Op de grens van land, lucht en zee (JKM 96)

In het Pinksterweekeinde 1996 werd voor het eerst de Jan Knippenberg-memorial gehouden; een verslag van Rolf Bos in de Volkskrant indertijd

Noot vooraf door Martien Baars: met dank aan Rolf Bos, voor zijn toestemming om dit prachtige stuk op UN te mogen zetten, en aan Ton Peters, Schoorl, die zo bereidwillig was om het krantenartikel over te typen!

{b}Door Rolf Bos
Volkskrant, dinsdag 28 mei 1996{eb}

In het Pinksterweekeinde werd voor het eerst de Jan Knippenberg-memorial gehouden, een ultraloop over 100 Engels mijlen, van Den Helder naar Hoek van Holland over het strand. Deze hardloopwedstrijd in het holst van de nacht, werd gehouden ter nagedachtenis aan Jan Knippenberg, de vorig jaar overleden pionier van het lange-afstandslopen. Knippenbergs loopvriend Ron Teunisse (44) kwam na 13 uur en 53 minuten als eerste aan in Hoek van Holland.

{i}’Cause tramps like us,
Baby we were born to run.'{ei}
{b}Bruce Springsteen{eb}

Op de grens van land, lucht en zee rent de lange-afstandsloper door de nacht. Elke stap in het mulle zand brengt hem dichter naar zijn eindpunt. Snel gaat het niet, maar wel regelmatig, uur na uur, de passen in een zuinige, maar o zo vastberaden tred. Van noord naar zuid, er is geen weg terug. Het gaat niet in een rechte lijn, het water slaat te grillig op de kustlijn.
De zuidwester blaast hem recht in het gezicht, de temperatuur is laag, maar de lange-afstandsloper rent toch slechts in hemd en korte broek. Daar krijgt hij het koud van, maar dat is goed, want dan wordt hij kil van binnen. Zo hardt hij het lijf, dat vooral niet teveel verwend mag worden. Kou, hij gaat er nog harder van lopen.
Vele uren eerder was hij gestart, op de binnenplaats van Fort Kijkduin in Den Helder. Samen met zeven andere ultralopers werd hij weggeschoten, om tien uur ’s avonds. Het was nog niet echt donker geweest, maar vuurtoren Lange Jaap had zijn flitsen al rondgestrooid. Een tweemaster was sereen in de richting van de haven gegleden. Op de achtergrond waren nog net de contouren van Texel te zien.
Het eerste stukje ging nog over een verhard stuk duin, maar na vijfhonderd meter al moest hij het zand op. Eindelijk lopen, gelukkig. Want hij was zenuwachtig geweest, daar op die binnenplaats, had hij zich een beetje in een hoekje verscholen, terwijl de andere lopers met elkaar stonden te praten. Hij had de benen wat losgeschud, en afwezig met deze of gene gepraat.
De onzekerheid was in zijn ogen te lezen. Toch was hij hier aan de kust geen onbekende; hij had al vele duizenden kilometers over het strand gedraafd. Maar de omstandigheden waren immers altijd anders. Hoe zat het met de muien, wanneer begon het hoog water, waar was het strand afgekalfd, lag er nog ergens drijfzand, wat te doen als je in het ijskoude water viel?
Maar nu loopt hij in de nacht, en is de spanning weggevallen.Vooraan, want zo heeft hij het graag, in zijn eigen tempo, en dat is nu eenmaal hoger dan dat van zijn concurrenten, al gebruikt hij dat woord liever niet. Want bij een ultraloop is het wedstrijdelement ondergeschikt. Het gaat om de beleving, de uitdaging, de grenzen. Lange-afstandslopers zijn allemaal eender, ontdekkingsreizigers.
Een uur na de start is hij al in Callantsoog, dertien kilometer verder. Het gaat snel, ondanks de gure tegenwind. House-muziek weerklinkt uit de strandtenten. Hij passeert een paar late wandelaars, die verbaasd opkijken naar de langsvliegende schim in korte broek, met het rugnummer ‘1’. Bulldozers schuiven in de late avond extra zand in de richting van de duinen, het zomerseizoen komt er aan. Rechts ligt, verlicht als een hoerige kerstboom, een booreiland in het Noordzee-water.
Dan is het weer donker, de halve maan verscholen achter het dikke wolkendek. Ver achter hem bromt de crossmotor van de vriend die hem op deze tocht begeleidt. Maar hij heeft niets nodig, af en toe wat yoghurt, een koekje, een banaan, wat water – niks sportdrankjes, da’s allemaal flauwekul.
Hij kan goed zonder eten. Soms traint hij zelfs leeg. Twaalf uur niets eten, alleen wat water en dan als een gek, vier, vijf uur, 70, 80, kilometer rennen. Nuchter lopen noemt hij dat, na twee, drie uur zijn de koolhydraten op, dan gaat het lichaam over op vetverbranding. Een vorm van zelfkastijding; dáár gaat het om. Verder gaan dan de meute.
Hij nadert Bergen, hij groeide er op, aan de andere kant van de duinen. Maar wat doet dat water aan zijn linkerkant. Het behoort toch rechts te zijn? Is het een mui? Even is hij gedesoriënteerd, overal is nu zwart water. Waar moet hij er overheen? Daar dan maar. Verdomme, het is dieper dan hij dacht, hij glijdt weg, tot aan zijn knieën is hij nat. Koud. Door maar weer.
Hij is hier helemaal alleen op de wereld, er is geen mens die zijn humeur bederft. Vrij als een vogel. Alleen, maar toch niet eenzaam. Want de geest van Jan draaft mee. Jan, die de reden is dat hij hier nu samen met nog een aantal lange-afstandslopers rent. Jan, ultraloper, geschiedenisleraar, die vorig jaar op 47-jarige leeftijd overleed.
Deze ‘wedstrijd’ is een {i}memorial{ei} voor Jan, moet een jaarlijks terugkerende gebeurtenis worden, een klassieker die je nergens anders op de wereld vindt. Honderd mijl over het weerbarstige zand, een race van punt naar punt, heel anders dan die 12- en 24-uurs-wedstrijden op atletiekbanen, waar je daas van het rondjeslopen wordt.
Jan, die in zijn boek {i}De mens als duurloper{ei} uitlegt dat de mens van huis-uit een loper is, een jager, een boodschapper. Jan, die aan {i}hillrunning{ei} in Schotland deed, die van Nederland naar Zweden rende, die solo het IJsselmeer rondde, die het leven voorbij de marathon opzocht: ‘Lopen is geen sport, maar een manier van reizen.’
Jan, die in zijn te korte leven 200 duizend kilometer liep, maar er eigenlijk 200 duizend {i}mijl{ei} van had willen maken. Jan, de Tarahumara-indiaan van Texel.
Met Jan rende hij dit traject ook al eens. Toen liepen ze trouwens minder langs het water en meer door de duinen, waar ze elkaar voor boomwortels waarschuwden. Ze spraken over alles: vogels, politiek, over God weet wat – behalve over het lopen, daarover spraken ze eigenlijk nooit. Soms hadden ze ruzie, dan was het stil. Ruzie, omdat ze zoveel op elkaar leken, dan zagen ze de minder plezierige kanten van zichzelf in de ander.
Er waren nachten dat hij ’s nachts een steentje tegen het raam van Jan gooide: ‘Ga je nog mee, naar Camperduin of naar Petten?’ Door de Verbrande Pan bij Het Woud, langs de villa waar Herman Gorter delen van zijn {i}Mei{ei} dichtte: {i}Twee jonge goden over zee genaakten, wedijverend, met flikkerende voeten{ei}, declameerden ze dan onder het lopen.
De wind en het zeewater hebben de voetsporen van Jan voor eeuwig gewist, maar er gaat geen dag voorbij, dat hij niet aan hem denkt.
Flikkerende lichtjes in de verte. Egmond nadert, lopers van de lokale atletiek-vereniging hebben fakkels ontstoken, en lopen een eind mee. Het verbreekt de sleur, de monotonie. De rook van Hoogovens, met de atleten van Suomi die hem over de sluizen loodsen, even een kop soep op de atletiekbaan van Santpoort – bekend terrein want hier werkt hij in de psychiatrie – en dan weer door. De ochtend gloort.
Hoogwater bij Katwijk, hij krijgt het slecht. Het zand is te zacht. Verdomme. Het lichaam schreeuwt dat het wil gaan liggen, maar hij geeft niet toe. De lange rossig-blonde haren zijn nat van het zweet en het zilt uit de lucht. Rotzooi op het strand, Jan noemde dit in 1989 al ‘honderd mijl jutten’.
Tien uur ’s ochtends, twaalf uur onderweg nu. Scheveningen. Om de haven heen, langs visserschepen, zondagwandelaars, containers. Een klein stukje nu nog. Pijn. Alles doet zeer. Ophouden, schreeuwt het lichaam. Niet doen. Doorgaan. Wisselende stemmingen, andere ultralopers gaan op dit soort momenten spontaan huilen.
Het lijf zeurt nu om melk. Melk verdomme, dat heeft hij altijd in het slot van een lange loop, een krankzinnige behoefte aan dat witte vocht, terwijl hij weet dat het helemaal niet goed is. Je verzuurt ervan. Maar hij kan even aan niets anders denken. Melk.
Dan, na 13.53 uur draven, sneller dan verwacht voor 100 mijl barre tegenwind en onwillig zand, het eindpunt: Hoek van Holland. Verder kan niet. Het is voorbij. En gewonnen ook nog, Jan zou het zo gewild hebben.
Een hoop herrie, links van de finish is het kermis. De lucht van gebakken vis en patat. Wat een verschil met het lege strand en de stille zee.
Verderop wat drinken, en eindelijk even zitten, al willen de benen eigenlijk weer bewegen. Hij maakt plannen voor de volgende ultralopen. Een hernieuwde kennismaking in september met de Spartathlon in Griekenland, want dat is toch ooit de echte race van {i}marathonloper{ei} Pheidippides geweest, Belfast – Dublin, en dan schijnt er in het Californische Death Valley – … – ach er valt nog zoveel te lopen in deze wereld.
En volgend jaar weer hier op het zand natuurlijk, samen met Jan.

{i}Copyright: de Volkskrant{ei}