Hoever is ‘ver’, ‘verder’ en ‘het verst’?

Een uitermate boeiend loopverslag van Jouke Altenburg.

De voorgeschiedenis
Velen van ons trainen regelmatig. Het opbouwen en behouden van snelheid staat daarbij vaak centraal: loopjes in tempo 1, 2 of 3; korte en lange interval.
Wanneer we een wedstrijdje lopen zijn we blij met het behalen van een Persoonlijk Record of het evenaren ervan. Wanneer de jaren gaan tellen en de achteruitgang echt toeslaat kunnen we onze toevlucht nemen tot BOY’s (best of the year) of veteranen-compensatie-omrekentabellen.
Dat ‘krasse knarren’ tot ongelooflijke prestaties in staat zijn kun je in elke behoorlijk bezette wedstrijd zelf zien. Ik ben op de halve en hele marathon elke keer dik verslagen door mannen die qua leeftijd mijn vader zouden kunnen zijn. En ik loop in mijn categorie, mannen 40+, toch doorgaans bij de beste 50%. Dit alles heeft te maken met het opzoeken van je persoonlijke ‘tijdgrens’. Toch heeft lopen ook nog een andere kant: het zuiver overwinnen van een afstand.

Ik ben bij Statina gaan lopen om mijn eerste marathon verantwoord uit te kunnen lopen. Echt systematisch gesport had ik nog nooit in mijn leven. Wel had ik al vele jaren het gevoel dat ik eens in mijn leven een marathon moest hebben gelopen. Vraag me niet waarom. Of was het zo dat de marathon ook voor mij een symbool was voor de zoektocht naar mijn grenzen?
Een aantal stukjes paste in elkaar en na 10 (!) maanden hardlooptraining liep ik in 1998 de marathon van Rotterdam uit in 3 uur 37. O, hoe zwaar was het na 32 kilometer. Na de finish verzuchtte ik tegen mijn vrouw dat het eens maar nooit meer was.
Tot op heden volgden er nog vier marathons, die steeds sneller gingen. De hoeveelheid trainingsarbeid ging omhoog met als maximum een topweek van 100 km, maar die laatste 10 kilometers bleven zwaar. In ‘Runners’ las ik wel eens verslagen van ultralopen: wedstrijden over meer dan die willekeurige 42,195 km. Ook ‘de mens als duurloper’ van de legendarische Jan Knippenberg heb ik verslonden. Onder het lezen vroeg ik me wel eens af: hoe ver zou ik nu eigenlijk kunnen hardlopen? Hoe zou dat voelen?

Na de marathon van Eindhoven van oktober jl. (3:11:07) heb ik de zondagse lange duurlopen (2 tot 3 uur) gewoon weer opgepakt. De tempotrainingen gaan niet zo goed vanwege een onwillige linkerknie. Vrij impulsief besloot ik in de Kerstvakantie met Eric en Inge mee te gaan naar de FAT ASS 50 op 30 december in het Brabantse Soerendonk. Een leuke mogelijkheid om Inge weer eens te kunnen hazen; vijf rondjes (circa 35 km) was de bedoeling. Op de heenreis vroeg ik me wel af of een gemiddeld weektotaal van circa 45 km in de laatste 8 weken daarvoor wel voldoende zou zijn.

De omstandigheden op zaterdag 30 december 2000
Het was koud, regenachtig weer; de temperatuur lag rond het vriespunt en de wind was stevig uit het westen. Op de snelweg mocht maar 70 km/u gereden worden vanwege de gladheid. In het Brabantse lag duidelijk minder sneeuw. Dankzij de goede aanduidingen vonden we de plaats van inschrijving snel: een manege in het coulissenlandschap bij Soerendonk.

In een zeer gemoedelijke sfeer schreven we ons in. Dat alles niet bepaald efficiënt georganiseerd was stoorde ogenschijnlijk niemand. Geen enkele nervositeit. Veel ruige, baardige maar ook kale koppen; een bovengemiddeld gehalte aan oorringetjes. De start werd een kwartier uitgesteld naar 10:15 omdat een organisatieauto met diverse benodigdheden een greppel in was geschoven. Geen enkel probleem, dan konden de mensen die door het weer vertraagd waren ook nog mooi meedoen.

10 uur
Tijd voor de warming-up op weg naar de start die 500 meter verderop ligt. Het is glibberen over de beijsde zandpaden, die, omzoomd door populieren, door weilanden, akkers en bosperceeltjes lopen. Prachtig parcours.

Een klein geplastificeerd bordje vermeldt ‘Start’. De baardige organisator beproeft het startinstrument: een luchtdrukclaxon. TOET!! ‘Ja, die doet ‘t !’ De vooruitziende lopers plaatsen koelboxen met verwamde sportvoeding langs het pad. Je hoort geen geklets over streeftijden of kwaaltjes; geen nerveus gedribbel of gedrang bij de start’streep’. Gemoedelijk wordt het parcours door de organisator toegelicht en op verzoek ‘vertaald’ voor de aanwezige Duitsers en Belgen.
‘Piep’ klinkt het; ‘ja jongens, dat was het startsignaal.’ Daar zijn we onderweg met 61 personen: 57 mannen en 4 vrouwen voor een tocht die door de meesten in 3,5 tot 5 uur volbracht zal worden.

De eerste kilometers is het zoals gewoonlijk zoeken naar het tempo. Lokaal zijn er besneeuwde en ijzige stukken. Door de voorsten wordt dit steeds gemeld. Uiteraard ontstaan de eerste groepjes. Eric snelt met de voorste mannen (4) mee; daarna volgen nog een groepje (6) dat ons net wat te snel gaat en wat sololopers. Inge en ik zitten daar weer achter in een groepje van een man of tien. De rest zit dus achter ons.

De route is uitstekend aangegeven en voert verder over fietspaden en binnenweggetjes. We passeren de rand van de bebouwde kom van Budel en Soerendonk met prachtig gerestaureerde, typisch Brabantse langgevelboerderijen. Hobbymenagerieën en Gamma-prefab-tuinhuisjes als stal zijn vaak de begeleidende elementen. Als entree naar het bospad en de finish komen we langs een prachtig gerestaureerd ‘hofje’.

De eerste ronde is 6 kilometer en gaat in 29,5 minuut: precies op het door Inge gewenste tempo van net even onder de 5 min/km. Bij het ingaan van de tweede ronde (7,332 km) wordt het wat onrustig in de groep. Er ‘ontsnappen’ twee mannen, die in een verbluffend korte tijd de groep voor ons hebben ingelopen. Het is gelukkig nog steeds droog; ik krijg het zelfs warm in mijn dubbele thermohemd en dikke tight. De handschoentjes gaan uit op het wind-mee-stuk. Het is grote stukken op een prettige manier rustig in de groep.

Ca. 12:00
Bij het ingaan van de derde ronde valt onze groep uit elkaar. Normaal klontert dat in een wedstrijd binnen een kilometer weer bijeen; we blijven nu met maar vijf personen over. Sommige wandelende echtparen en mensen met honden zijn we al driemaal tegengekomen. Dat levert steeds een welwillend knikje of aanmoediging op. Verder staat nergens publiek en verloopt zelfs de doorkomst bij de tijdwaarneming in alle rust. Geen speaker noch toejuichingen.
We kunnen het tempo samen goed vasthouden. Inge is, zoals altijd, razendsnel in bochten en bij de drankposten. Ook de gladde stukken weet ze gemakkelijk te nemen.

Bij het ingaan van de vierde ronde gaat het echt spetteren: natte sneeuw, hagelachtige regen. De wind trekt aan. Inge en ik lopen steeds voorop in onze groep. We schuilen om beurten achter of naast elkaar. Als het zo doorgaat trek ik straks mijn regenjasje ook nog aan; de handschoenen doen weer goed dienst.
Een kilometer verder horen we renpassen in een hoog looptempo naderbij komen. De 1e en even later 2e loper passeren ons in sneltreinvaart: geschat ruim 17 kilometer per uur. We hadden uitgerekend dat Erik ons in de tweede helft van ronde 6 in zou halen, maar dit is echt super.

De eenzaamheid van de lange-afstands-loper begint op me in te werken. Ik begin muziek in mijn hoofd af te spelen: favoriete rocknummers, maar helaas ook het favoriete barbiepopliedje van mijn jongste dochter dat vanochtend voor mijn vertrek nog met een dansje werd geshowd.
Ook wij geven inmiddels aan diverse mensen een ronde aan de broek. Ze zien er zonder uitzondering nog fris uit, lopen vaak met een stugge loopstijl maar reageren altijd op een groet of aansporing.
Ik merk dat ik niet op tijd loop, rondetijden zie ik niet meer, ze zijn niet belangrijk. Ik ga meer op gevoel lopen. In de vijfde ronde kan ik alleen nog maar bij Inge aanhaken en vrijwel geen kopwerk meer doen. Mijn bovenbenen verstijven door de natte broek en ik voel dat ik dit tempo geen twee rondes meer vol zal kunnen houden. Ongemerkt heb ik tijdens de loop het besluit genomen de FAT ASS uit te lopen…….

13:10
Bij doorkomst op ruim 35 kilometer (achteraf blijkt in een tijd van even onder de 3 uur) krijg ik van Inge een mueslireep. Heerlijk, want mijn eierkoeken zijn op en mijn flesjes ijsthee krijg ik zelfs in een volle ronde nog niet aan mijn handen opgewarmd. Dat koude geklots leidt alleen maar tot een nare, koude buik en veel ‘aandrang’.
Inge gaat er rap alleen vandoor; ons groepje is nu helemaal uiteengevallen. Diverse mensen stoppen. Ik ga alleen verder. Zoek een nieuw tempo. Naast ‘achterblijvers’ haal ik desondanks ook ‘voorheen snelle’ mannen in. Op mijn beurt word ik ingehaald door een Duitser en een Belg, die beiden een inzinking halverwege hebben overwonnen. Na een kletspraatje van een paar honderd meter pakken ze hun eigen (hogere) tempo weer op en lopen op me uit. Het constante, lichte lopen van Inge was hen beiden opgevallen.
Uiteraard krijg ik in deze ronde van Erik 7.3 km aan mijn broek. Hij loopt aanvankelijk niet eens zo snel op me uit – achteraf hoorde ik dat hij net tevoren last van zijn darmen had gekregen en pas na enkele kilometers zijn tempo weer op kon pakken. Dat kostte hem zijn PR op deze afstand.

De laatste ronde gaat in; de organisatie noteert zwijgend mijn doorkomst in 3 uur 36 (ruim 42.6 km). Erik moedigt aan: ‘nog één rondje bijten, Jouke’. Ik pak twee bekertjes cola mee, dat in krattenvol klaarstaat. Kleine slokjes op laten warmen in je mond. Ik kan het tempo goed vasthouden; al komen de benen steeds minder omhoog.
Zo ver heb ik nog nooit gelopen. Dit is het begin van ultralopen…… Een 100 km loper is nu bijna op de helft; een spartathlon-loper nog niet op 20% (250 km)! En dit is een vlak parcours!
Bij de laatste verzorgingspost neem ik twee bekers warme thee en bedank de vrijwilligers die al bijna 4 uur in de snijdende kou staan!
‘Hoe sterk is de eenzame fietser’ zong Boudewijn de Groot ooit en zo voelt het ook.
Van binnen heel erg op mijn gemak loop ik naar de finish. Ik ga een 50 km-tocht uitlopen! De laatste 200 meter komt toch het tijdgevoel weer boven: ik trek een sprint om in 4:17:00 binnen te komen. Een oprisping die ik achteraf niet begrijp. Inge staat me op te wachten, maar vertrekt terecht snel naar de warmte van de manege.

Na afloop
Na mijn flesjes voeding uit de struiken te hebben gevist en de organisatie bedankt wandel ik terug naar de manege. Oef, dat doet toch wel zeer. Er komen steeds lopers langs die nog 1 ronde ‘moeten’; of is het ‘mogen’?

In de kantine heerst een gezellige, rustige sfeer; geen winnaar die gehuldigd wordt. Vrijwel elke binnenkomer begint met het omschrijven van zijn gevoel en zegt daarna pas zijn tijd (of niet). Borden patat mèt en glazen bier worden genuttigd; cola en koffie staan ook op menig menu. Na een uurtje doorwarmen en bijkomen vertrekken we. Onderweg kletsen we als vanouds bij over voorvallen en eigen belevenissen onderweg.

‘s Avonds zoeken alle gedachten een plaatsje. Als ik zonder voorbereiding op basisconditie 50 kilometer kan lopen, hoever is ‘ver’ dan voor mij? Waar ligt mijn grens, ‘het verst’, eigenlijk? Bij deze FAT ASS 50? Bij de 60 kilometer van Texel? De 6 uurs wedstrijd van Stein? De 100 kilometer van Winschoten?
Dat laatste acht ik onmogelijk. Maar ja, dat zou ik een paar jaar geleden toch ook over een 50 km loop hebben gezegd? De tijd zal het leren. Maar ik kan het iedereen aanraden wat meer in afstand en wat minder in tijd te denken.

Jouke Altenburg