Al jaren train ik voor mezelf en zonder mijn loopmaat had ik het nooit volgehouden. Of is het nog sterker: zo nu en dan moet ik voor mezelf trainen om mijn loopmaat bij te kunnen houden.
Mijn loopmaat is mijn trouwste vriend, ook buiten het lopen is hij een echte makker. Twee of drie keer per week gaan we samen lopen. Een vereniging kan daar niet tegenop, want ik heb een onregelmatig bestaan. Huib, zo heet hij, spreekt trouw met mij af. ’s Avonds laat of ’s morgens vroeg. Hij werkt sinds enige tijd niet meer en kan zich altijd aan mij aanpassen.
Als hij niet met mij hardloopt gaat hij fietsen of spinnen en soms ook voor zichzelf lopen. Hij ziet er hard en afgetraind uit die Huib. Hij is altijd in de weer. Hij loopt eigenlijk geen wedstrijden meer. Zou hij wel in competitie verband lopen, dan was hij ongetwijfeld de snelste 50 plusser van het noorden. Een paar keer zou hij meegaan naar Texel, maar op het moment suprème was er altijd iets met hem aan de hand.
Huib gaat rustig op een zondagmorgen een duurloop met me maken van 50 km, maar om tegen anderen te lopen vind hij raar. Sporten is een sociale gebeurtenis. Op de fiets rijdt hij tochten, Trondheim-Oslo in één dag, vanwege de gezelligheid. Als anderen lijden gaat Huib het pas echt gezellig vinden. Hij neemt er echt de tijd voor. Op de RUN in Winschoten vind hij het pas leuk als je het laatste rondje kapot zit. Hij praat je dan de finish over. Zelf ben je geradbraakt en willoos, maar hij praat je zo aan dat het zin heeft om door te gaan.
Nadat ik zelf 40 werd ben ik het wat rustiger aan gaan doen, maar hij is nog altijd de gespierde spijker van 15 jaar terug, toen ik hem leerde kennen. Eigenlijk, nu ik daar over nadenk, is hij in die jaren niet veranderd. Misschien iets grijzer geworden, en iets verbetener. “We doen het rustig aan vandaag”, zegt Huib, en als we dan 5 km in een idioot hard tempo gelopen hebben zegt hij: “Ik ga het nu rustig aan doen hoor”, om vervolgens het tempo op te voeren. Als ik het tempo terugschroef zegt hij dat ik eindelijk verstandig word, en hij lacht daar gelukzalig bij.
Aan één ding heeft Huib een hekel: aan onverharde weg. Hij is absoluut geen crosser. Waar ik de blubber en modder prachtig vind, begint hij te klagen bij de eerste 20 meter zandpad: “het is goed nat hier, er is nauwelijks te lopen”. Of: “Wat een rommel. Ik kan mijn benen wel breken. Dit is vreselijk zwaar.” En dan: “Die wind er nog bij, en het gaat nog stijl omhoog ook. Tjonge wat kost dat een energie.”
Ik kan dan mijn geluk niet op en versnel meer en meer met iedere zucht en steun van hem. Ik zal je krijgen Huib. En dan komen we weer op de weg en wordt de status quo hersteld.
Het ergste is nog als de training af is en je na zit te praten. “Vanavond ga ik nog 70 km fietsen met de club”, zegt Huib. Vanavond lig ik voor dood in bed Huib. Maar dat zeg ik lekker niet.
Op Texel, als ik de andere lopers zie, vraag ik me af wie hun loopmaats zijn. Wie heeft er een maat die je laat lijden, je uithoudingsvermogen op de proef stelt, lacht als je langzamer gaat? Ik stel me een tweede wedstrijd voor, speciaal voor loopmaats, topprestaties gelopen in anonimiteit. Records die achteloos aan flarden worden gelopen door onbekende trainingspartners van wedstrijdlopers.
Vandaag kwam ik de loopmaat van Edward de Ruiter tegen. Nee, ik doe niet mee, zei hij.
Goddank, denk ik, terwijl ik hem nakijk, terwijl hij met hoge snelheid wegstuift.
Jaap Vis