Op 4 september vond de eerste editie plaats van de50EM (80,5 km) Dingle ultra in Ierland. Vorig jaar werd er al een hele en een halve marathon gelopen, dit jaar kwam daar dus een ultra bij. Vorig jaar na afloop van de Mooathon in Donegal ben ik getipt voor de Dingle. Die moet je lopen, die is zo mooi…
Ca. 65 deelnemers op de ultra, 650 op de full marathon en zo’n 1600 op de halve marathon. Op de ultra was ik de enige Nederlander.
Op vrijdagavond was er een goed verzorgde pasta party in het chique Skelligs hotel met mooi uitzicht op de Dingle Harbour. Het eten was van goede kwaliteit en werd aan tafel geserveerd door het hotelpersoneel; een groot contrast met de opgewarmde happen in plastic bakjes die vaak voor pasta moeten doorgaan.
Ik sliep in een gezellige Bed and Breakfast 5 km buiten Dingle. Het was de enige nog vrije plek, want alle accommodatie was al weken van te voren volgeboekt. In de nacht werd ik wakker van bliksemflitsen, harde regen en onweer. Oei, dat beloofde wat…
Maar toen ik om 4:30 opstond was het weer droog, maar wel vochtig en benauwd. Om 05:45 vertrok de bus vanuit Dingle naar de start van de ultra. Die was midden in Glentenassig Woods gesitueerd, een afgelegen bosgebied met idyllische watervalletjes zo’n 20 kilometer ten oosten van Dingle town. Om daar te komen moesten we voor de laatste paar kilometers overstappen op twee minibusjes . De marathon zou pas om 9 uur starten in Dingle zelf.
‘It’s a bitch’, zo betitelde de race director tijdens de pre-start briefing deze loop. Om 07:00 precies werd door hem het startsignaal gegeven door middel van een luchtdruktoeterje. Eerst moesten we via een trail van ongeveer anderhalve mijl het bos in, langs de flanken van de Beenoskee klimmend naar een hoogte van ongeveer 300 meter en dan weer terug naar de parkeerplaats waar we linksaf de openbare weg opdraaiden. Vanaf dat moment verliep het hele verdere parcours over verharde wegen (hobbelig asfalt, een vervelender ondergrond kan ik me niet indenken, brrrr….). Het was meteen al warm en vochtig. Dikke wolkenflarden formeerden zich rond de toppen van de heuvels terwijl wij tussen de loslopende schapen afdaalden richting de noordkust van het Dingle Peninsula.
Het duurde niet lang of er brak weer een flinke plensbui los. Maar in Ierland weet je dat niets wisselender is dan het weer. En inderdaad, na een halfuurtje trokken de donkere wolken even snel weg als ze gekomen waren en volgden er mooie zonnige perioden.
Tot aan mile 14 volgden we de kustweg in westelijke richting die ons door diverse dorpjes voerde, met naar rechts uitzicht op de oceaan en naar links op de van west naar oost lopende centrale heuvelrug van het schiereiland.
Vóór ons doemde een indrukwekkende muur op die werd gedomineerd door de 840 meter hoge Brandon Peak. Over deze muur moesten wij passeren via de Connor Pass. Dit is de hoogste voor het verkeer toegankelijke pas in Ierland. Vanaf mile 15 draaide de route het binnenland in en begon de weg merkbaar te stijgen. Het stijgingspercentage liep geleidelijk op van ongeveer 5% naar ruim 7%. Vanaf mile 17 was het verboden voor auto’s met caravans en bussen omdat de weg steeds smaller werd en haarspeldbochten bevatte. We liepen door een werkelijk overweldigend natuurpark met fenomenale uitzichten op het schiereiland en de oceaan. Hoewel het me goed lukte om een kort looppasje met veel kniehef in gang te houden kon ik het toch niet nalaten om regelmatig te stoppen om een foto te maken. Daardoor werd het een voordurend stuivertje wisselen met andere lopers. In de verte zagen we de pas aan het eind van een smalle weg met aan de ene zijde een hoge rotswand en aan de andere zijde een stenen muurtje dat beveiliging bood tegen de afgrond die daarachter gaapte. In de diepte lagen mooie meertjes, waarvan er één hartvormig was. ‘It’s a bitch … but a lovely one!’.
Met een hoogte van 410 meter is de Connor Pass bepaald niet spectaculair hoog, hij valt in het niet bij de Alpenpassen en is lager dan veel Ardennentoppen. Maar toch maakt de entourage een overweldigende indruk door de rotsen, het uitzicht, de laaghangende bewolking en de lopers met hun fluorescerende hesjes die als mieren tegen de rotswand aangeplakt leken te zitten. Bovenop de pas, op 19,5 miles, dus na zo’n 7 km klimmen, bereikten we de eerste grote bevoorradingspost, waar ook onze dropbags stonden. Het verplichte fluorescerende hesje mocht nu eindelijk uit.
Nu volgde tot aan mile 23 een lange afdaling naar Dingle, dat je ver weg in de diepte al kon zien liggen. Het lijk zo makkelijk, afdalen. Maar dat is het niet. Voor de benen is het zelfs een grotere belasting dan het klimmen. Niet inhouden, maar zo groot mogelijke ‘loopsprongen’ maken, dat is het beste. Door de opgebouwde snelheid raakte ik behoorlijk buiten adem en was blij om eindelijk beneden in Dingle te zijn. De laatste marathonloper was daar al lang vertrokken, maar er stonden nog genoeg enthousiaste toeschouwers om de ultralopers te begroeten en aan te moedigen. Het was de eerste ultra die daar gelopen werd en ik voelde me best wel een beetje trots door het respect dat uit vele monden sprak.
Via Main Street klommen we weer een heel eind omhoog en vervolgens weer omlaag om tenslotte weer op zeeniveau uit te komen. Dat was nodig om het drukke toeristische gebied rond het haventje te omzeilen. De organisatie had het niet voor elkaar gekregen om dat gebied voor het verkeer te laten afzetten. Tijdens de briefing waren we hier al op gewezen.
Vanaf nu volgde het parcours de toeristische ‘Slea Head drive’, die met de klok mee de westpunt van het schiereiland rondde. Wie dacht dat die weg vlak zou zijn kwam bedrogen uit. De kustweg bevatte onnoemelijk veel vals plat. Op zich heeft deze loop niet eens zo veel hoogtemeters (730 omhoog, 930 omlaag). Maar omdat deze over zo veel kilometers uitgespreid zijn vormden ze toch een niet te onderschatten belasting. Op een paar uitzonderingen na blijf je namelijk steeds hardlopen. Onlangs liep ik in de Ardennen een 50 km trail met 2400 hoogtemeters. Maar die zijn dan geconcentreerd op een paar fenomenaal steile hellingen waar je wandelend omhoog klimt. Dat soort hoogtemeters voelt heel anders aan, je overwint ze voornamelijk met kracht terwijl de tergend lange klimkilometers in de Dingle ultra met uithoudingsvermogen overwonnen moesten worden.
Een andere hindernis werd gevormd door het verkeer. De wegen in Ierland zijn vaak erg smal en bochtig. In de nasleep van de vakantieperiode met voor Ierse begrippen ongekend mooi weer langs een toeristische route lopen betekent: uiterst rechts blijven lopen en dan toch nog regelmatig de berm in te moeten springen vanwege passerende bussen, mobile homes en auto’s met brede boottrailers er achter. Die bermen waren overigens erg mooi door de uitbundig roodpaars bloeiende Fuchsiahagen. Ierland is niet alleen een groen eiland, maar ook een bloemenzee.
Tot mile 30 was het een taai stuk. De warmte begon weer op te spelen en ik was nog aan het herstellen van de Connor Pass. Toen ik bij de entree naar een prehistorische Keltische site een restaurantje zag kon ik de verleiding niet weerstaan om een minuutje of vijf uit te trekken voor een versterkende bak Cappuccino. De ober viel bijna om van verbazing en ongeloof toen ik op zijn vaag waar ik mee bezig was antwoordde dat het om 50 miles hardlopen ging. Tsja, hoe leg je nu uit waarom je dit doet?
Tussen mile 30 en 40 volgde het mooiste deel van het parcours. Prachtige uitzichten over de Atlantische oceaan en de tegen grillige rotsformaties opspattende golven, met aan de horizon de Skelligs en de Blasket eilanden deden mij alle vermoeidheid vergeten. Wat ongelooflijk mooi. De meeste tijd die ik op dat gedeelte verloor was door het maken van foto’s. Hoewel de groep helemaal uiteengevallen was had ik toch steeds wel enkele lopers in zicht. Ze waren allemaal even enthousiast over de ‘scenery’, daar bij het meest westelijke punt van Europa.
Op 35 miles stond in de buurt van het Blasket center de tweede grote post maar helaas… mijn drop bag was er niet bij. Was in het verkeerde busje geladen dat nog ergens langs het parcours reed.
Bij mile 39 verlieten we de kust, waarna er een moeilijk gedeelte volgde. Een kaal en nogal saai stuk over warme, onbeschutte wegen. Gelukkig reed de organisatie met busjes langs het parcours om extra waterflesjes uit te delen. Dat was meer dan welkom, al was het maar om te koelen. Mijn zoutvoorraad hield ik op peil met behulp van zoute dropjes, waardoor ik me toch redelijk fit bleef voelen. Veel voedsel hadden de posten na de passage van het marathonpeloton niet meer over, maar mijn maag had er toch niet zo veel animo meer voor.
Op mile 42, in Ballyferriter, nog maar even een pub binnengelopen voor een cappuccino. Met nog 5 miles te gaan en met Dingle in zicht moest er nog een psychologisch zwaar heen-en-weer lusje gelopen worden om aan de exacte parcourslengte van 50 EM te komen. Nog één lastige klim over de Lateevemore, waarna er alleen nog een afdaling van 3 miles naar Dingle town restte. Daar was de finish bij de haven. Van de ca. 65 starters zijn er volgens de uitslag 45 binnen de (overigens niet streng gehanteerde) tijdslimiet van 11 uur gefinisht, 8 vrouwen en 37 mannen, waarvan ik de 30e was met een tijd van 9 uur 53 minuten.
’s Avonds was er een gezellige bijeenkomst van de ultralopers in het Skelligs hotel onder het genot van soep, broodjes, koffie en thee. Daar werd ik door een aantal Ierse lopers zowaar herkend van mijn deelnames aan de Connemara ultra en de Mooathon, vorig jaar. Volgend jaar weer naar Ierland voor de 100 EM Connemara? Laat dat nog maar even een droom blijven.
André Boom
(http://www.boomathome.net/lopen )
Foto’s: http://picasaweb.google.nl/104458816470531736617/DingleUltraMarathon201002?feat=directlink