Thee met een Touareg

Rob van Beurden’s woestijn-wederwaardigheden in Mali tijdens de Desert Cup

Na een gecancelde “Etna ultramarathon” en een aantal dagen voor vertrek afgelaste “Desert Iron Man” in Algerije, blijft er voor de herfst van 2003 nog maar één keuze over: de “Desert Cup” in Mali.
De eerste editie van de loop in dat land. Jordanië was voor de organisatie niet meer te doen.
De omstandigheden zijn onduidelijk, maar de afstand staat vast; 180 kilometer, bijna 20 kilometer langer dan vorig jaar. Minder dan twee maanden om me voor te bereiden. Snel nog de Monnikentocht lopen, en een aantal rondjes om het eiland, en de Berenloop. Iedere kilometer is meegenomen.

De dag van vertrek komt sneller dan verwacht. Aankomst op het rommelige vliegveld van Charles de Gaulle. Al snel zie ik bekende gezichten van de “Marathon des Sables” van vorig jaar. Marco Olmo, Catell Corne, vrijwilligers en artsen en verpleegkundigen van “Doc Trotter”, het medische team.
Eerste stop is Bamako Airport in Mali, waarna we overstappen in kleinere vliegtuigen die ons naar Mopti zullen brengen. Vanaf daar is het nog 2 uur met de four wheel drive naar het basiskamp.

Het is al ver na enen ’s nachts wanneer we daar aankomen, dus al met al heeft de reis een dikke 13 uur geduurd. Het is pikkedonker en van wat ik heb gezien tijdens de rit van Mopti naar het basiskamp wordt je niet vrolijk. Mali is het armste land van West-Afrika. En dat is te zien.

Het basiskamp bestaat uit 150 kleine tentjes voor de deelnemers, plus een aantal grote voor de organisatie. Als ik wakker wordt staat er al een groep kinderen aan de rand van het kamp, en dat worden er per minuut meer.
Het is een wat gênante situatie; aan de ene kant de deelnemers, in hightech loopkleding en dito uitrusting, aan de andere kant de lokale bevolking, die overduidelijk niet veel meer bezit dan de kleding aan hun lijf.
Al snel beginnen de kinderen te vragen om de gebruikelijke artikelen, “un Bic, un gato, un bidon” (pennen, T-shirts of je waterflessen), zodat de organisatie na een paar uur een aantal Malinezen aanstelt als bewakers, om de deelnemers enigszins te ontzien.

’s Middags is de groep uitgegroeid tot een paar honderd mannen, vrouwen en kinderen, die met open monden naar de deelnemers en het tentenkamp staan te kijken. Het is een beetje onduidelijk wat de bedoeling van deze samenscholing is, maar ik begin wel te begrijpen hoe Generaal Custer zich op een bepaald moment moet hebben gevoeld…
De “oppassers” zijn nu voorzien van een “Desert Cup 2003” T-shirt en met hulp van een stokje houden ze iedereen op afstand. De Malinezen zijn uiterst vriendelijk, maar erg vasthoudend in hun pogingen artikelen van je te krijgen of aan je te verkopen.

De technische controle verloopt soepel, je rugzak wordt niet daadwerkelijk gecontroleerd. Je wordt gewoon geacht alle verplichte zaken bij je te hebben. Je krijg je nog een vuurpijl en nightsticks mee en de noodvoorraad water en voedsel wordt verzegeld.

De temperatuur loopt nu al ver boven de 40 graden op; volgens de organisatie zou de temperatuur tijdens de race overdag zo rond de 35 graden schommelen en zou het ’s nachts afkoelen naar een graad of 7. Dit blijkt niet te kloppen – deelnemers meten later tijdens de wedstrijd temperaturen op de savannes van boven de 50 graden, ’s nachts wordt het niet kouder dan een graad of 25. De organisatie schrijf later op de website dat de temperaturen tijdens de race “10 graden hoger waren dan voor het jaar gemiddeld”, maar ik houdt het erop dat ze zich gewoon vergist hebben in het jaargetijde. Het regenseizoen is over en waarschijnlijk is het roadbook en alle verdere gegevens gebaseerd op de tijd direct voor deze periode, wanneer het een stuk koeler is.

Een groot deel van de tijd gaat traditiegetrouw voorbij met wachten, wachten en nog eens wachten.
’s Middags maken schoolkinderen uit de buurt hun opwachting en is er een urenlang optreden van een dansgroep. De lokale notabelen worden door de organisatie voorzien van drank en spijs, want je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn.

De nacht valt en binnen enkele minuten is alles in duisternis gehuld. Het is bijna volle maan en morgen wacht ons 180 kilometer door het prachtige landschap.

Om 5 uur is de reveille; het hele gezelschap, 153 deelnemers voornamelijk afkomstig uit Frankrijk en Italië, met daarnaast nog 17 andere nationaliteiten, maakt zich op voor de start. Als één van de eerste meldt zich Marco Olmo, de meervoudige winnaar van de “Desert Cup”. 55 Jaar, lang en mager, staat hij er weer in zijn bekende, zeer simpele outfit – een gescheurd T-shirtje, een broekje, een klein rugzakje met twee bidons en een paar energierepen. En daar doet hij het mee. Vorig jaar was hij als eerste binnen in Jordanië, 165 kilometer in ruim 18 uur. Zijn achtervolgers kwamen veel en veel later binnen, totaal uitgeput en tactisch helemaal stukgelopen door de oude vos.

Na het startschot is het even dringen geblazen over het smalle pad, maar na een uurtje lopen is de groep al behoorlijk uitgespreid over het parcours. Er zijn 15 CP (control posts) uitgezet, waar je het verplichte waterrantsoen moet ophalen, je kaart moet laten knippen en eventueel kan uitrusten.

Een van de grootste verschillen met een “normale” ultraloop zit hem in het terrein waarover de “Desert Cup” zich ontrolt; dat blijkt al in de eerste kilometers, wanneer er over grote stukken pas gemaaid maïsveld moet worden gerend. Dat haalt de vaart er goed uit.
Na het passeren van CP 2, op ruim 25 kilometer afstand, komt er volgens het roadbook “un transverse vertical”, een verticale overtocht. Dit blijkt een bijna 20 kilometer lange etappe die begint met een klim naar 650 meter hoogte, een stuk over een plateau, en een tiental beklimmingen en afdalingen die ons ondermeer door een nog bewoonde “Dogon”- nederzetting voeren.
Daarbij moeten nog een aantal ravijnen worden gepasseerd, over smalle laddertjes en bruggen die eruit zien of ze ieder moment in kunnen storten.
Is dit nog ultralopen of gekkenwerk?

Ruim voor CP 4 moet ik mijn 1 liter noodvoorraad water al aanbreken. De organisatie heeft voor het stuk tot aan CP 4 vier liter water uitgereikt, maar dit blijkt bij lange na niet voldoende. De extreme temperatuur, de gortdroge wind en de niet geringe inspanning van het klimmen drogen je uit als een salami boven het keukenvuur.

De bewoonde “Dogon”-nederzetting bestaat uit een aantal kleine stenen hutjes, waar achter een van de houten deuren een zo te zien ruim bejaarde dame mij vriendelijk toelacht.
“Ca va, ca va?”, vraag ze. Ze woont dus in een paar honderd meter hoog gelegen gehucht, uren klimmen en lopen van het eerste lager gelegen dorp, zonder water, zonder elektra, zonder iets. Het is onvoorstelbaar.
Het Dogon volk is hier eeuwen geleden naartoe gevlucht omdat ze dreigden te worden overheerst door aanhangers van de Islam, en hebben uiteindelijk een woonplaats in dit rotsmassief gevonden.

Na de zoveelste passage komen we langs een ingenieus tussen de rotsen ingeklemd waterreservoir, dat nog volstaat van het regenseizoen. Een bocht later wacht een nog grotere verrassing; een klein “souvenier-shopje” waar ook frisdrank wordt verkocht. Het moet niet gekker worden.

Na de halsbrekende afdaling naar CP 4, na 45 kilometer ploeteren, valt de avond. Het is 18.00, de eerste 11 uur zitten erop. 45 Kilometer in 11 uur, als het zo doorgaat ben ik voor de Kerst nog niet thuis.
In de CP liggen de eerste deelnemers al aan het infuus. Viel te verwachten. Later hoor ik dat er toen al 20 deelnemers de strijd hadden moeten staken, verplicht of vrijwillig.
In CP 4 even een snelle hap, totaal verkeerd voedsel meegenomen, en een eerste kennismaking met Piergiorgio Scaramelli, mijn latere looppartner. Hij zit nu al een beetje stuk, en door het urenlange klimmen heeft hij ongelofelijke kramp in zijn benen.

De Petzl hoofdlamp gaat aan en het gaat voort over de zandpaden en door onverlichte dorpjes waar zelfs in het holst van de nacht mensen ons vanuit de volslagen duisternis aanmoedigen, en over de nog steeds bloedhete savannes met als enige geluid een balkende muilezel en het geluid van je voetstappen in het zand.

Het lichtbundeltje van de hoofdlamp verlicht maar een klein stukje van de weg voor je, wat erg veel concentratie kost tijdens het lopen. Ik kom ’s nachts niemand meer tegen, behalve in de CP’s.
Daar ligt al een aantal mensen te slapen, maar ik besluit dit zo lang mogelijk uit te stellen. Slapen levert tijdverlies op, wat ik met mijn “snelheid” niet kan goedmaken.
Lopend langs een rijtje bomen lijken die met een enorm kabaal tot leven te komen. Duizenden vleermuizen zijn geschrokken van mijn aanwezigheid en vliegen als een grote donkere wolk op uit de bomen.
In de lucht twee banen als van de uitlaatgassen van een vliegtuig. Ze staan de hele nacht aan de hemel, als richtingaanwijzers.

Bij iedere CP word ik gecontroleerd of ik nog wel volledig bij de wekker bent, en wordt ik voorzien van een nieuw rantsoen water.
Het meegebrachte eten, een soort vriesdroogmaaltijden, is een grote misser. Tijdens de Marathon des Sables vorig jaar was er na iedere etappe rust en slapen, dus dan kan je op je gemak een bordje gevriesdroogde nasi met cashewnoten en pindasaus naar binnen werken. Non-stop lopend werkt dit niet echt. Na twee happen hou je het wel voor gezien.
Uiteindelijk loop ik de race op 3 zakjes vanilledessert en een half zakje expeditieontbijt. 180 Kilometer op minder dan 2000 Kcal. Ongelofelijk.

Mijn speciaal geprepareerde schoenen blijken geen succes; de stofdichte hoezen ademen te weinig onder deze omstandigheden, dus de eerste blaren dienen zich aan. Mijn rugzak is weer veel te zwaar beladen. Allerlei zaken die ik achteraf gewoon thuis had kunnen laten. Een kwestie van ervaring, maar voorlopig moet je er wel 180 kilometer voor boeten.

Piergiorgio heeft mij ondertussen alweer een paar keer ingehaald, maar iedere keer kom ik hem ook weer voorbij. Zo houden we het onderling een beetje spannend.
Als de zon op komt, kan de hoofdlamp uit. De savannes liggen voor mij, aan de linkerkant nog steeds het bergmassief.

Na het passeren van CP 10, halverwege de ochtend, komt CP 11, kilometerpunt 136.5, in zicht. Het is nu gedaan met hardlopen, de benen willen niet meer rennen. De 12 uur klimmen in de eerste etappe en de hitte hebben hun sloperswerk gedaan. Dan maar flink doorstappen.

De latere winnaar, Marco Olmo, haalde een gemiddelde snelheid van 8.2 kilometer per uur. De nummer 4 op de lijst nog maar 5.5 en meervoudig winnaar bij de dames Anke Molkenthin kwam niet hoger dan 5.3 kilometer per uur. Dit is geen “100 van Winschoten” …

De natuur is overweldigend mooi en gevarieerd. Rotsmassieven en vlaktes wisselen elkaar af, en alles is brandschoon. De mensen die hier wonen en rondtrekken hebben geen geld om wegwerpzaken te kopen, alles wordt gebruikt en hergebruikt tot er niets meer van over is.
Heel af en toe kom je iemand tegen op een fiets, in deze streken een rijk bezit. In de dorpen lijken de vrouwen voornamelijk het zware werk te doen. De mannen zitten wat bij elkaar en lijken het wel eens met deze taakverdeling.
De wat grotere dorpjes, van 10 hutjes en meer, zijn ook gelijk een stuk smeriger, overal troep en mest van de geiten en de koeien door het hele dorp, en ongelukkigerwijs komen de “toiletten” van de hutjes precies uit op de looppaden waar kinderen zitten te spelen.

Als ik over de savannes loop passeer ik een oude vrouw. Ze gebaart en praat tegen me, maar het wordt niet duidelijk of ze mij nu groet of wil wegjagen. Kinderen hoeden kleine groepjes geiten en schapen. De mensen zien er in ieder geval niet uit of ze honger lijden. Mali is vruchtbaar, dankzij de regen.

Bij het vallen van de nacht kom ik Piergiorgio weer tegen. Hij zit er volledig doorheen en geeft zonder woorden aan eigenlijk graag met mij mee te willen lopen. Ik loop het liefst alleen, maar dit zijn andere omstandigheden. Piergiorgio spreekt bijna uitsluitend Italiaans en mijn woordenkennis in deze taal is beperkt. Toch begrijpen we elkaar naarmate de nacht vordert steeds beter, of denken dit in elk geval.

Het lopen en de vermoeidheid hebben een raar effect op mijn belevingswereld; ik begin steeds meer zaken langs de kant van de weg te zien die er nooit kunnen zijn – huizen, dieren, menselijke gedaantes – de bijwerking van bijna 40 uur onafgebroken lopen. Piergiorgio begint af en toe wat vage verhalen tegen niets of niemand en zwijgt dan vervolgens weer. Op een zandpad trapt hij bijna op een slang, 40 centimeter lang, zwart met geel. Het serpent slingert zich snel weg. We kijken elkaar aan, niet zeker of de slang echt was of een produkt van onze verbeelding.
Hij was echt. En geel in de kleuren van een slang duidt erop dat hij giftig is. We lachen er maar een beetje om.

In iedere CP die we passeren liggen mensen aan het infuus, of zijn in zodanige toestand dat ze de strijd hebben gestaakt. Zonder dat we het weten zijn er op dat moment er al bijna 50 mensen uit de race.
We verdelen de resterende etappes in stukken van 2.5 tot 3 uur, 12 tot 13 kilometer van CP naar CP. Zo is het nog een beetje overzichtelijk. Bij CP 12 beginnen al mijn spieren onwillekeurig samen te trekken, alsof ik stuipen heb. Total overload.
Hier nemen we de eerste wat langere pauze sinds de start. 45 Minuten later slingeren Piergiorgio en ik de rugzakken weer om en maken we ons op voor de laatste 3 etappes.

We komen nu niemand meer tegen, wat voor ons loopt is niet meer in te halen en wat achter ons loopt, haalt ons niet meer in. Bij CP 13 wacht ons een verrassing. De laatste twee etappes zijn maar 8 en 9 kilometer. Ondanks het bestuderen van het roadbook is het ons allebei ontgaan dat de laatste 2 etappes korter zijn. Verder blijken er nog geen 50 lopers gepasseerd.

We krijgen hier ongelofelijke energie van en duiken het zoveelste maïsveld in, langs een helling die ons naar een plateau voert waarachter de laatste CP’s wachten. Toch duurt het nog uren en uren voordat de laatste CP, nummer 14, is gepasseerd en we de finish in zicht krijgen. Aan de voet van een rotsmassief zien we in de verte het kleine dorpje waar de eindstreep wacht.

Wanneer ik omkijk, zie ik in de verte twee stipje opdoemen, die gaandeweg groter worden. Een Deens stelletje dreigt ons, in de laatste kilometers, nog in te gaan halen. Als Piergiorgio vervolgens stopt om een of ander kruidje aan de kant van de weg te gaan onderzoeken, word ik bijna boos op hem. Dan zie ik het idiote van de situatie in. Alsof het nog iets uitmaakt. Piergiorgio laat me het kruidje ruiken wat hij heeft gevonden. Het ruikt lekker.

Het stelletje passeert ons en zwaait, wij zwaaien terug. Als we onder de “opblaasfinish” doorlopen worden we gefotografeerd en krijgen we de medaille omgehangen. We hebben het gehaald.
Binnen na 49 uur en 6 minuten. Marco Olmo is dan al 27 uur binnen. Ongelofelijk dat een man die er zó breekbaar uitziet, tot zoveel in staat is.

Dan wacht er eten, drinken en rust voordat we naar een tussenstop worden gebracht. Daar kunnen we douchen en weer eten.
Een touareg biedt ons thee aan. Hij noemt zichzelf Eduardo, zijn Touareg naam is niet uit te spreken. De thee is sterk en zoet.

’s Avonds brengt een busje ons naar het hotel in Mopti, waar we 3 dagen moeten verblijven voordat we terugvliegen. Veel te lang, maar als de laatste deelnemers binnenkomen, is het nog maar twee dagen. Na ruim 60 uur passeert de laatste deelnemer de finish. Wij zijn dan al 12 uur binnen.

Wanneer de lijst met de voorlopige klassering de volgende dag wordt opgehangen zie ik Piergiorgio’s naam, maar de mijne staat er niet voor of achter. Ik sta 7 plaatsen lager door een penalty vanwege het feit dat mijn reserve watervoorraad was aangebroken. Boos en teleurgesteld. Doe ’s nachts geen oog dicht en dien een klacht in bij de staf. Ze hebben er “ begrip voor” en “ik hoor er nog van”.

Bij thuiskomst blijkt er in de reglementen te staan dat er alleen een penalty wordt uitgedeeld als de reserve wordt aangebroken om een niet-legitieme reden. Proberen te voorkomen dat je uitdroogt lijkt mij redelijk legitiem. Dat vinden ook de leden van het medische team, ze zullen het tijdens de evaluatie voor me op nemen. Ik zie het wel.

De dagen na de race worden voornamelijk doorgebracht met slapen, eten en rondhangen. De terugreis verloopt zoals te verwachten traag en chaotisch. Het blijft Afrika.

De “Desert Cup” 2003 in Mali was een fantastisch evenement. Was het zwaar? Ja, het was enorm zwaar, moeilijk te vergelijken met een Nederlandse ultraloop.
Deelnemers aan de DC van vorig jaar, toen nog in Jordanië, vonden deze editie in Mali veel zwaarder, voornamelijk door het terrein, de lengte (20 kilometer langer dan vorig jaar) en de temperatuur.

De Marathon des Sables is voor iedere geoefende (korte) ultraloper te doen, de Desert Cup eist absoluut meer van een loper. Onderschat de omstandigheden niet, want met een uitvalspercentage van ruim 30% lig je sneller aan het IV dan je denkt.
Zou je ooit mee willen doen, kijk dan op www.darbaroud.com

Oudeschild – Texel, 10 december 2003 Rob van Beurden sportschooltexel@texel.com

Noot van de redactie: en hoe zat het nu met Markus Thalmann? Dat hebben we Rob nog gevraagd dus verwachten we binnenkort antwoord (misschien is ie wel helemaal niet gekomen)
Antwoord 11/12:”Hoi Martien, de volgende editie van 2004 wordt inderdaad weer in Mali gehouden, alhoewel er al vrij snel na afloop van de wedstrijd vanuit de staf werd medegedeeld dat de volgende race of korter wordt , danwel met een ruimere tijd tussen de eliminatiepunten. Ze zijn zelf behoorlijk geschrokken van het hoge aantal uitvallers. Ter vergelijking; tijdens de Desert Cup van vorig jaar in Jordanië waren er ongeveer 15 uitvallers op 235 deelnemers…
Ik heb Markus Thalmann niet gezien. Denk dat hij na de Spartathlon vriendelijk heeft bedankt voor zijn “wildcard”. Zou ik ook doen! Groet, Rob”