Geschreven door Mark de Boer |
zaterdag 31 oktober 2009 22:47 |
Dat het magische getal 42195 ontstaan is door een mooi verhaal opgeschreven door een oude Griek en een ziekelijk Engels prinsje, weten we allemaal. Dat Phidippides de Spartathlon liep lijkt wel zeker, het stukje van Marathon naar Athene is er later bij verzonnen. Toch is de Spartathlon slechts bij een klein groepje hardlopers populair. 246 kilometer is voor menigeen zonder auto niet te overzien. De marathon daarentegen is steeds populairder aan het worden. Tienduizenden deelnemers staan elk jaar weer te trappelen om de klassieker onder de wegwedstrijden te volbrengen. Opvallend genoeg weet het overgrote deel bijna niets van het kleine groepje elitelopers die met hun tenen vlak achter de startstreep staan opgesteld.
Elke voetballer uit het zesde van Vianen Vooruit, elke pupil van De Rotterdamse Leeuwen kent zijn helden. Of het nu Huntelaar, Beckham of Ronaldo is. Maar de hardloopmassa heeft geen idee wie Butter is, wie in Rotterdam 2.04.27 liep, of heeft ooit van Marja Wokke gehoord.
Cors van den Brink en Barbara Kerkhof hopen met hun boek, Helden van de 42, hier wat verandering in te krijgen. Of het ze gelukt is weet ik niet.
Ik heb het boek in één ruk uitgelezen. Maar ik ben al een liefhebber. Ik ben gaan lopen omdat ik één van de Helden in winnende positie zag stoppen en bukken om zijn losse veter even te strikken. Om gelukkig daarna weer verder te rennen. Veertien jaar was ik, en de kiem voor mijn loophobby was gelegd.
Zestien portretten van toplopers staan in het boek, vier coaches worden voor het voetlicht gebracht. De keuze van atleten is gebaseerd op drie criteria: een Nederlands record, één of meerdere titels en/of Nederland vertegenwoordigd op een groot kampioenschap. Het boek begint met Aad Steylen die het Nederlands record onder de 2.20 bracht. De man die later als bondscoach commentaar kreeg omdat hij de lopers uit de selectie veel te hard liet trainen. Het verhaal over de 80 kilometer trainingen is legendarisch. Al zegt Steylen daarover in het boek: “We gingen halverwege wél uitrusten en wat eten en drinken. Het was meer een dagje uit.”
Daarna missen we Geert Jansen, Henk Kalf en Ko van der Weijden. Waarom is mij niet helemaal duidelijk. Wel jammer want een atleet als Henk Kalf zit vol met mooie verhalen over zijn avonturen.
Een van de boeiendste mensen uit het boek is mijns inzien geen loper maar een coach, Arend Karenbeld. Hij maakte tijdens de presentatie van het boek in Papendal indruk op de zaal vol atleten en trainers. Hij wees resoluut de haperende microfoon van de hand. Als oud-coach had hij een stemvolume ontwikkeld langs de atletiekbaan waarmee een achterafzaaltje op Papendal ook wel mee te overstemmen viel. Karenbeld viel op door zijn grote interesse in het zoeken naar de achtergronden van de trainingsprincipes. Lopers als Roelof Veld, Gerard en Henk Mentink en Gerard Nijboer zijn wel de bekendste atleten van Arend Karenbeld.
Als Roelof Veld bij Arend Karenbeld thuis kwam zag hij zijn trainer in zijn leunstoel zitten met een waaier van papieren om zich heen. Die vormden de terugblik op eerdere trainingen en wedstrijden en de basis voor het programma voor de komende weken. “Karenbeld was zijn tijd ver vooruit”, zegt Veld. “Hij introduceerde in Nederland de periodisering: drie weken steeds een beetje harder trainen en dan een week terug in omvang en tempo. En hij rekende altijd terug en niet vooruit. Hij liet je enkele wedstrijden kiezen en vanaf die datum ging hij terug in de tijd om een planning te maken.”
Het stuk over Karenbeld telt slechts drie pagina’s in het hele boek. Dat is direct mijn grootste probleem met dit boek. Het zijn korte portretten, diepgang ontbreekt. Ik zou zo graag veel meer willen lezen over deze mensen, hoe hard trainden ze, hoe snel, hoe ver? Tijden, anecdotes over wedstrijden. Het zijn mijn helden, ik wil er zo veel mogelijk van weten. Vorig jaar verscheen het boek “Oerend hard” over de carrière van Marti ten Kate. Zulke verhalen wil ik lezen. Ik wil door de dagboeken bladeren.
De enige vraag die een rol speelt in het boek van Van den Brink en Kerkhof is of vroeger alles beter was. Iedereen die een blik werpt op de lijsten met lopers onder de drie uur weet dat er twintig jaar geleden door drie keer zo veel lopers die grens werd geslecht dan nu. In het boek staat een grafiekje met de gemiddelde tijd van de toptien van de marathonlopers. In 1985 is het gemiddelde 2.15.10, in 2005 2.20.34. En dat een kinderhand snel gevuld is bleek dit jaar wel weer. De atletiekwereld keek met veel genoegen naar de prestaties van de Nederlandse atleten in met name de Amsterdam marathon. Onder perfecte omstandigheden werd de gemiddelde tijd dit jaar opgekrikt naar 2.18.12.
Op de vraag of vroeger alles beter was komt trouwens geen antwoord. De tijden zijn anders. De helden van toen werkten bijna allemaal, kregen geen financiële ondersteuning of faciliteiten. Maar liepen, zeker in onze beleving, harder.