Categorieën
nieuws verslagen

De voeten.

Het verslag van Michiel Panhuysen die zijn vriend Jonathan Koutstaal begeleidde bij de Spartathlon.

Na een wilde autorit van zes uur vanaf de Griekse berg waarop ik regelmatig woon naar de grote stad Athene ontmoet ik de Nederlandse Spartathlon delegatie in het hotel. Ik maak kennis met de Nederlandse lopers Frank van der Gulik, Albert Heikens, Endymion Kasanardjo, Sameena van der Mijden, Gerben Oevermans, Sjirk Overal,  Nitish Zuidema, Leonie Ton en haar crew member Koen de Vries. Maar eerst omhels ik mijn PTL maatje Jonathan Koutstaal, voor wie ik tijdens de race steun en toeverlaat zal proberen te zijn. Het sfeertje vooraf bij deze lange ultra over asfalt is vergelijkbaar met de wedstrijden die ik altijd liep in de bergen. Gepriegel met GPS-horloges, discussies over bevoorradingen, dropbag-gedoe en strategieën om de tijdslimieten voor te blijven, een laatste avondmaal met karige pasta zonder saus: het is allemaal bekend terrein.

Daags erna, een uurtje na de start, neem ik toch enige verschillen waar. Ik rijd de drukke stad uit in file en naast mij sjokt een lint Spartathleten richting Megara, de eerste verzorgingspost na 40 km waar assistentie van de lopers is toegestaan. ‘Blij dat ik hier niet urenlang in de walmen van al die auto’s hoef te lopen’, denk ik en ik trap het gas nog eens in. Veel auto’s in de file, die zich mengt met lopers en een aantal enthousiast juichende omstanders, ondersteunen de lopers met een claxonade. Een sirene van een politiemotor probeert boven de kakofonie uit te komen. Het is acht uur in de ochtend maar het kwik kruipt al boven de 20 graden, het stinkt naar stad en walmende auto’s, het plakt en zweet, maar er hangt ook onmiskenbaar een sfeer van aanstaand afzien, van rauwe verrotting en mental warfare. Geen mooi paadje met bergpanorama’s, maar toch erg herkenbaar.

Ik laat de lopers achter me, scoor onderweg een ontbijt en rijd door naar Megara, waar een internationale bonte stoet crews in allerlei soorten en maten elkaar snoevend, licht vijandig en ook vriendschappelijk bejegent. Ik zie Argentijnen, Polen, Belgen, Amerikanen, Italianen, Duitsers, Taiwanezen, Engelsen en nog hele pelotons andere nationaliteiten op de grote parkeerplaats staan. Iedereen probeert een strategisch plekje te verwerven om ‘zijn’ loper(s) optimaal van dienst te kunnen zijn. Het wachten duurt uren, maar het daadwerkelijke contact met de lopers duurt vaak nog geen minuut. Cola, gels, petjes, toverdrank en reepjes en ijsblokjes verwisselen van beheerder. Ik ben vooral gericht op de Nederlanders. Leonie komt als eerste langs, op de voet gevolgd door Endy, en even later zie ook de lange gestalte van Jona. Hij heeft me al geappt dat hij andere schoenen wil. Die heb ik voor hem klaargezet. Ook Jonathan gaat na een korte pitstop verder.

Post in Megara.

Ik verkas snel richting het 80 km punt nabij Korinthe (het tweede punt waar ik Jonathan mag verzorgen), maar ik en Koen hebben tijd zat om nog even een koffie te doen in het centrum van het historische stadje. Onderweg spelen we nog even de toerist bij het passeren van het smalle kanaal dat het schiereland Peloponnesus losknipt van de rest van het Griekse vasteland.

Het 80 km punt heeft een strakke tijdlimiet. Een aantal lopers geeft het hier op of wordt uit de race gehaald. Weer komt Leonie als eerste van de oranje lopers binnen. Koen kan aan de slag. Er is van alles aan de hand met Leonie, maar ze zet haar kiezen op elkaar en rent snel door. Het verzorgen van een loper als crewlid bestaat voornamelijk uit ‘er zijn voor je loper’. Nadat Leonie vertrokken is zie ik een Engelse loper een formulier ondertekenen waarmee hij uit de race stapt. ‘Te warm’, is de reden die hij opgeeft. ‘Maar het is helemaal niet warm’, denk ik nog. De helft van de starters zal de eindstreep niet halen. Ook vier van de negen Nederlanders aan de start zal niet de geschiedenisboeken ingaan als Spartathlon-finisher. Sameena breekt een voet na een aanrijding met een auto. Het is het soort onfortuinlijkheid van die andere Leonie van  jaren terug. Een hond, een beet, een DNF.

Endy en Jonathan komen kort na elkaar binnen. Ook zij gaan na een korte stop verder. Tot ongeveer 100 kilometer lijkt mij het parcours vreselijk saai. Veel bebouwing en industriezones en olieraffinaderijen afgewisseld met stukjes doorgaande drukke weg langs de zee. Na 100 km wordt het landschap iets heuvelachtiger en kronkelt een meer verstilde weg door mooie dorpjes zuidwaarts. Soulinari, oud Nemea, Lyrkeia. Het sloopproces bij de lopers zet in, de zon gaat onder, de kilometers tikken langzaam weg, we zijn over de helft. Een van de koplampen van mijn auto begeeft het, nadat ik tijdens een van mijn bevoorradingen van Jonathan weer in de auto stap. Damn! De weggetjes waarover ik de lopers volg zijn niet verlicht en een deel van de lopers is in het donker niet goed waarneembaar. Een paar keer schrik ik als ik dichtbij me vanuit het duister een loper in mijn zwakke lichtbundel zie opdoemen. Het moet voor de lopers geen pretje zijn, dat gemotoriseerde verkeer zo dichtbij, terwijl de eerste hallucinaties wellicht al toeslaan.

In de verzorgingspost in Lyrkeia krijgt Jonathan een massage van twee masseurs. Ik bestel twee souflaki’s bij de dorpsslagerij die voor de gelegenheid zijn eigen vlees buiten op de grill legt. De geur van zweet vermengd zich met die van gegrilld vlees, thijm en honing. Ik bied Jonathan niets aan. Ik weet dat hij niet zo vlezig meer is en bovendien heeft hij zich voorgenomen om het te doen op 2 gels per uur. Race strategie…

Lyrkeia.

Even na middernacht bereiken we het begin van de beruchte Sangaspas. Jonathan heeft in een van de raceverslagen gelezen dat trailschoenen hier het overwegen waard zijn. Wederom een schoenenwissel dus. ‘Eindelijk een stukje lekker lopen’, denk ik. Jonathan denkt er hetzelfde over. Als hij de verzorgingspost met de optimistische naam ‘Mountain Base’ verlaat en een pad opdraait voel ik voor het eerst een lichte jaloezie…

Een paar uur later ben ik via de snelweg om de berg heengereden en heb ik ruim de tijd om op Jonathan te wachten in een aardig bergdorpje dat de naam Nestani draagt. Ik parkeer mijn autootje nabij de verzorgingspost in een lokale uitspanning en vlij mij in foetushouding neer op de achterbank om een uurtje te slapen. Jona belt me zoals afgesproken tien minuten voor hij in Nestani arriveert. ‘Ik ben zo moe’, zegt hij. Jonathan klaagt dat hij hallucineert en omvalt van vermoeidheid. Ik leg hem vijf minuten neer op een van de massagetafels voor een microsiesta, met instemming van de masseur. Volgens mij is hij al vertrokken nog voor ik een dekentje over het lange lijf heen drapeer. 300 seconden slaap gun ik hem en dan tik ik op zijn schouder: ‘Klaar! Verder!’ Jonathan staat op en loopt door zonder veel te zeggen. Teamwork. Oldskool. De nacht is halverwege, de race is inmiddels vergevorderd. Jonathan gaat het halen, weten we beiden. Wat er voor de rest in de race gebeurt weet ik niet. Ik heb twee missies: Zelf heelhuids in Sparta aankomen en Jonathan ondersteunen waar nodig. Ik groet en dank de vrijwilligers in Nestani en stap in mijn auto.

De volgende verzorgingspost waar ik Jonathan mag helpen is 14 kilometer verder. Een uur of twee heb ik de tijd, weet ik. De snelheid is er uit. Weer heb ik even de tijd om te slapen. Een half uurtje dit keer. Zo kom ik wel aan mijn nachtrust. Weer is Jonathan extreem moe als ik hem zijn gelletjes aanreik. Ik zeg hem dat ik weet dat hij het kan. Dat het erg goed gaat. Dat een finish hem niet meer kan ontgaan. Dat hij er goed uitziet. Dat moeheid er een beetje bij hoort en misschien wel wat minder wordt als hij wat sneller gaat lopen. Een hoge hartslag verdrijft de slaap, leerde ik tijdens een race in Andorra enkele jaren geleden.

Lopend door een mooi landschap, maar wel over een drukke weg.

Tussen zes en zeven wordt het licht. Een nieuwe dag is aangebroken. De 200 kilometer is gepasseerd rond een uur of acht. Ik scoor ergens mijn tweede ontbijt onderweg en rijd naar mijn volgende fourageerstation, het zal weer een kilometer of 15 verder zijn. Ik rijd over een breed stuk vers zwart asfalt. De zon laat weten dat ie er zin in heeft vandaag, het belooft warm te worden, zeker dertig graden. ‘Bakkend op het asfalt…’, mijmer ik. De snelheidsmeter van mijn auto klimt naar 100 kilometer per uur. Verbaasd kijk ik naar de lopers die voortsjokken, voortrennen en voorthinken langs het asfalt. Een van de atleten loopt helemaal kromgetrokken naar rechts, het is een naar gezicht. Afzien, zombies, afbraak, ontmenselijking? Maar er is nog iets: ‘Ze lopen dus echt langs een snelweg’ realiseer ik me opnieuw. Waanzin? De lopers die nog in de race zijn zal het worst wezen. Sparta is in zicht. Of althans, de voeten van het standbeeld van Leonidas zijn al te ruiken. Denk ik even. Hallucineer ik dan ook? Ik heb tijd genoeg om gekke gedachten te voeden. Zoals: ‘50 % van de starters in de Spartathlon haalt de finish niet. Maar hoe hoog is dat percentage voor de crews?’ Dankzij een goede slaapstrategie weet ik uiteindelijk heelhuids Sparta te halen. Maar ik zie collega Koen al crewend bijna in slaap vallen bij de laatste verzorgingspost op 10 kilometer voor de in ultraland beroemde voeten van de Spartaanse vorst.

Daar, op 10 km voor Sparta, zie ik Leonie nog één keer voorbij zoeven. Knap werk, realiseer ik me. Best heet is het inmiddels en Athene ligt inmiddels heel erg ver achter ons. Gelukkig is het bergaf vanaf hier. Ik denk dat Leonie liever horizontaal had gelopen. Maar aan de andere kant: zo dicht tegen het einde van het lijden lopen geeft vleugels. Pegasus, het vliegende paard. Zie ik haar nu uit beeld vliegen? Ik bestel nog maar een koffietje.

Een uurtje later is daar Jonathan. Goed gedaan jochie! Van de drie gels die ik hem voorschrijf wil hij er maar één, hij zal er inmiddels zo’n 60 hebben verorberd sinds de Akropolis. Dat is al een prestatie op zich, lijkt me. ‘Kom op maatje!’ Een laatste schouderklop en m’n werk zit er zo goed als op.

Weer een uur later heb ik mijn auto geparkeerd op 60 meter van het standbeeld met de beroemde voeten. Koen heeft Leonie inmiddels als finisher onthaald en alle foto’s zijn gemaakt. Ze heeft zelfs al even op een brancard gelegen bij een geïmproviseerd ziekenhuisje naast het standbeeld. Een liefdevolle verpleger doet goed werk. Hij checkt met twee collega’s de staat van de lopers en geeft basale verzorging.

Ik wacht Jonathan op bij de laatste afslag voor het rechte stuk naar de finish. Als ik hem in de verte zie lopen breek ik. Dit doet ook mij wat. Na drie jaar PTL teaming, na jaren van vriendschap, na een paar handen vol mooie avonturen samen. Dit is mooi. Ik ben trots op m’n jochie. (En ik ben zó blij dat hij en niet ik dit end zonodig moest lopen).

Op honderd in meter voor de finish balt Jonathan zijn vuisten. Het is daar! Het schavot. De voeten. De tak die om zijn hoofd gevouwen wordt. De momenten van de finisher samen met het standbeeld. Ik snap het! Dit is het! Daarom willen ze dit allemaal. Het is gewoon onbeschrijfelijk mooi.

Michiel Panhuysen