupt op een kleine vluchtstrook, met uitzicht op de beruchte berg. Alle Japanners blij: foto’s maken, ik blij: mijn blaas is weer leeg.
En verder gaan we weer. Na nog ruim anderhalf uur arriveren we in A, maar aan de verkeerde kant van de stad. Met een slakkengang gaan we door de overvolle, stinkende stad. De blaas van deze notoire veelplasser zit al weer nokkie vol. De benen bijéén knijpend zit ik op de achterbank naast een Japanner. De telefoon gaat, dat geeft wat afleiding. Na 10 minuten kletsen, we zijn op zo’n twee kilometer van onze eindbestemming, moet ik het gesprek beëindigen, de nood is te hoog. De bus hier langs deze drukke weg laten stoppen, dat is geen optie. Men zal wel zeggen, “we zijn er bijna”.
Ik heb een half lege mineraalwaterfles met een te kleine opening. Voor mij zit een Deens stel, ze hebben de hele wedstrijd samengelopen en een emotionele finish betekende het realiseren van een droom. Ze hebben een klein plastiek bekertje. De Japanner ziet me zwetend knijpen. Ik vraag het bekertje van de Denen, ik zeg: “ik houd het niet meer”. Verbaasd kijken ze om, maar snel draaien zich weer om als ze zien hoe ik onhandig m’n broek open maak. Zo’n hoge nood, en zo’n klein bekertje. Dat gaat niet lukken.
Ik probeer mijn blaas in bedwang te houden, en doe moeite om gecontroleerd het bekertje vol te piesen. De Japanner ziet iets heel interessants buiten, tenminste hij heeft zijn blik van mij af gewend. Het bekertje blijkt, zoals ik al vreesde, kleiner dan de inhoud van mijn blaas. De eerste druppels warm pies lopen reeds over mijn handen. Met één hand knijp ik de afvoer af, met de andere hand probeer ik het bekertje leeg te gieten in de mineraalwaterfles. Ook dit gaat niet zonder morsen. Weer pies ik het bekertje vol, de blaas is leeg, mijn handen nat en door het remmen van de bus stroomt het pies onder de stoelen voor mijn. Gênant, ach hoe kom je erbij.
We hebben de eindbestemming bereikt.