Afmaken

Jacolien Schreuder: “We nemen onze tijd bij de post. Ik drink twee bekertjes bouillon, drie bekertjes cola, eet een bekertje vanilleyoghurt, komkommer, stukjes nectarine, en doop mijn pet in het water.”

Geen schaduw. Geen zuchtje wind. Tot nu toe is het me niet tegengevallen hoe het gaat, als je de nog niet herstelde benen en de warmte in aanmerking neemt, maar tijdens het rondje door het Twiske begin ik me steeds belabberder te voelen. Het zijn niet mijn benen, het is niet m’n maag, ik drink genoeg, ik eet genoeg, ik draag een petje, maar het is gewoon te warm, er gaat iets niet goed. Ik ga het volhouden tot de post op 21 kilometer, waar Willem en Annemarie met de camper staan, maar ik denk dat ik daar ga stoppen. Daarna nog ruim 20 kilometer, ik moet er niet aan denken. Nog nooit ben ik uitgestapt tijdens een georganiseerde loop (een wedstrijd wil ik het niet noemen, zeker vandaag niet – althans niet voor mij), misschien moet dat vandaag dan maar eens gebeuren.

Ik hou vol tot de post. Ron, die we al een stukje voor ons zagen wandelen, zegt dat hij het tweede rondje door het Twiske, en daarmee de marathonafstand, laat voor wat het is, en verder gaat wandelen voor de 40 kilometer. Ik zeg dat ik wel wil stoppen, maar daar wil Willem niks van weten. “Weet je wat je doet? Je loopt rustig dit rondje nog een keer, dan ben je hier na ruim 4 kilometer weer terug, neem je weer even rust, en dan kun je daarna desnoods wandelend terug naar Diemen. Dan heb je er toch weer een gelopen.” Of iets van die strekking. Al denk ik over die marathonafstand: who cares?, het is wél waar ik aan begonnen ben vandaag, en iets niet afmaken waar je aan begonnen bent, leidt vaker wel dan niet tot een gevoel van ontevredenheid.

We nemen onze tijd bij de post. Ik drink twee bekertjes bouillon, drie bekertjes cola, eet een bekertje vanilleyoghurt, komkommer, stukjes nectarine, en doop mijn pet in het water. Willem heeft me overtuigd, en samen met Cinta en Ruud begin ik aan het tweede rondje. Het eerste stuk lopen we nog op de wind, daarna is het weer bloedheet. Maar de rust, en vooral de bouillon, denk ik, heeft me goed gedaan, en ik voel me in dit tweede rondje een stuk minder slecht dan tijdens het eerste. Dus ik ga door, ook na de tweede verzorging bij de camper.

We wandelen een stuk. In Landsmeer wil ik wel weer dribbelen, en de andere twee dribbelen mee. Na een paar kilometer geeft Cinta aan dat ze misselijk wordt, maar ik hoop dat we kunnen blijven rennen tot de pont, die niet lang meer op zich kan laten wachten. Dat lukt, en ik voel me vrij aardig, tot we stilstaan. Ik weet niet waar ik het zoeken moet. Eerst maar op m’n buik op de kade, om m’n petje opnieuw nat te maken – en vervolgens ook de petjes van Cinta en Ruud. Een clubje zijn we inmiddels, nu we al zo’n beetje vanaf de start samen lopen. Op de pont móet ik even zitten, anders gaat er iets niet goed. Zo lijkt het tenminste.

Aan de overkant van het Noordhollands Kanaal wandelen we weer. Kilometerslang deze keer, tot de volgende verzorgingspost, in Zunderdorp. Daar staan we rustig onze tijd te nemen, tot we worden opgeschrikt door de komst van Rinus, die voor de winst op de 60 kilometer gaat, en op dit punt, 34 kilometer, al 15 kilometer méér heeft gelopen dan wij. Oef! Sterk werk. Cinta geeft aan dat ze wil blijven wandelen. Ruud en ik willen eigenlijk wel weer dat dribbelpasje inzetten. Dilemma. Zijn we een clubje of niet? Ik vind wandelen op zich niet erg, maar weet dat ik het onbevredigend vind als ik blijf wandelen terwijl het eigenlijk niet nodig is. Als je kunt hardlopen, moet je hardlopen. Dat moet niet, het is geen dogma, maar voor mezelf werkt het wel zo. We vormen een clubje van individuen die elkaar vrij laten. Ruud en ik beginnen voorzichtig weer met iets dat op een hardlooppas lijkt, Cinta wandelt verder naar de finish.

Op sommige stukken staat er een lekker fris windje, op de Schellingwouderbrug waait m’n pet zelfs bijna van m’n hoofd, op andere stukken lijkt het alsof je levend wordt gekookt. Stilstaand voor een stoplicht denk ik dat ik gék word. Op de Diemerzeedijk ga ik overstag en begin toch weer te wandelen. Ruud volgt, al kan hij volgens mij makkelijk blijven hardlopen. Het voelt een beetje zwak, bovendien heb je wandelend niet echt minder last van de hitte dan hardlopend, maar ik kán niet meer. Nou ja, onzin waarschijnlijk, ik had vast nog wel gekund, maar ik kan het even niet meer opbrengen. Wandelend tot boven op de Nesciobrug, daarna weer hardlopen, heb ik me voorgenomen. Ruud volgt echter niet, blijft wandelen. Als ik beneden ben, wandel ik daarom ook maar weer, zo nu en dan een stukje verkeerd om om te kijken waar hij blijft. Ruud blijft wandelen, en dan zie ik dat hij foto’s aan het maken is. Ik wandel verder tot hij hardlopend weer langszij komt. We zijn inmiddels weer in Diemen, en het kan nu niet ver meer zijn. 43 kilometer is het zeker, 44 is waarschijnlijker. 45 misschien zelfs? Niet te veel naar m’n klokje kijken. Een tijdje is de temperatuur nog tamelijk aangenaam te noemen, pas op het laatst lopen we weer volkomen uit de wind en is het gewoon té warm. Maar we lopen inmiddels op bekend terrein – vanmorgen kwamen we hier, vanaf het station, ook langs toen we naar de startlocatie liepen – en ik weet dus dat we er nu echt bijna zijn.

Bij de finish nét geen 45 kilometer op mijn klokje, meer dan zes uur over gedaan. Ai. Maar het kan me niks schelen. Het is weer volbracht. Ik hoor iemand zeggen dat het lekker was, en leuk. Nou, het was hartstikke leuk ja, ik ben erg blij dat ik gegaan ben, maar lékker?

Ja, dat Palmpje na afloop, en die douche, díe waren lekker.

Jacolien Schreuder