De RUN, dertig jaar geleden

Het tweede RUN-journaal bevat straks een mooi artikel van Ton Peters uit Schoorl over zijn deelname aan de allereerste RUN in 1976.

{i} Het tweede RUN-journaal, dat over een paar weken, aan de vooravond van de RUN 2006, in een oplage van 40000 huis aan huis in Oost-Groningen verspreid wordt, bevat een mooi artikel van Ton Peters uit Schoorl over zijn deelname aan de allereerste RUN in 1976, met de lus vanuit Winschoten van 100 km dwars door het Groninger land.{ei}

Zaterdag 8 mei 1976. Na een zeer koud begin van de week, iets boven de tien graden, was de temperatuur ineens opgelopen naar tegen de dertig graden. In de catacomben van het Olympisch Stadion in Amsterdam, waar even later de tweede Internationale Amsterdam Marathon van start zou gaan, was het nog koel. Atleten bleven, meer dan anders, in de kleedruimten hangen.

Daar voor het eerst hoorde ik geluiden, dat er in september, ergens in Groningen, een 100 km hardloopwedstrijd gehouden zou worden. Ongetwijfeld waren deze geluiden meegekomen met Derk van der Laan en Bé Lohof, lopers van Aquilo. Details ontbraken. Door diverse lopers werd erover gesproken: door sommigen in termen van gekkenwerk, door anderen met belangstelling of zelfs met de overtuiging dat ze eraan mee zouden doen. Ik herinner me dat Herman Waardenburg tot die laatste categorie behoorde; hij was ook de man die in de wedstrijd tot ruim 30 kilometer alléén op kop zou lopen.
De scheidslijn liep niet tussen “gewone” marathonlopers en ultralopers. Die laatste term bestond destijds nog niet en bovendien waren er in Nederland geen ultralopers avant la lettre. Nou ja, we wisten allemaal dat Hans van Kasteren, af en toe naar Duitsland of Zwitserland ging om een 100 km wedstrijd te lopen. Maar hadden we in Nederland ooit een wedstrijd verder dan de marathon gehad? O ja, éénmaal, inmiddels enkele jaren geleden, was er een 50 km wedstrijd over het strand gehouden. Winnaar was Jan Knippenberg, die ook nog eens in negentien dagen van Hoek van Holland naar Stockholm gelopen had. Maar verder, …?

Ook mij leek het wel interessant om eraan deel te nemen. Maar 100 km was toch wel erg veel verder dan een marathon, waarvan ik de eerste pas één jaar geleden, ook in Amsterdam, had volbracht. Tijd voor verder gepeins was er niet, want er diende nu eerst een marathon gelopen te worden. Eentje die door de klimatologische omstandigheden geen ruimte overliet voor andere gedachten dan die aan de finish. Tweederde van de deelnemers moest uiteindelijk door de hitte opgeven en het finishende deel had het er zo moeilijk mee gehad, dat ze nooit meer aan die 100km hadden gedacht, dan wel het bewust hadden verdrongen.

Na 12 augustus kon dat niet meer. Toen verscheen in “De Atletiekwereld” de advertentie voor “run ’76”, inderdaad met kleine letters geschreven: 25 september 1976, start en finish in Winschoten, één grote ronde van 100 kilometer en, even schrikken, start om 03.00 uur! Door mijn vriendschap met Jan Knippenberg was mijn geheugen al eerder opgefrist – maar Jan was in Amsterdam dan ook uitgestapt. Ik had me er zelfs van laten overtuigen, althans ik deed alsof, dat óók ik 100 kilometer hardlopend af zou kunnen leggen. Inwendig bleef ik twijfelen.
Door een toevallig ingelaste vakantie werd Winschoten niet mijn ultra-marathondebuut. In augustus liep ik nabij Edinburgh de 58 kilometer lange Two Bridges Race. Een 20e plaats (van de 61) in het toenmalig Walhalla van het lange-afstandlopen, Groot Brittanië, gaf mij de zekerheid dat 42 kilometer niet mijn limiet was en het gevoel dat een nog langere afstand tot mijn mogelijkheden behoorde. Maar tegelijkertijd finishte ik wel dusdanig stuk, dat ik nog steeds ernstig twijfelde of ik die volgende 42 kilometer ook nog hardlopend af zou kunnen leggen. Wel zou ik, als een van de weinigen, met ultra-marathonervaring aan de startstreep in Winschoten staan.

Vrijdagmiddag 24 september met de trein naar Winschoten. Op tijd aanwezig zijn in De Klinker, want we dienden ter plekke nog een medische keuring te ondergaan: goedgekeurd! Vervolgens begaven de meeste atleten zich naar hun inkwartieringsadressen, om er achter te komen dat om half negen slapen in een vreemd bed niet iedereen gegeven is. Hoe dan ook, om 01.30 opgestaan, wat eten en weer terug naar De Klinker. Er hing een vreemde, wat zenuwachtige, sfeer: voor bijna iedereen zou het een loop in, zowel letterlijk als figuurlijk, onbekend gebied worden en een weg terug was er nu niet meer. Aan de start: zesenzeventig mannen en één vrouw.

Dan, om 03.00 uur, het donker in, weggeschoten door burgemeester Te Loo. Er volgden enkele uren van vooral nachtelijk duister, afgewisseld met lichtere delen daar waar huizen stonden; in mijn beleving staan er niet veel huizen in Oost-Groningen. Ik heb genoten van de dageraad en ik bleef de kilometers in een gelijkmatig tempo weglopen. Slechts zelden zag ik een andere loper. Mijn gezelschap bestond uit mijn broer die met me meefietste en me fantastisch verzorgde: bij het krieken van de dag zelfs verse koffie uit een café. Kort na 50 kilometer de eerste gevoelens van onlust. Ik wisselde mijn schoenen, van Adidas naar EB, nu ter ziele. Meer keuze was er toentertijd niet. Maar een onverklaarbaar rotgevoel in de hamstrings zette door. Tussen 60 en 70 kilometer verdween ik voor een massage in een daartoe ingerichte verzorgingspost; tevergeefs. Een, naar later zou blijken aangeboren, afwijking aan de wervelkolom masseer je niet weg. Niet één loper passeerde me terwijl ik op de massagetafel lag; ik verloor slechts tijd en mijn humeur. Ik ergerde me mateloos aan het krakende fietsje van een jongetje dat die lopers wel interessant vond en al een tijd lang pal achter mij fietste. Mijn broer kreeg opdracht om hem met zachte hand – maar desnoods met geweld – te verwijderen. Het lukte – zonder geweld. De vermoeidheid nam dusdanig toe, dat ik, in de laatste tien kilometers, nauwelijks meer hardlopend tegen de wind in kwam; nooit was ik blijer met haakse bochten. Wel zag ik, voor het eerst sinds ruim voor het 60 kilometerpunt, weer een loper. Ik haalde hem in en nam me voor hem vóór te blijven. Dat lukte en als elfde passeerde ik de finish; een geweldige ervaring rijker. De man met de meeste ervaring, Hans van Kasteren, had zijn ervaring omgezet in winst.

Twee jaar later was ik terug; als fietsend begeleider van een hardlopende vriend. Er was weinig veranderd. Wederom genoot ik van de sfeer, de rust, de dageraad en het landschap, hoewel ik in mijn binnenste natuurlijk niets liever had gewild dan zelf lopen.

Twee jaar geleden was ik er weer. Martien Baars had me gevraagd om hem te assisteren bij het opstellen van live-flitsen voor de website UltraNed. Alles was veranderd. Van een rustige hardloopwedstrijd voor een select groepje lange-afstandlopers, naar een sportspektakel voor allerlei soorten lopers. Van één ronde van 100 kilometer naar tien rondjes van 10 kilometer. Van een nachtelijke start naar een vertrek midden op de dag. Van een parcours vol leegte naar een drukte van belang. Zelfs de licht zenuwachtige sfeer van vóór de start in 1976 was veranderd in een meer ontspannen sfeer; de meeste deelnemers hebben, als ze nu aan de start van een 100 km staan, wel eens verder gelopen dan een marathon.
Maar nu óók met een enorme betrokkenheid van buurtbewoners en de verdere regio. En nog steeds, of zelfs meer dan toen, wel gericht op prestaties. Zestien van de zevenenvijftig finishers in 1976 haalden de nu geldende en m.i. terecht gehanteerde limiet van twaalf uur niet.

Vergelijkingen zijn zinloos. De “run ’76” werd het fundament voor het Nederlandse lange-afstandlopen. Een monument is het, door alle veranderingen in de loop van de jaren, niet geworden; jammer, ik houd van monumenten. De wedstrijd zou in zijn oorspronkelijke formaat hoogstwaarschijnlijk niet hebben kunnen overleven. Voor avonturiers en in het licht van de toeristische promotie van Oost-Groningen gaat er niets boven één grote ronde. Voor lopers die drijven op applaus en in het kader van aansprekende internationale kampioenschappen geldt dat zeer zeker niet.
Er is geen keuze; maar ik koester mijn herinneringen.

Ton Peters
ajjpeters provider hotmail.com

{i}Naschrift Martien Baars. Na een actieve ultraperiode van 5 jaar (van 1976 t/m de Schipholloop van 1980) heeft Ton Peters uit Schoorl vervolgens 25 jaar lang om medische redenen aan geen enkele Nederlandse ultraloop meegedaan. Door een afwijking aan zijn wervelkolom plus een gebroken heup die hij in de bergen van Schotland opliep, bleek dat hij alleen in geaccidenteerd terrein uit de voeten kon. Dus kon en kan men hem vooral buiten Nederland hardlopend aantreffen: in de Alpen en de laatste jaren ook op de prachtige trails in de Ardennen die door de Coureurs Celestes georganiseerd worden.
April dit jaar deed hij opeens mee aan een ultra in eigen streek, de Jan Knippenberg Memorial. Ter ere van Knip en als voorbereiding op wat eind deze zomer in de planning zat: zijn tweede deelname aan de Tour du Mont-Blanc.
Op 25 augustus is hij 1 van de circa 20 Nederlanders temidden van een veld van duizenden die dan aan dat ‘rondje’ van 158 km beginnen. Ton wil niet alleen wederom finishen als beste Nederlander maar ook zijn eindtijd van 34.19 van vorig jaar pogen te verbeteren. Zie zijn verslag van 2005: https://www.ultraned.org/../v_item/f3052_2005_09.php {ei}