Wat bezielt iemand om in de bergen te gaan lopen of een huttentocht te ondernemen? Wat bezielt iemand om deel te nemen aan een marathon in de bergen of erger nog, 78 km te gaan hardlopen in Davos? Uitdaging, het aftasten van grenzen, de test van het eigen kunnen. Afstand en tijd worden relatief, de hoogte voegt zowel letterlijk als figuurlijk een nieuwe dimensie toe aan een evenement over een vooraf bepaalde afstand. Met de organisatie van “la FORT’iche” enkele jaren geleden had Europa er ineens een bergloop van formaat bij. Honderdtwintig kilometer lang en vijfenzeventighonderd hoogte meters kwamer in de buurt van bekende Amerikaanse klasiekers als de Western States one hundred, Hardrock of Leadville. Hoewel vergelijking volledig mank gaat, Leadville heeft bijvoorbeeld een klim naar de eenenveertighonderdvijftig meter hoge Hope Pass, een uidaging die een laaglander amper aankan en menige atleet al heeft moeten bekopen met enige vorm van acute hoogte-ziekte, een aandoening waarbij de persoon in kwestie verdrinkt in zijn eigen lichaamsvocht dat de longen in lekt en dodelijk is als de persoon niet binnen enkele uren onder de tweeduizend meter vervoerd wordt.
Gingen er bij de vorige editie van “la FORT’iche” al geruchten de ronde om de afstand op te rekken tot eenhonderdvijftig a honderdzestig km om zo een vergelijkbaar evenement neer te kunnnen zetten als de Amerikaanse tegenhangers, was er in Chamonix ineens een nieuwe bergloop bij. Voerend over de honderdvijftig kilometers lange en vijfenzeventighonderd hoogtemeters tellende “Tour du Mont Blanc” van origine een meerdaagse wandelroute met tien cols, waarvan er vier naar meer dan vijfentwintighonderd meter voeren.
Echter, ik had nog een rekening te vereffenen met de “Mont Froid”, een negenentwintighonderd meter hoge col uit “la FORT’iche”. Waar ik na de beklimming vorig jaar verkleumd en uitgewoond bij de eerste de beste verzorgingspost mijn startnummer ingeleverd had. Het was dus eigenlijk de bedoeling om deze Raid Race of Raid Nature zoals men ze noemt opnieuw te lopen. In het achterhoofd speelt echter continue de verleidelijke optie om aan beide lopen deel te nemen. Toen in Juni duidelijk werd dat “la FORT’iche” wegens gebrek aan deelnemers niet doorging, kreeg de startlijst van de UTMB zoals de “Ultratrail du Tour du Mont Blanc” bekend staat er direct een derde Nederlandse deelnemer bij. Dat werden er snel vier toen ik Ron Teunisse van mijn inschrijving vertelde. Ron had tijdens zijn Spartathlons welliswaar meermalen de Sangaspas beklommen, maar nog nooit een bergloop gedaan. Als je toch iets nieuws wil proberen doe je dat natuurlijk gelijk goed met de zwaarste bergloop die Europa rijk is.
Als we de Donderdag voor de race richting Chamonix rijden is er behalve het enorme enthousiasme toch enige zorg vanwege de voorspelde “Orages” Dat klinkt als iets wat best lekker is om te eten, maar het betekend toch echt onweer. Wie wel eens in de bergen is geweest tijdens onweer weet dat het daar flink te keer kan gaan, waarbij zeer sterke rukwinden en regenbuien de bergflanken teisteren. Er bestaat dus een kans dat we voor Jan met de korte achternaam 1200 kilometer naar Chamonix rijden om vervolgens te horen dat de race niet doorgaat. Zoals voorspeld barsten vrijdagnacht de onweersbuien los en er wordt een hoeveelheid water naar beneden gekiept welke de boeren de afgelopen maanden besteld hadden, met rente!. Vrijdagmiddag loop ik in het dorp ook de andere twee Nederlandse deelnemers Mies Kuipers en Wouter Schelvis tegen het lijf, waarbij het verwachte weer uiteraard het gesprek bepaald.
Bij het ophalen van de startnummers blijkt dat het tijdens de start droog zal zijn maar later weer zal gaan regenen. Iets wat eigenlijk vrij zorgelijk is daar het water in de rivier al met donderend geweld tegen de onderzijde van de brug aan slaat en dus bij nog meer aanvoer over de brug en door het dorp zal gaan stromen. De organisatie laat ook weten dat de eerste klim iets minder hoog wordt maar wel drie kilometer langer vanwege de slechte gesteldheid van de paden boven.
Zaterdagmorgen vier uur worden de zevenhonderdtweentwintig met hoofdlampjes getooide deelnemers weggeschoten. 722! Zoveel deelnemers en dat voor een eerste editie, het is een schril contrast met het handjevol wat er in Nederland of België normaal aan de start staat van een wedstrijd over meer dan honderd kilometer.
Het is inderdaad droog en de temperatuur valt best mee. Ron kankert wat over de rugzak, ik ben er ook niet kapot van maar het is op dit soort tochten een noodzakelijk kwaad. Er zijn soms gaten van meer dan tien kilometer tussen de waterposten en het kan boven op zo’n berg rond het vriespunt zijn, zodat je zelf de benodigde drank, voeding en kleding mee zal moet zeulen. De eerste acht kilometer zijn redelijk vlak en ik ben Ron binnen de kortste keren kwijt. Bij de eerste drankpost loop ik hem weer tegen het lijf en we vervolgen de weg met de eerste klim. Een forse verkeersdrempel die van duizend tot vijftienhonderd meter rijkt, maar eigenlijk nog weinig voorstelt. Er wordt over het algemeen vrij stevig doorgelopen en ik stel me zo de vraag hoeveel van deze zevenhonderd deelnemers de finish zullen bereiken.
Na achtentwintig kilometer heuvel op en af – er is eigenlijk geen kilometer vlak in dit parkoers – begint het het echte werk, op naar de Col des Fours met zijn 2665 meter. Ik had al voor de wedstrijd besloten heel behoudend te starten omdat de inspanning van vijfenzeventighonderd hoogte meters in honderdvijftig kilometers niet te overzien zijn en uitlopen dus het primaire doel wordt. Ik klim gestaag het pad op en inmiddels is het licht geworden. Nou ben ik er zolangzamerhand aardig aan gewend dat het een eeuwigheid lijkt te duren voor je boven bent, maar toch verrast zo’n berg je keer op keer. Eerst kijk je uit naar de boomgrens op 2000 meter om je vervolgens te realiseren dat je dan pas de helft gehad hebt. Bijkomstig probleem is het afnemende zuurstofgehalte boven de tweeduizend meter zodat de conditie daar ook niet beter van wordt. Eenmaal boven blijkt mijn vermoeden dat het allemaal goed begaanbare paden zijn gelijk de grond in geslagen te worden. Scherpe randen, losse keien, regen, mist en een flinke wind maken het geheel wat buitenaards. Het blijkt een aardige klus om deze col ongeschonden te bedwingen maar het enige wat ik even later opgelopen heb is een paar verschrikkelijk koude handen. Bij de verzorgingspost net voorbij de top staat Ron wat verwilderd om zich heen te kijken. “Dit heeft nix met lopen te maken!” roept hij me toe. Hij blijkt een paar keer uitgegleden te zijn en dat is geen geintje op zo’n parkoers. Ik stel voor om samen verder te gaan en we lopen rustig verder. De organisatie heeft bij aanvang de mogelijkheid geboden om op 70, 113 of 153 km te finishen, een mogelijkheid die Ron wil benutten en hij besluit om in Courmayeur te finischen.
Het weer klaart iets op en we worstelen ons langzaam maar zeker de Col de la Seigne (2516 m) op. Grappig is dat boven een douanebeambte staat en het valt me mee dat ie niet vraagt of we iets aan te geven hebben. Regen en zon wisselen elkaar nu regelmatig af en het is best aangenaam lopen, als dit zo blijft valt het allemaal best mee. Maar goed, we zijn nu ook in Italië. Na de Col de la Seigne (2516 m) en de Arête Mont Favre (2435 m) kunnen we eindelijk ver beneden Courmayeur zien liggen. Een schitterend gezicht, maar het is wel weer ruim twaalfhonderd meter afdalen om daar te komen. Ik voel me prima en kan nog steeds goed de steile stukken klimmen zodat het vertrouwen op een goede afloop gedurende de loop aardig groeit.
In Courmayeur neem ik afscheid van Ron, die gelijk op de pasta aanvalt. Ik hou het maar bij Isostar, chocola en cake. Je weet nooit hoe zo’n bord eten valt en daarme je hele wedstrijd verprutst. Het is verbazend hoeveel mensen er op dit punt de wedstrijd verlaten, ik loop totaal alleen door de straatjes van Courmayeur en haal pas kilometers later enkele lopers in. De route staat overigens perfect met lintjes aangegeven en de boven de lintjes bevestigde reflectiebandjes blijken later, in het donker, van onschatbare waarde.
Na een kilometer of vijftien kom ik bij de laatste verzorgingspost voordat de Grand Col Ferret (2537 m) bedwongen moet worden. Het is inmiddels donker en na een paar stukken chocola en twee bekers cola vervolg ik mijn tocht. Even later voel ik een koude bries opsteken en het begint licht te regenen. Daar ik niet helemaal getikt ben had ik erop gerekend om in de kou en de regen over de cols te moeten klimmen en had in Courmayeur mijn loophandschoentjes verwisseld voor dunne neopreen surf/duik handschoenen, een gouden idee bleek even later. Alleen had ik er ook een duikuitrusting bij moeten kopen want bijna boven zette iemand de sluizen open en storte er een bak water naar beneden die samen met de ijskoude wind – het is boven op zo’n berg hooguit 5 graden – het geheel knap onaangenaam maakte. Bovenop de col geen douanier dit maal, die liggen natuurlijk te ronken in hun bed. Op naar Zwitserland.
Bij de afdaling van deze col stond een nieuwe verassing klaar, modder! Het pad, voorzover je daar nog van kon spreken, was veranderd in een centimeters dikke modder laag. Nou is dat normaal al lastig lopen, maar als de helling ook nog eens 10 tot 30% daalt wordt het ronduit vervelend om nog maar te zwijgen van de stromende regen en het feit dat je in de lichtkegel van een hoofdlampje een gebied ziet ter grootte van twee bij twee meter. Ik worstel me voetje voor voetje naar beneden en lig binnen de kortste keren languit. De gebezigde uitspraken zijn absoluut niet voor herhaling vatbaar en ik ben vastbesloten om in Champex te stoppen, dit is gekkenwerk. Maar eerst moet er dan wel zevenhonderd hoogtemeters omlaag door deze rotzooi geploeterd worden om op een fatsoenlijk pad richting Champex te komen. Onderweg ga ik nog twee keer onderuit en de kluiten modder zitten inmiddels tot in mijn nek. Uiteindelijk kom ik op een fatsoenlijk pad en probeer er weer wat gang in te krijgen, vergeet het maar, het enige warme zijn mijn handen en de benen zijn koud en stram. Gelukkig gaat het wat minder regenen en ik voel me een half uurtje later weer wat beter, een voordeel van die bergen is wel dat het beneden een stuk aangenamer is dan boven. Lopen gaat wel maar eerst moet de boel wat opwarmen. Op 95 km kiep ik een paar bekers thee naar binnen en begin ik de ellende van de Col Ferret alweer te vergeten. Het vordert nu gestaag richting Champex. Ik herroep mijn besluit om in Champex te stoppen, die veertig kilometer kunnen er ook nog wel bij.
Vlak voor Champex krijg ik last van een blaar en aldaar aangekomen blijkt op de zijkant van mijn grote teengewricht geen blaar te bekennen. Het doet echter wel verrekte pijn als ik er op druk. Dat is vervelend en ik plak er toch maar een blarenpleister op. Een droog thermoshirt, een bak thee en wat sportdrank moeten voldoende zijn om de motivatie voor de laatste veertig kilometer op peil te krijgen en ik vertrek richting Collet Portallo. Gelukkig de voorlaatste flinke col en “maar” tweeduizend meter hoog. Nog geen tien minuten later heb ik spijt van mijn beslissing om door te lopen. Het begint weer te regenen en het lijkt wel een wedstrijd om de hardste regenbui, in een paar tellen ben ik weer nat tot op mijn bilnaad maar verdom het om nu terug te lopen, had ik het maar wel gedaan want daar zal ik een half uurtje later nog een hoop spijt van krijgen. Het is eigenlijk niet te geloven, drie maanden lang teistert de zon heel Europa en uitgerekend op de dag van deze trail komt er een niet te stuiten zondvloed naar beneden. De vanaf de vorige avond tien uur regelmatig vallende regen plus de zondvloed die nu aan de gang is maken het pad tot een mini-waterval en er rest geen andere optie dan dwars door deze waterstroom omhoog te klauteren. Enig pluspunt in het geheel is het feit dat het inmiddels licht is geworden en ik dus kan zien waar ik loop.
Alsof het nog niet genoeg is kom ik plots bij een waterval, normaal kun je daar redelijk overheen door van steen naar steen te springen, alleen stond het water nu tientallen centimeters hoger en raaste er een vier meter brede stroom water naar beneden. Ik sta wat ongelovig naar dit natuurgeweld te kijken en vervloek het moment dat ik besloot door te lopen. Blijven staan is geen optie, evenals op een steen gaan zitten wachten tot het water zakt en door het water en rotzooi terug naar Champex zie ik even niet zitten. Dat wordt dus springen van kei naar kei, altijd lekker na 30 uur lopen. De actie loopt gelukkig goed af en het geheel heeft nu meer weg van een survival zonder begeleiding dan een ultraloop. Op weg naar de volgende post blijken nog twee waterstromen te zitten, maar ook deze kunnen met enig kunst en vliegwerk overgestoken worden. Het voordeel van de continue neerstortende douche is dat de modder er weer lekker afspoelt en op een paar plekken na ben ik weer aardig schoon. Nadeel is dat ik het vreselijk koud krijg terwijl ik klappertandend en beroerd van de kou over een verlaten berg loop te strompelen. Wie heeft deze onzin bedacht? Welke debiel begint er nou aan zoiets?
Terwijl ik afdaal krijg ik weer last van mijn teen en voel de blarenpleister los onderin mijn sok zitten. Het is zinloos weer zo’n ding op een natte voet te plakken en ik laat het maar zo. Dan maar omlaag wandelen. Bij Calogne kom ik weer op Frans grondgebied en het is inmiddels droog. Nog twintig kilometer naar Chamonix en dat duurt nog wel even in dit wandeltempo. De voet wordt met elke afdaling slechter en steekt verschrikkelijk. Ik overweeg even om de zijkant uit mijn schoen te halen, alleen hoe? Bij een boer aanbellen om een mesje te lenen is ook zo wat. Het lukt redelijk om een stevig wandeltempo aan te houden, maar het frustreert verschrikkelijk omdat de benen nog prima aanvoelen. Elke poging om weer hard te lopen wordt binnen een halve minuut afgestraft met een pijnscheut en ik leg me bij de situatie neer. Ron komt me kilometers voor de finish tegemoet lopen en is net zo enthousiast als ik dat het gelukt is. We lopen ouwehoerend naar de finish, een bezigheid die we op de heenweg in de auto ook al twaalf uur geoefend hadden, en hij vertelt dat er nog geen zeventig deelnemers gefinisht zijn. Zeventig uit ruim zevenhonderd met nog ruim een uur te gaan, dat is niet eens tien procent!?
Zesendertig uur en vijftig minuten na de start loop ik weer onder het doek door, blij dat het gelukt is, maar toch speelt er in mijn achterhoofd de gedachte dat het allemaal veel rapper had gekund, iets wat onze ultra collega Edwin Lenaerts met de fantastische tijd van eenendertiguurdertig wel heeft bewezen.
Achteraf bezien had ik het voor geen goud willen missen, want laten we wel wezen zo’n trail maak je niet gauw meer mee.
Tom Hendriks