Categorieën
nieuws verslagen

Minutenlang. Volmaakt gelukkig.

Verslag van Jonathan Koutstaal over de Spartathlon. Hij werd begeleid door Michiel Panhuysen.

Het is nog donker als ik bij de startlijn op mijn schouder word getikt. “Hey man, I found you!” Ik draai me om en staar in het lachende gezicht van Walter, de Atheense Amerikaan met wie ik vijf jaar geleden ’s nachts zwetend de berg op klom in de Olmpus Mythical Trail. Hij is naar de Akropolis gewandeld om me succes te wensen. Twee uur later ontmoet ik in een dorpje Doukas en Alexander, beide Spartathlon-veteranen en hier sinds jaar en dag vrijwilligers. “Mountain man!”, roept Alexander verbijsterd. Zes jaar eerder liep ik hallucinerend achter hem aan in het pikdonkere Rodopi-gebergte. Beide wedstrijden waren een idee van Michiel. Toen ik begin vorig jaar meldde dat ik eindelijk was ingeloot, had hij meteen voorgesteld mij te helpen. De race is pas net begonnen, maar ik heb nu al het gevoel dat het verhaal rond is.

Athene uit, foto Sparta Photography Club.

Bij een olieraffinaderij staat een groepje jonge Afrikaanse mannen geamuseerd te kijken naar de constante stroom schaars geklede hardlopers. Ze staan vast te wachten om te worden opgehaald voor een dag werk. Ze zwaaien terug. Zij hebben ook een barre tocht gemaakt, stel ik me voor, maar met een oneindig veel hogere inzet. Als ik de overkant niet haal, krijg ik geen medaille; zij hadden het loodje kunnen leggen. Een lekke gel laat een plakkerig plakkaat achter op mijn dijbeen, maar het boeit me nu even helemaal niets.

De kustweg.

Het gaat te hard, ik weet het. Een hartslag van 150 is te hoog, en als ik hard omhoog wandel zakt hij nauwelijks onder de 140. Zou het de warmte zijn? Kort na de brug over het kanaal van Korinthe passeer ik het 80 kilometer-punt in net iets meer dan 8 uur. Anderhalf uur buffer ten opzichte van de limieten, maar de prijs moet ik al snel betalen. Een uur lang ben ik duizelig en misselijk; het idee dat het vanaf hier nog een dikke honderd mijl is kan ik even niet bevatten. Het tempo gaat gedwongen omlaag, de hartslag gelukkig ook. Honderd in 10 uur 17, tijd zat. Ik knijp stipt elk half uur een gel leeg, drink zoveel water als nog comfortabel aanvoelt. Nog een paar uur, dan gaat de zon onder en wordt het wat koeler.

De avond is gevallen, maar het is nog warm. In Nemea komen drie honden van een erf af gestoven; eentje doet een charge op mijn kuiten. Ik hoor iemand roepen en fluiten. De honden houden niet van schreeuwende hardlopers en druipen af. Dan zie ik geen markeringen meer op de weg, controleer de route op mijn telefoon. Kak! Afslag gemist. Gelukkig is het maar 400 meter, maar wel weer langs die rothonden. Een pickup truck rijdt voorbij, iemand roept iets uit het geopende portierraam. Bij de afslag staat nota bene een verlicht bord van de organisatie. Ik vervloek mijn onoplettendheid hartgrondig. Even later haal ik een Noor in. “Hey, you made it back!” Hij had me geroepen, gefloten en een auto achter me aan gestuurd.

Verzorgingspost in Malandreni.

In Malandreni laat ik mijn betonnen bovenbenen masseren. Het effect is van korte duur. We passeren Lyrkia, waar het halve dorp lijkt te zijn uitgelopen. Een paar kilometer later begint de lange aanloop naar de Sangaspas. Ik been met grote passen hard omhoog, passeer af en toe een andere loper. Niemand haalt me in. Dit is mijn geheime wapen.

Verzorgingspost in Lyrkia.

Grinnikend trek ik aan de voet van de Sangaspas een paar trailschoenen aan. Eerder had ik het een belachelijk idee gevonden, voor minder dan vier kilometer bergpad in een wedstrijd met meer dan 240 kilometer asfalt. Als ik een klein half uur later de pas afdaal en om de haverklap bovenop een kei trap en een stukje doorschuif, ben ik blij dat ik iets meer bescherming voor mijn voeten heb. Wilma had gelijk.

Verderop in Nestani ga ik weer op een massagetafel liggen, dit keer om te slapen. Vijf minuten max, spreek ik met Michiel af. Als ik nog geen minuut van de planeet ben geweest wekt hij me. Kort nadat ik het dorp heb verlaten, krijgen de slaapdemonen weer vat op mijn geslonken brein, zoals elke keer als ik het tempo omlaag gaat. Ze zouden me laten zwalken en mild hallucineren tot in Sparta. Geparkeerde auto’s rollen achteruit, dorre bladeren worden kikkers, de huisjes met heiligenbeelden staan op menselijke benen. Ik slik nog een cafeïnetablet, maar het helpt niet. In de PTL zou ik nu tegen Mig roepen dat ik vijf minuten op het pad wil gaan liggen, ogen dicht. Maar dat gaat hier niet, de weg is te gevaarlijk, de berm te vies. En er is niemand om me wakker te maken.

Ik praat regelmatig tegen mezelf, soms hardop. Het is de enige manier om de demonen de baas te worden. Om onduidelijke redenen komt steeds het gezicht van Bryon Powell voorbij: relentless forward progress. Zijn boektitel blijkt een sterke mantra. Onophoudelijk, vooruit. Hoe lang het ook duurt, ik kom met elke stap dichter bij Sparta. Ik lig zó ver voor op schema dat er iets catastrofaal mis moet gaan om de finish te missen. Waar haal ik dan nog de motivatie vandaan om harder te gaan dan strikt noodzakelijk? Kan ik niet gewoon met vijf per uur gaan wandelen, het rustig aan doen? Die vraag had ik niet voorzien en het duurt dan ook even voordat ik er een antwoord op heb bedacht.

Door de mist in mijn hoofd komt langzaam het inzicht terug dat ik niet alleen ben, maar ook een act opvoer in een verhaal dat ik deels zelf heb bedacht. Ik ben een stipje ergens ver weg op een scherm. Hoe leeg de wereld om me heen ook is, ik heb een publiek. Misschien kan ik het dan voor hen doen? Ik lees de berichten die ik al de hele nacht heb bewaard voor een goed moment. Alle beetjes helpen.

Michiel is de andere acteur in dit verhaal. Straks staat hij voor me klaar met nieuwe brandstof voor deze helletocht. Twee jaar geleden hebben we plechtig gezworen nooit meer samen een PTL te doen, of een andere meerdaagse monsterklus. Het was genoeg. Maar dat betekent niet dat we geen team Tais-toi et râme meer kunnen zijn. Dit samen doen is zóveel mooier dan in je eentje.

Dit is beslist geen PTL, maar toch draaien de raderen gesmeerd als vanouds. Een paar gels, een jasje, een koplamp, alles ligt al klaar als ik het volgende gehucht in loop. Luidkeels en vol bravoure kondig ik mijn komst aan. De misère overschreeuwen helpt. Een bezorgde blik is wel het laatste dat je wilt zien. Lachen, een klap op je schouder, nee verder niks nodig, beetje slaperig maar gaat wel weer over, hoe ver is het nog tot ik je weer zie, ok tot straks ouwe! En door. Tegen de tijd dat die golf van energie is weggeëbd, ben ik alweer een kilometer of drie verder.

Het begin van de tweede dag op de lange weg naar Sparta.

De hele nacht en de volgende ochtend gebruik ik ook de vrijwilligers van de checkpoints als spiegel. “Dija-kósje-ee-nee-ja!” De uitspraak van mijn startnummer in het Grieks is na enige oefening verstaanbaar voor degene die de passerende lopers noteert. “Welcome! What country are you from?” Goedenacht, Nederland, ja, water, dankjewel. Een paar woorden gebrekkig Grieks tegen een vrijwilliger die al de hele nacht paraat staat, leveren een glimlach en wat complimentjes op. Weer een gratis mentaal duwtje in de rug.

Verzorgingspost in het laatste gedeelte van de Spartathlon.

De tweede ochtend wordt al snel heet. Ik begin meteen weer met wat ik de eerste dag ook consequent deed: een flinke hand ijsblokjes in mijn hoedje. Het voorkomt dat mijn hersenpan langzaam wordt gaargekookt en het smeltwater maakt van mijn rug een drijfnatte radiator. Een tweede hand ijsblokjes in mijn bidon houdt het water wat langer koel. Gel, water, ijsblokjes, gel, water, ijsblokjes… zo lang ik dat maar blijf volhouden, moet het wel goedkomen. Nog één opleving wordt me gegund, anderhalf uur lang krijg ik er nog kilometers uit geperst die op hardlopen lijken. Tien kilometer voor het einde is de koek op. Ik ben klaar met rennen. De zon beukt genadeloos neer, geen zuchtje wind, geen schaduw. Zo hard als ik kan been ik stug door.

Sparta in de verte.

Even later kan ik Sparta in de verte zien liggen. Nog een uurtje. Nog geen euforie, geen opluchting, alleen chagrijn dat het nog zo’n roteind lopen is. Eenmaal in Sparta zie ik in de verte een motoragent een loper begeleiden, veel verder dan ik de afslag naar de finish verwachtte. Dat kan er ook nog wel bij. Michiel staat te wachten met een grijns van oor tot oor. Ik trek het oranje shirt aan dat hij uit zijn rugzak tovert. Samen met een dozijn kinderen rennen we richting het einde. Het duurt eindeloos, maar het maakt me niets meer uit. Corona of niet, die voeten van Leonidas zijn voor mij! Ik doe mijn ogen dicht, leg mijn hoofd neer op het warme brons en zie mijn vader voor me. Het dringt nauwelijks tot me door wat ik gedaan heb. Het is klaar. Ik wil alleen nog maar douchen, iets zouts eten en op een bed liggen.

De finish in Sparta bij het beeld van Leonidas.

Twee dagen later lig ik in Athene nog steeds vooral op bed. Alles doet zeer en ik slaap er slecht van. Natuurlijk ben ik blij, opgelucht, trots op een tijd die ik alleen in het meest ambitieuze scenario had durven dromen. Maar ik voel me ook dof, afgestompt, lusteloos. Niks euforie. Ik hoor Gabriëlla tegen me zeggen: “zorg goed voor jezelf”. Ik kom overeind, bel een Grieks telefoonnummer en wandel een kilometer naar een massagesalon. Een uur later sta ik van top tot teen doorgekneed weer buiten. Volkomen zen. Bij de groentenwinkel op de hoek koop ik een fles olijfolie, een grote pot honing en een paar avocado’s. Tevreden loop ik met mijn buit over de vuile, brokkelige stoep terug naar het hotel, langs het onophoudelijk voortrazende verkeer. Vanuit het niets breekt er iets in me. De tranen stromen over mijn wangen. Minutenlang. Volmaakt gelukkig.

Met begeleider Michiel Panhuysen.

Jonathan Koutstaal