RUN Winschoten, 100 tinten afzien

Roelof uit Beijerse: “Dan komt het zestig-kilometerpunt. Ik betreed onbekend terrein en het is alsof mijn lichaam me dat wil laten weten. Mijn enkel gaat zeer doen, mijn dijbenen beginnen te branden en ik krijg last van mijn heupen.”

Winschoten, zaterdag 10 september 2016, 10:00 uur. Het is zover. Ik sta aan de start van de legendarische RUN van Winschoten; sinds 1976 de klassieker onder de Nederlandse utralopen, plaats van handeling van het NK 100km, maar voor mij gewoon een ongenadig eind hardlopen, langer dan ik ooit deed. In 2014 liep ik mijn eerste marathon, in 2015 mijn eerste ultraloop van 60km op Texel, eerder dit jaar liep ik eenzelfde afstand op Ameland, onverhard weliswaar, en nu dus dit. Waarom, vragen veel mensen me. Ik pruttel dan wat dat 100km in de wereld van het ultralopen eigenlijk maar een zeer bescheiden afstand is, dat 40 uur per week achter een beeldscherm me ook niet helemaal normaal lijkt en dat de mens als jager van origine toch ontworpen is voor het lopen van lange afstanden. Het korte antwoord is echter dat ik er gewoon lol in heb…

Maar het is natuurlijk ook niet niks, een uurtje of tien achter elkaar hardlopen. Waar ik vorig jaar nog maanden naar een marathon toeleefde, loop ik ze nu als trainingsrondje, en soms zelfs meer. De grootste puzzel vormt de voeding, iets waar ik in mijn dagelijks leven toch al niet bijster veel mee bezig ben. Vooral de voeding tíjdens de loop baart me zorgen. Tien uur lang gelletjes lijkt me geen pretje, maar wat doet de maag onder zulke omstandigheden met vast voedsel. Niemand om me heen kan uit ervaring spreken, op internet is er weinig over te vinden en de schaarse artikelen die ik vind spreken elkaar allemaal tegen. Ik stuit zelfs op het verhaal van een loper die beweert de 100km op één banaan te lopen. Dat lijkt me wat al te dol. In arren moede besluit ik het er maar op aan te laten komen en stop naast de broodnodige gelletjes en energybars ook allerhande vast voedsel in mijn dropbag; bananen, krentenbollen, salamiworst, amandelen met zout, eierkoeken, ik laat niets aan het toeval over.

Het startschot luidt, de profs stuiven weg. Ik hoed mij voor de klassieke fout, die ook de ervaren loper nog wel eens maakt; in alle enthousiasme en vol adrenaline te hard van stapel lopen. Een fout die je op driekwart van de race dubbel en dwars terugkrijgt. Ik had me voorgenomen netjes op 5:45 minuten per km te starten (rekening houdend met een verval van 5% zou ik daarmee binnen de 10 uur kunnen finishen) en dat is wat ik dus niet doe. Ik loop lekker met een tempo van 5:30 en denk dan nog dat niets me kan gebeuren. Een kilometer of veertig hou ik dat vol. Iedere 10 kilometer kom ik langs de verzorgingspost waar mijn dropbag staat, ik doe me tegoed aan het één en ander en alles loopt voorspoedig. Ja, het is warm maar het Winschoter publiek staat in ruime mate klaar met water en sponsjes (die ik na een kilometer of vijftig niet meer aanneem omdat ik er inmiddels het zweet van vele voorgangers in vermoed) en iedere 10 kilometer neem ik een paar stevige slokken water met electrolyten om zouttekort voor te zijn. Na veertig kilometer begint de snelheid af te zakken, gestaag maar zeker. Ik maak me niet druk; ik loop nog steeds lekker en de voedselinname en –vertering werkt uitstekend.

Dan komt het zestig-kilometerpunt. Ik betreed onbekend terrein en het is alsof mijn lichaam me dat wil laten weten. Mijn enkel gaat zeer doen, mijn dijbenen beginnen te branden en ik krijg last van mijn heupen. Waar ik eerst denk met kortstondige verschijnselen te maken te hebben – iedere kilometervreter weet dat kwaaltjes komen en gaan – blijkt niets minder waar. Het lichaam wil inspraak, het lichaam heeft een mening over deze godvergeten onderneming. Er zit maar één ding op; het lichaam negeren en doorgaan. Het pijnlijden en afzien gaat zo een uurtje of twee door – ik denk dat alle lichaamsdelen van de schouder naar beneden toe wel zijn langsgekomen – totdat het lichaam na tachtig kilometer de handdoek in de ring lijkt te gooien. De pijntjes nemen af, de snelheid komt beetje bij beetje terug, ik voel verlichting. Is dit wat bedoeld wordt met ‘het lopen van een ultraloop doe je tussen de oren’? Is dit de mentale overwinning? Wat het ook is, ik ben er nog. Tachtig kilometer en acht uur verder ben ik nog steeds in de race en ik voel me weer goed, nou ja, weer wat beter. De brandende bovenbenen blijven me vergezellen, maar dit gaat niemand me meer afnemen. Tot de negentig kilometer loop ik weer een beetje vlot, tot de laatste ronde aanbreekt. Wat eerst een overtuiging was wordt nu zekerheid; ik loop hem uit. Ik laat de snelheid een beetje vieren en geniet de laatste 10 kilometer van het enthousiaste Groningse publiek dat op een luidruchtige manier een beetje afzien wel weet te waarderen. De laatste kilometers verstrijken, ondanks de pijn, als in een roes. Ik zie de finish naderen, voor de tiende keer vandaag, maar dit keer weet ik dat de finish voor vandaag ook het einde betekent. Bij de finish staan de vrienden bij wie ik logeer met bloemen klaar, ‘ik heb het gewoon gedaan!’ schreeuw ik ze toe, alsof zij dat niet in de gaten hadden.

Het is wonderlijk hoe een eigenlijk willekeurige finish zich in je hoofd als een mentale grens kan nestelen. Als deze race 110km had geweest weet ik zeker dat ik nog door had kunnen lopen, maar nu, nu niet meer. De 100km is bereikt, ík heb de 100km bereikt. In 10 uur en 16 minuten, als één van de slechts 44 finishers, iets waar je je bepaald niet voor hoeft te schamen. En terwijl ik vlak voor en vlak na de finish nog dacht dat dit wel zo’n beetje het ‘matje’ was voor mijn lichaam, merk ik dat de gedachten daarover nu al beginnen te schuiven. Maar daarover later, daarover later…

Roelof uit Beijerse