Op het vliegveld was de wedstrijd waar ik zo lang naar had uitgekeken nog maar enkele dagen weg. Ik voelde me niet overdreven sterk, maar wel goed uitgerust. Op Schiphol ontmoette ik al de eerste Nederlandse deelnemers: Wilma Dierkx en Arjan van den Berg. De een zeer ontspannen en er van overtuigd dat ze weer in Sparta aan zal komen. De ander wat stiller omdat hij nog niet weet wat hem te wachten staat. Ook de Nederlandse Zweed Tobias Lundgren voegde zich bij het gezelschap. De andere drie Nederlandse waren al in Athene. Ook wij kwamen uiteindelijk na een vlucht van drie uur in de Griekse hoofdstad aan.
Het was er 23 graden en zonnig. En dat is voor lokale begrippen aan de koele kant. De omstandigheden zouden goed zijn. Dus als het zou moeten gebeuren dan maar dit weekeinde. Een dag van tevoren moeten we onze startnummers ophalen. En dat duurt me een tijd. Ik was mijn medische verklaring nog vergeten, dus ik kon weer terug een kleine kilometer terug naar het hotel wandelen. Uiteindelijk kreeg ik het nummer samen met nog een kleine vracht aan reclamemateriaal mee. Ondertussen begon mijn maag op te spelen. Ik had een onwijs vol gevoel in mijn maag. Net alsof het niet doorliep. Met lichte tegenzin werkte ik dan ook nog mijn middageten naar binnen, maar lekker voelde het absoluut niet. Het avondeten sloeg ik over. Het was al dusdanig dat ik overwoog de volgende ochtend niet te starten. Een voordeel was wel dat er bij mij geen zenuwachtigheid te bespeuren was. Gelukkig had mijn kamergenoot Arjan een pijnstiller, waardoor de druk in mijn maag snel verdween.
De volgende ochtend was alles verdwenen. Het ontbijt hield ik met een kopje jus d’orange minimaal. Ruim voor tijd doken we de bus in, op weg naar de Acropolis. Door het al drukke stadsverkeer viel dat niet erg mee. Toch waren we er ruim op tijd en was er nog even tijd voor ontspanning en werd natuurlijk de Nederlandse groepsfoto gemaakt. Er werd hier en daar nog wat gerekt en gestrekt op de eeuwenoude stenen bij het imposante monument. Een paar minuten voor tijd werden we met zijn alle naar de streep (die er niet lag) geroepen. Ik stelde mij ergens in het midden van de het 369 deelnemers tellende deelnemersveld. Er waren dus op het laatste moment kennelijk nog 21 afmeldingen.
En na een korte toespraak klonk het doffe geluid van de toeter. We waren op weg voor de kleine 247 kilometer wat Athene scheidde van Sparta. Velen zullen het halen. Maar velen zullen onderweg een illusie armer zijn. Velen zullen boven zichzelf uitstijgen, en vleugels krijgen. Wat het voor mij zal brengen weet ik niet. De dag van te voren voelde ik me niet al te best maar aan de start ging het wel weer.
Na het startschot duurde het nog wel een minuutje voordat de hele meute in beweging en op tempo was. Ik besloot hardlopend van start te gaan, want ik had gehoord dat er toch relatief snel wordt gestart. En anders zou ik al snel ik mijn eentje achteraan wandelen. Ondanks dat ik in een voorzichtig tempo over de stenen loop, wordt ik aan alle kanten voorbij gelopen. Het ik nu al het verkeerde tempo te pakken, of wil iedereen zo graag? Na een kilometertje belanden we in het drukke, smerige stadsverkeer van Athene. Hier en daar stinkt het ook echt. Nog altijd wordt ik hier en daar rustig voorbij gedribbeld. Ik kijk eens achterom en zie dat ik hooguit nog tien deelnemers achter me heb met een klein wagentje met zwaailicht als bezemwagen.
De eerste verzorgingspost laat bijna iedereen rechts liggen. De waterpost heeft met dit relatief koele weer weinig functie. De eerste echte post is na 9,3 kilometer welke ik echt precies in een uur afleg. Ik pak toch al wandelende een lekkere grote beker jus d’orange en slurp deze helemaal leeg. Daarna trek ik me weer in mijn hardlooppas. Maar als de weg even omhoog loopt ga ik weer wandelen. En dat bevalt wel, hoewel ik weet dat het gevolgen kan hebben voor verderop in de wedstrijd. Achterom kijkende zie ik nog slechts een handvol deelnemers achter me, gevolgd door de bezemwagen. Deze wagen zal alleen de eerste uren mee rijden. Ik durf eigenlijk niet te veel te wandelen omdat ik dan echt als laatste loop. Het eerste grote meetpunt is na 19,5 kilometer. Daar registreert een chipsysteem de tijd. De uiterste tijd is 2:10 ik zit daar een ruime twee minuten boven. En kom daarmee als 365e van de 369e langs. Er zit voor mij wel een pluk van tien mensen vlak bij elkaar. Ondanks dat ik in het absolute achterveld zit, is het bij dit punt nog wel gezellig druk. De eerste wordt al uit de wedstrijd gehaald wegens forse tijdsoverschrijding wegens een val.
Op naar de marathon. We verlaten de stadsdrukte van Athene en gaan richting de kust met zijn mooie uitzichten. Er wordt nu meer gedaald dan gestegen. De weg gaat over mooie slingerpaden. Maar daar heb ik nu toch minder oog voor. Als de weg daalt is het voor mij makkelijker om hard te lopen. Het kost me dan ook weinig moeite. Hier en daar haal ik nog al wat mensen die kort voor mij liepen. En dat gaat toch wel met gemak. In deze wedstrijd moet je zeker ik het begin je krachten erg sparen. Als de weg in het dorre landschap zo af en toe omhoog loop schakel ik weer over op mijn wandelpas, en zie ik de deelnemers een beetje van mij weg lopen. Ik schat mijn wandeltempo zo net onder de negen kilometer per uur. En ja, we moeten nog ver over de 200 kilometer. Maar daar kan je maar beter niet bij stilstaan.
Na drie uurtjes onderweg te zijn passeren we het beroemde dorpje waarvan de schoolkinderen elk jaar klaar staan om high fives te geven. Hoewel ik niet zo van dat soort dingen houd, doe ik er toch even aan mee. Aan het einde van de lange rij staat je juf te kijken of het goed gaat. Eenmaal het dorpje uit belanden we weer ik het saaie, dorre en bij tijd en wijle vervuilde landschap. Een stinkende raffinaderij paste wel in dat beeld. Ik schuif toch wat meer naar voren op in de rangschikking. Hoewel het soms stuivertje wisselen is, laat ik na verloop van tijd mensen definitief achter me. Zij zullen toch moeten gaan vrezen, hoewel in het verleden er wel eens deelnemers vanuit het absolute achterveld sterk zijn gefinishd. Na een uur of vier in de wedstrijd passeer ik Eric Ariens, een Nederlandse deelnemer. Een aantal kilometers later doemt opeens het marathonpunt op. Dat is sneller dan ik had verwacht. Ik hardloop over de chipmat en zie op mijn horloge dat er 4:30 minuten om waren. Ik heb opeens een marge van ruim 14 minuten. Dat ervoer ik op dat moment als een luxe. Ik besluit daarop maar een langere einden te gaan wandelen met zo’n acht kilometer per uur. Op dat moment had ik zeker 35 van de ruim 42 kilometer hardgelopen. Mijn knieën voelde ik daardoor al wel een beetje.
Ik bezette nu stek 346 van de 367 deelnemers. Er was nog een deelnemer aangereden door een auto. Ik zag heb me een aardige hoofdwond langs de kant zitten. Hij kon na verloop van tijd zijn weg vervolgen, maar viel later uit. Door mijn wandelen werd ik na verloop van tijd toch weer ingehaald door een handje vol deelnemers. Dat is niet zo erg, zolang je binnen de tijdslimieten blijft. De voorsprong op deze limieten liep per controlepost lichtelijk terug. Ik besloot hier en daar toch maar wat rustig te gaan hardlopen om de terugloop in voorsprong binnen de perken te houden. Eric heeft me intussen weer ingehaald.
De zon kwam er bij. En het werd gelijk gevoelsmatig een stuk warmer. Maar dat was dan ook een van de weinige momenten in de wedstrijd. Ondertussen krijgen meer deelnemers in het absolute achterveld door dat de druk van de tijdslimiet voor hen toeneemt. Hier en daar wordt ik ingehaald door deelnemers, die al zichtbaar tegen de limiet vechten. En waarvan het zichtbaar veel o zo kostbare energie kost. Zo was er een Griekse deelneemster bij mij in de buurt die vurig werd aangespoord door haar verzorger. Hoewel ik het Grieks totaal niet beheers, werden er volgens mij wel een paar scheldwoorden uitgewisseld.
Bij de post op 65,1 kilometer was ik 7:20 uur in koers. En had nog een kleine tien minuten voorsprong op de limiettijd. Ik had nog 17 deelnemers van de 367 achter me. Geen reden tot paniek, maar ik moest wel mijn aandacht er bij houden. En dus ging ik hier en daar toch nog maar weer een stukje hardlopen, hoewel mijn knieën – en met name de linker – dit niet meer zo leuk vonden.
Zo af en toe werd ik gepasseerd door een Japanner die wel heel opzichtig tegen de limiet vecht. Hij wisselde stukjes wandelen af met stukken hardlopen. Maar dat moest nu al uit zijn tenen komen. Een landgenote van hem zat in hetzelfde schuitje. Het opvallende van haar was dat ze volgens mij tot de kleinsten van het deelnemersveld beheerde. Ik keek echt dwars over haar heen. Ze was volgens mij nog geen anderhalve met lang. En met haar kleine stappen draaide zij een hele hoge pasfrequentie om het allemaal bij te kunnen blijven benen. Het zag er grappig uit. De voorsprong op de limiet liep terug tot een kleine zeven minuten.
Ik werd op weg naar Korinte nog gepasseerd door de Belg Joeri Schepers. Hij bivakkeerde, net als ik, al uren in het absolute achterveld. Toevallig loopt de wed op dat moment even omhoog en wandelen we allebei. We wisselden wat verhalen uit en na een kilometertje ging hij er in de afdaling er weer rustig hardlopend vandoor. Nog niet wetende van het drama wat hem de volgende dag zou overkomen.
De beroemde brug over de dam kwam er aan. In iedere promotiefilm over de wedstrijd komt de gele brug voor. Eenmaal er overheen was het even afslaan om bij de de hoofdcontrolepost op precies 80 kilometer aan te komen. Ik zit nu 9:18 uur in de wedstrijd. Ondanks dat ik twaalf minuten voorsprong had op de limiet was het hier nog een drukte van belang. Sommigen lieten zich hier masseren of fourageerden zich uitgebreid. Ik zag een deelnemer een groot bord pasta naar binnen werken. Ik rek en trek even, pak twee grote bekers vruchtensap en ben vervolgens weer op pad. Hoewel er tien mensen tussen deze en de vorige hoofdpost waren uitgevallen, was ik gezakt in de rangschikking. Vijf deelnemers had ik nog achter me. Geen reden tot zorg, want vanaf nu zou het leuker worden.
Het landschap op weg hier naartoe wordt ook niet veel gevarieerder. Het enige bezienswaardige was het oude Nemea. Alwaar menig oude tempel te bezichtigen was. Hiervoor moeten de deelnemers wel een drukke weg oversteken. De post was gesitueerd op een kruising in de winkelstraten van Nemea. Ook eenmaal uit Nemea zag men van de oude bouwsels niet zoveel. Of ik keek de verkeerde kant op. Na eerste 100 kilometer was ik zeven plaatsen opgeschoven naar de 345e stek van de inmiddels nog 350 overblijvende deelnemers. Omdat er evenveel uitvallers waren, hobbelden er nog altijd maar vijf deelnemers achter me aan. Wel had ik al een kleine 20 minuten voor op de uiterste tijd. Dat gaf hoop. Wat minder hoop gaf, was dat mijn benen niet meer in staat waren me aan te zetten tot hardlopen.
Al vrij snel na het passeren van de post haal ik Eric in een dor stuk landschap. Hij zat er niet zo goed bij. Hij droeg de hele tijd een rugzakje mee, terwijl er bij de verzorgingsposten echt meer dan genoeg te pakken valt. Hij zou bij de post op ongeveer 115 kilometer stoppen. Toch zonde.
Het was inmiddels al donker geworden. En ik pak daarom mijn fietslampje en zet deze vast aan mijn band waar ik ook mijn startnummer 231 aan heb gespeld. Ik zag nog niet zoveel mensen met verlichting lopen, maar binnen een kwartier hadden de meesten zich voorzien van een hoofdlampje, welke ze bij een verzorgingspost hadden laten afgeven. Een enkeling waagde zich zonder verlichting op de donkere Griekse wegen. Want straatverlichting was in de buitengebieden niet te bekennen. We gingen de donkere avond en nacht in onder het scherpe gekwetter van krekels. Dat was het enige geluid in de voor de rest erg rustige, maar donkere omgeving.
We gingen op weg naar de helft. De volgende hoofdpost lag op 123,3 kilometer. Bij het donker worden gaat het hier en daar ook weer wat omhoog en omlaag. Ook haal ik weer wat mensen in. Dat is goed voor de moraal. Hoewel de bepijling goed is met grote oranje of gele pijlen op de weg, was het op een gegeven moment even goed uitkijken ij een T-kruising. Op een gegeven moment zag ik aan de linkerkant in de verte een lampje. Dat moest dus de richting zijn. Ik belandde op een onverhard zandpad met veel steengruis. Niet echt lekker om overheen te wandelen. Ik nader het dansende lampje te blijf er even bij. Aan het einde van de weg is er een korte afslag en gaat het via goede, verharde wegen omhoog. De hele weg was overlicht. Dus we moesten het hebben van de lampjes van de deelnemers. Gelukkig loopt er een deelnemer kort voor waarbij ik de gehele klim in de buurt zal blijven. Als het omhoog gaat wandelt hij en de afdalingen hardloopt hij rustig. Maar gemiddeld genomen is hij prima te volgen.
Soms heb je het geluk dat een volgwagen van de deelnemers passeert, zodat je door het licht van de koplampen kon zien hoe de komende 100 meter van de weg zal lopen. Wat verder in de verte kon je soms de lichten van de auto zien, zodat je ongeveer wist waar je uiteindelijk heen moest. Maar in de stijgende gedeelten had je daar niet zoveel aan, want de weg was erg bochtig. Gemiddeld haalde ik de zeven kilometer per uur niet meer. Maar de waren in het achterveld hele groepen deelnemers die zouden tekenen voor de gemiddelde snelheid die ik op het geaccidenteerde parcours nog kon wandelen.
Op een vlakker gedeelte waren we op de helft. Ik was nu 15:34 uur onderweg. En daarmee al 26 minuten voor op de limiet. En ik liet inmiddels 25 deelnemers achter me. Dus dat ging wel goed. Toch verspilde ik niet veel tijd ij de verzorging een beker vruchtensap en wat sportdrank werden al wandelende weggewerkt om niet te veel tijd te verliezen.
Nu kwam er een stuk waarbij het gemiddeld meer omlaag ging dan omhoog. Een rustige aanloop voor wat nog komen gaat. Het vlakkere stuk bood de gelegenheid nog wat meer tijd te winnen. Tot en met het begin van de klim op circa 148 kilometer loop het parcours overwegend naar beneden. Wat in de praktijk inhoudt dat de meeste stukken vlak zijn. maar er een paar scherp dalende stukken in zitten. Deze dalingen vind men meestal in de straten van de dorpjes waar ik in het donker doorheen loop. De verzorgingsposten zijn meestal in deze dorpjes neergezet. Maar ook kan je ze zomaar onder een viaduct aantreffen. Wel handig als het regent. Maar dat deed het momenteel niet. Ik beweeg me nog altijd voort met een tempo van, denk ik, nog zo’n zeven kilometers per uur. Dat ik heel moeilijk in te schatten omdat er weinig echt langere vlakke stukken zijn. In de scherpe afdalingen is het echt moeilijk wandelen. Ik probeer het met een kort pasje en een hoge pasfrequentie, gecombineerd met een kleine, korte armbeweging. Het blijft de beste strategie te zijn om dalingen van 15 procent te verhapstukken. Er zitten ook langere, en minder scherpe dalingen bij. Een kilometertje dalen met vijf procent valt ook niet mee. Want door de pijn in mijn knie kan ik moeilijk meer voordeel halen uit de dalingen. Dat deed dan ook aardig zeer.
Opeens kwam ik bij een verzorgingspost waar het een drukte van belang was. Ik dacht dat daar weer een of andere controle was. Dus ik was al op zoek naar de chipmat die er niet bleek te zijn. Ik vraag het even na, maar ik wordt snel weer de goede kan opgeleid. En via een nauw, scherp dalend weggetje gaan we richting de aanloop naar de Sangaspas. De weg ernaar toe zag je al tien kilometer van tevoren omdat deze weg voor de verandering wel eens was verlicht met lantaarnpalen. Dat viel in de voor de rest pittig donkere omgeving goed op. Als je goed keek zag je hier en daar een klein lampje langzaam naar boven bewegen.
Onderweg daar naar toe sloeg bij mij de twijfel toe. Ik kom op een V-vormige splitsing waarvan er niet is aangegeven welke kant men op moet. Ik kijk al eens op de weg naar de bekende gele of oranje aanduidingen. Maar ik kan deze niet vinden. Dan ga ik maar even kijken of ik ergens hoofdlampjes heen en weer zie bewegen. Ik zie verdorie aan beide kanten een lichtje. Ik gok op de rechterkant, omdat ik daar in de verte het eerder genoemde lichtspoor van lantaarnpalen in de verte zichtbaar was. Het bleek gelukkig een goede gok. Het lichtje in de verte wordt langzaam duidelijker. En als de vlakke weg naar de aanloop van de Sangaspas nadert, zie ik de deelnemer ook in beeld. Hij was intussen gaan wandelen. Maar zijn wandelen is anders dan mijn wandelen.
Het lichtspoor van lantaarnpalen wordt nu groot. Weldra sla ik een scherp af naar links en is de klim begonnen. We zijn nu 148,3 kilometers onderweg. Ondertussen viel er lichte miezerregen. En werd het duidelijk frisser. Omdat ik nog steeds in mijn reflecterende shirt met korte mouwen wandelde had ik het niet erg warm. Maar mijn jasje lag nog twee controlepunten verder. Ik had wel mijn ultralichte regenjack bij me. Het was gerotzooi kreeg ik het ding eindelijk aan.
De klim was begonnen. En weldra begon ik de eerste deelnemers voor me al in te halen. Een van deze was Ryan Cooper. Een Amerikaan die een groot deel van het jaar in Nederland zijn geld verdient. Hij lag ongeveer 45 minuten op me voor maar door een pijnlijke misstap was hij veroordeeld tot wandelen en verdween zijn voorsprong als sneeuw voor de zon. Uiteindelijk zou hij aan de andere kant van de berg opgeven. Ook mijn kamergenoot Arjan van den Berg vond hier jammer genoeg zijn Waterloo. Ook hij was al uren aan de wandel.
Ik ook was dat ook. En op de berg met een gemiddelde stijging van 7,5 procent haalde ik daarmee toch langzaam maar zeker heel wat deelnemers in. Het tempo lag op zo’n goeie zes kilometers per uur. Maar was voor de geaccidenteerde kilometers die voor ons lagen voor de meesten het wandelen echt hard werken. Een enkeling deed een poging tot hardlopen. Maar deze strandden voortijdig. Ik had er wel lol in om deelnemers in te halen en daardoor steeg de moraal weer wat verder. Bij een controlepost pak ik weer mijn vaste drankjes. Namelijk een grote, goed gevulde beker vruchtensap of cola. Ik keek eens een moment achterom en zal daar veel langzaam voortzwoegende deelnemers uit de diepte komen. Waaronder opvallend veel Japanners. Het wandelen was niet hun ding, maar het was voor hun nog wel de meest efficiënte voortbeweging. Wat voor het achterveld is hardlopen niet meer te doen.
Verder onderweg naar boven was ik nog steeds deelnemers aan het inhalen. Daarvan ook die al ver voor mij aan de klim waren begonnen. En na lang klimmen bereik ik de post waar mijn blauwe jasje ligt. keurig aangegeven door een van de vele vrijwilligers. Het zakje prop ik weg. En ik probeer mijn jasje aan te doen, wat na drie keer eindelijk lukt. We zijn nu 159,5 kilometer en 21 en een half uur onderweg. Daarbij ben ik beland op positie 269 van de nog 318 overgebleven deelnemers. Ik ben dus sinds de laatste hoofdpost maar liefst 49 plaatsen in de goede richting opgeschoven. Dat ging dus wel goed.
En daarna de gevreesde Sangaspas op. Het moeilijkste gedeelte van de hele wedstrijd. Het steile onverharde maakt het moeilijk. Ook het zicht op de mistige berg is zeer beperkt. Door het vochtige weer zijn de stenen en het gruis ook nog eens glad. Ik was nog geen 50 meter de pas op of ik lag al onderuit. En dat zal nog vele keren gebeuren. Je zag bijna niks en bovendien wist ik voortdurend niet welke kant ik op moest. In een van mijn vallen kegelde ik nog een Italiaan omver. De richting die je moest lopen was zeer beperkt aangegeven. Het enige wat er was, was veiligheidslint en reflecterende stroken. Bij een poging honderd meter voort te bewegen zonder te vallen hield ik het lint vast. Even verderop was dat geen aanrader want daar zat het lint wat losser bevestigd. Als ik per ongeluk een verkeerde kant op voort beweeg beland ik met mijn achterste in een struik waar ik zelf niet uit kwam. Een passerende Griekse deelnemer was zo behulpzaam om me uit mijn ongemakkelijke positie te bevrijden. De eerste 100 mijl zat er op dat moment bijna letterlijk op. Mijn 31e 100 mijl was in ieder geval binnen. Nog 53 stuks te gaan.
Na nog veel draaien en keren, vallen en weer opstaan is dan eindelijk in de mistige verte de top van de berg zichtbaar. Rondom de top waaide het erg. Dus toen ik boven was pakte ik een stevige beker drinken en ging aan de afdaling beginnen. Tenminste als ik wist waar de afdaling begon. Want wat was me ook niet erg duidelijk. Het kon overal zijn, want je had op de top maar een paar meter zicht. Maar eerlijk gezegd had ik ook geen goed lampje bij me om beter te kunnen zien. De sympathieke Nederlandse deelnemer Tom van der Veld heeft het op deze post erg moeilijk en denk aan opgeven. Maar gelukkig ging hij door.
Ik wachtte even kort op een deelnemer om te kijken welke kant die uit zal lopen. Ik volg hem (of haar, want dat zag je ook niet goed). Ik volgde, maar dat viel niet erg mee. Want wederom zag je in de druilerige regen en mist erg weinig. En met een daling met hele stukken tot 20 procent en weinig zicht wordt deze onverharde afdaling een riskante onderneming. Want je wordt in het donker gedwongen tempo te maken in een richting waarvan je niet weet waar je uit komt. Ik gooi er, evenals tijdens de klim, uit ongenoegen weer eens een paar stevige krachttermen uit die minder voor herhaling vatbaar waren.
Wel hadden ze op de hoekpunten draaiende rode bollen neer gezet. Dan was het weer in de remmen om de bocht te maken en te kijken welke kant je op moest. Er waren er bij die kennelijk goed zicht hadden en toe in stevig tempo naar beneden reden. Dat vond ik erg knap. Na vele benauwde bochten voel ik aan mijn voeten dat ik eindelijk op asfalt terecht ben gekomen. Dat wandelde toch een stuk prettiger, al loopt de weg nog altijd licht naar beneden. En via een paar nauwe straatjes belandde ik bij de volgende verzorgingspost. Wat me daar opviel is dat ik zo goed als geen tijd heb verloren. Hoe is het mogelijk.
Weer twee bekers cola aanpakken en gelijk weer verder, al is het even onduidelijk welke kant ik op moest. Gelukkig wijst een deelnemer me de weg. En in de regen gaan we op weg naar een van de belangrijkste controleposten van de wedstrijd. Controlepost 52 in Nestani. Hier moet men voor 24:30 uur voorbij zijn. Bovendien heb je, als je voor die tijd gepasseerd ben automatisch een felbegeerde kwalificatie om mee te dingen naar een plaats op de startlijst voor de komende twee jaar.
Ondanks de zo af en toe opkomende pijn in mijn linker knie zit ik nog altijd in een goede flow. De voorsprong op de limiettijden groeit nog steeds gestaag en is al opgelopen tot boven de 40 minuten. Terwijl de nacht geleidelijk aan overgaat in de ochtend valt de regen nog steeds gestaag naar beneden en krijg ik het wat koud. Ik word gepasseerd door twee Scandinavische deelnemers met dezelfde achternaam. Dit kon ik zien doordat iedereen twee startnummer met naam had gekregen. Het waren waarschijnlijk broers.
Nog net in het donker bereik ik de controlepost in Nestani. Ik wandel over de chipmat en laat daar een tijd van 23:47:50 noteren. Onderweg naar de post toe had ik zelfs een voorsprong van drie kwartier. Dus het liep iets terug, maar er was geen reden voor paniek. Ik zat op de 262e stek van de nog 317 nemers. De nummer laatst zat een minuut over de toegestane tijd maar mocht evengoed nog doorgaan. En dat deed hij goed, want hij zou het uiteindelijk nog gaan halen ook. Tom zat er nog 20 minuten voor. Wederom moest er weer op hem worden ingepraat, en gelukkig vond hij de moraal om weer door te gaan. En dat deed hij heel behoorlijk. Op een van de brede asfaltwegen “stoof” hij opeens voorbij. Toen wist ik nog niet dat ik hem in de nacht voorbij was gegaan. Het zag er bij hem weer goed uit.
Mijn voorsprong op het uiterste schema kon ik letterlijk met pijn en een beetje moeite handhaven. De pijn in mijn knie begon nog wel wat te overheersen. De wegen waren nu vlak en recht. Nou vooruit dan, heel licht golvend. Maar het was goed te doen, mits je geen pijn had. Nu is het zo dat niemand die hier lopend probeert voort te bewegen in deze fase van de wedstrijd geen pijn of vermoeidheid heeft. Het landschap is dor saai. Uitzichten op wijnvelden worden afgewisseld met “openbare vuilstortplaatsen”.
Ondanks de pijn in mijn linker knie kan ik nog steeds wat snelheid maken. Maar meer dan 6,5 kilometers per uur is het echt niet. Hiermee haal ik zelfs nog deelnemers in. Als ze weer een kilometertje gaan dribbelen dan wordt ik weer gepasseerd. Kon ik nog maar hardlopen, want dan kon ik weer wat uitlopen op het schema. Ik verloop nu namelijk heel licht. Ik waagde nog een poging tot hardlopen na ongeveer 180 kilometer. Maar ik kreeg door de pijn in mijn knie mijn voeten gewoon niet meer van de grond.
Voor het eerst krijg ik nu een forse dip in mijn moraal, maar dapper strijd ik verder. Want uit ervaring weet ik dat een dip maar tijdelijk kan zijn. Ik verspil nog altijd zo min mogelijk tijd bij de verzorgingsposten. Kijken water er is, aanpakken en gelijk weer weg. Ook geef ik nog even mijn beide jasjes af. Die ik na de wedstrijd weer op kan halen. Wat ik veel keer vergeet is te kijken hoe lang het nog is tot de volgende post en de bijbehorende tijd die daarvoor staat. Want dan weet je tenminste hoe lang je er over mag doen. Want dikwijls zakt bij mijn de moraal wat doordat ik niet weet waar de volgende post is. Meestal staan ze no ongeveer 3,5 kilometer uit elkaar. Maar het wil ook wel eens verschillen.
Geleidelijk begint het parcours weer lichtelijk omhoog te lopen. Men zegt dat de finale-klim na 199 kilometer begint. Maar gevoelsmatig begon de bult al tien kilometer eerder. De pijn wordt sterker. Maar om er niet aan te denken besluit ik mijn te richten op de volgende hoofdcontrolepost op 195,3 kilometer. Bij aankomst heb ik nog ruim 34 minuten voorsprong.
En dan maak ik misschien wel de cruciale fout om me te laten masseren in de hoop dat daarmee de kniepijn weggaat. Maar dat was dan na een kwartier masseren niet zo. Het op gang komen na de massage viel mij nog mee. En weldra wandel ik toch wat makkelijker dan daarvoor. En mijn sterk geslonken achterstand neemt weer wat toe.
We lopen de laatste 50 kilometer naar Sparta op een provinciale weg waar de auto’s gewoon langs je rijden. De weg gaat ook al aardig omhoog. Normaal gesproken mijn specialiteit, maar na bijna 200 kilometer en een pijnlijke knie was het doorbijten. En bovendien vechten tegen de vermoeidheid die nu ook redelijk prominent aanwezig is. De weg omhoog bevat een hele berg bochten, waarvan het het handigste is als we ze aan de buitenkant neemt. Want dan is het hellingsprecentage minder. Maar ik pak ze aan de binnenkant om het tijdsverlies te beperken. Het tempo was nog zo’n ruime zes kilometer. Maar de limieten naar de top toe zijn wel aan de strenge kant. Als ik in dit tempo door zou wandelen zou ik het niet halen. En het erge was dat ik geen mogelijkheid zag om mijn tempo te verhogen. Er zit ook nog een afdaling in van 20 tot 24 kilometer. Waarbij mijn knieën waarschijnlijk een aantal uren een pijnlijke opdonder krijgen.
Als de post van de 210 kilometer in zicht komt, heb ik voor mezelf al het besluit genomen ermee te stoppen. Wat erg, want het is tegen mijn principes. Wat een ramp vind ik dit. Ik moet een formulier onderteken om aan te tonen dat ik ermee ben gestopt. Vreselijk. Wel en ik 30 uur achter elkaar op pad geweest. Langer dan ooit.
Een kort tijdje later komt er een touringcarbus voorrijden om me op te halen. In de bus zitten nog een paar slachtoffers.
Wat was ik er dichtbij. Zonder de pijn in mijn knie was het bijna zeker gelukt. Had ik me niet moeten laten masseren, om zo geen kwartier te verliezen? Allemaal vragen die er eigenlijk niet meer toe doen. De antwoorden komen waarschijnlijk in een volgende editie, want ik ga zeker nog een keer. Misschien volgende jaar. Of misschien daarna. Want dat hangt af van de loting. Of ik moet mijn stinkende best doen om met direct te kwalificeren.
Om wat aan mijn knie te laten doen wordt ik naar de medische tent bij de finish gebracht. Daar tref ik toevallig de Zweedse Nederlander Tobias aan, die net de standaardcontrole van het medisch personeel doorstaat.
Na was wrijf-en massagewerk kreeg ik een pijnstillende injectie in mijn rug. Maar de pijn was eigenwijs en liet zich onverminderd sterk voelen. Ondertussen worden de finishers met tranentrekkende Griekse muziek begeleid naar het standbeeld van Leonidas. En krijgen ze allen een doornenkroontje op het hoofd. Maar ik niet. Verdorie. Het had vandaag gekund. Want sterk was ik wel.
En dan komt toch de uitspraak van Jaap Visser weer om de hoek. Die had gezegd dat ik iets zou tegenkomen waar ik van tevoren geen rekening mee zou gaan houden. Nou, en die was er. Namelijk mijn linkerknie.
De avond en de dagen erna zijn ondanks de teleurstelling erg mooi. De grootste teleurstelling moest de Belg Joeri Schepers verwerken. Hij was uit pure vermoeidheid bij de allerlaatste verzorgingspost na 244 kilometer rechtdoor gewandeld in plaats van rechtsaf te slaan. Hierdoor raakte hij de weg kwijt en besloot naar zijn hotel te lopen. Hij had hierbij nog een half uur voor op het uiterste schema. Zijn vrouw die hem al zocht bij de finish, kon achterhalen dat hij in zijn hotelkamer zat. Vliegensvlug, voor zover dat mogelijk was, werd hij naar de finish gebracht. Alwaar hij 23 minuten na de 36 uur het bekende beeld aantikte. Te laat. Maar hij kreeg nog wel zijn doornenkans op zijn hoofd gelegd. Meer clementie had de organisatie niet. Te laat was voor de Grieken ook echt te laat. Hij kreeg bij de prijsuitreiking – bij het tot in de puntjes verzorgde gala – wel een finishcertificaat maar niet de felbegeerde finishmedaille uitgereikt. Hij had immers niet het originele parcours afgelegd binnen de gestelde 36 uur. De teleurstelling was zichtbaar groot. Het voorval haalde zelfs de landelijk Belgische pers.
Omdat er nog een keer komt weet ik nu wat mij te doen staat. Mijn voorbereiding op geaccidenteerd terrein had uitstekend uitgepakt. Alleen 7,5 week van te voren beginnen met hardlopen was rijkelijk kort. Daarom is dit inmiddels al een standaard trainingsroutine geworden. Mocht ik volgend jaar al weer mogen, dan staat weinig me meer van een finish in de weg. Ook al zijn de omstandigheden misschien minder. Want ik weet nu dat het voor mij absoluut mogelijk is de 247 kilometer van Athene naar Sparta lopend binnen 36 uur af te leggen. Het is in ieder geval een zeer sterke motivator om de komende jaren goed gemotiveerd te blijven trainen om alles uit mezelf te halen.
Frank van der Gulik