De meeste loopverslagen op internet zijn succesverhalen. De persoon in kwestie heeft lekker gelopen, in een tijd die op zijn minst meevalt. Zoiets bezorgt mensen een gevoel van grote tevredenheid. Thuis wordt die belevenis zo goed mogelijk onder woorden gebracht, en het resultaat wordt als leesvoer aan het lopersvolk aangeboden. Het valt te begrijpen dat men bij tegenvallende prestaties wat minder snel geneigd is om uitgebreid verslag te doen. Toch is dat jammer. Dat kan namelijk ook leerzame en leesbare stukjes opleveren. Een hoogtepunt in dit genre vind ik nog altijd de wijze waarop Marc Papanikitas ons deelgenoot maakte van zijn falen bij de Zeeuwse Kust Marathon (oktober 2004: “Hoe kan je een marathon prachtig noemen als je er na 30 km volledig leeg uitstapt? Awel, ik kan dat”).
Afgelopen zondag werd ik er weer eens aan herinnerd dat er nog een andere verhaalcategorie is. DNS. Dat is een categorie waar men meestal in belandt door blessureperikelen of nog ernstiger zaken (denk maar aan Theo de Jong en Cees van der Woude). Ik heb afgelopen weekend ervaren dat ook deze categorie gevarieerder is dan je je doorgaans realiseert.
Ik zou dus naar Enschede. Toen Herman Holterman me een tijdje geleden vroeg om daar de 3.30 groep te pacen, moest ik wel enige aarzeling overwinnen. Enschede was een week na de Jan Knippenberg Memorial, en die had ik als piekmomentje in mijn programma opgenomen. Zou ik dan al weer voldoende hersteld zijn? Ik had even tevoren nog bedankt als pacer voor Utrecht, want dat was al twee dagen na de JKM. Natuurlijk weet ik ook wel dat er bosjes ultralopers zijn die zulke gedachten maar slap gedoe vinden, omdat een beetje ultraloper elke week aan de bak moet kunnen. Maar ik ben niet zo’n held, en heb ook niet zoveel ambitie om me onder het legioen van chronisch geblesseerden te scharen. Voldoende rust heb ik altijd als een belangrijke training beschouwd, en dat motto is na het passeren van de vijftig alleen maar belangrijker geworden. Ik heb me er inmiddels wel bij neergelegd dat echte ultra’s hiervan niet te overtuigen zijn. Hoe vaak heb ik niet tegen clubgenoot Sjoerd Slaaf gezegd dat rust ook een vorm van training is? Die glimlachte dan minzaam, en liep door, ook al werd hij gekweld door een bonte verzameling lichamelijke ongemakken. In het clubblad schreef hij boeiende verhalen over dit lopersbestaan.
Herman wist me over de streep te trekken. Hij had een prima loper als duo-pacer, dus als ik niet ongeschonden uit Den Helder zou komen, was er nog geen man overboord. Maar toen raakte die beoogde collega geblesseerd. Een vervanger bleek moeilijk te vinden, en er kwam zelfs een oproep op UltraNed.
De week na de JKM heb ik veel rust genomen. De spieren een keer los gefietst, en een testloopje van 10 km gedaan. Gelukkig had zich ook nog een mede-pacer aangemeld, Jodi Kremer. Maar was dat niet de loper die het DNS-repertoire onlangs nog had verrijkt, door in Rome in een verkeerd vak te gaan staan? Toch voelde ik de lichte druk van verantwoordelijkheid meteen al een stuk minder worden. Ik stond er niet meer alleen voor. Je moet namelijk niet denken dat pacen niets voorstelt. Het plezier van veel mensen hangt voor een deel af van de prestaties van de pacers. Al haalt slechts een handjevol de finish in de beoogde tijd, ook de afvallers laten merken dat ze er veel aan hebben gehad om lange tijd in zo’n tempogroep mee te gaan. Voor mensen die rekenen op pacers is het lullig als zulke hazen er voortijdig de brui aan geven. Iemand als Edwin van der Loop neemt dat pacen dan ook heel serieus. Soms sleurt hij de snelste groep in z’n eentje naar de meet, met tussentijden die in een spoorboekje niet zouden misstaan.
Zaterdag heb ik lekker uitgeslapen, en ’s avonds slechts één biertje gedronken. Toen mijn oudste zoon zag dat ik de sporttas ging inpakken, vroeg hij verbaasd: “Wat, ga je nu al weer een marathon lopen?” Het bevestigende antwoord leidde tot een hoofdschuddende reactie: “Dik Slaaf”.
Monter stond ik zondagochtend om kwart voor zes op voor mijn Marathondag. Met de eerste trein uit Groningen zou ik 10.04 uur in Enschede zijn. De start (11 uur) was vlak bij het station, dus ik kon me zelfs een vertraging van 40 minuten veroorloven. En treinreizen is heerlijk ontspannend. Lekker lezend, en af en toe wat drinkend, zoef je naar je bestemming. Toch?
Op station Zwolle, waar ik moest overstappen, werd mijn roesje wreed verstoord. De stem van een jonge heer las op hakkelende wijze een bericht voor. Zo te horen was aan hem geen groot acteur verloren gegaan. In groep acht van de basisschool zou meester hebben gezegd: “Nee Jan Peter, zo is het niets. Haal een keer diep adem, en begin helemaal overnieuw”. Maar deze voorleesblooper stond al op een bandje, en werd keer op keer herhaald. De inhoud ervan begon langzaam tot me door te dringen. “Een trein ontspoord, of een botsing van een werktrein, tussen Zwolle en Olst. Reizigers naar Arnhem/Nijmegen geadviseerd via Utrecht te reizen. Tussen Zwolle en Olst worden bussen ingezet”.
Blijkbaar verstaat de NS onder inzet iets anders dan de gemiddelde Nederlander. Ruim een kwartier zaten we te wachten in een luxe touringcar, terwijl buiten iemand druk in een mobilofoon aan het praten was. Even later reden we in een sukkelgangetje Zwolle uit. Als veteraan voelde ik me ineens deelnemer aan een bejaardenreisje. Bij Wijhe reden we het dorp in. De buschauffeur moest aan trouwe kerkgangers vragen waar het station was. Achter mij vroegen enkele dames zich af of de chauffeur wel eens van TomTom had gehoord. Bij het station aangekomen bleek dat er niemand uit hoefde te stappen. Het NS-personeel ter plaatse had ook geen opstappende reizigers voor ons. De bus moest op moeizame wijze keren, om het idyllische plaatsje weer te kunnen verlaten. Toen enkele passagiers opmerkten dat dit wel een geweldig tijdverlies was, antwoordde buschauffeur Verdonk: “Ik moet de dienstregeling uitvoeren, zo zijn de regels”.
Ik begon me af te vragen waarom er geen enkel telefonisch contact tussen chauffeur en NS-mensen plaats vond. Kleuters van vijf hebben tegenwoordig al een mobiel om met leeftijdgenoten te communiceren, en in uithoeken van Friesland en Groningen kunnen buschauffeurs elkaar draadloos waarschuwen dat ze overstappers voor halte Doodstil hebben. In Olst zag onze chauffeur gelukkig wel de bordjes staan die naar het station wezen. Tot onze opluchting kregen we, rijdend langs het spoor, door de voorruit van de bus een gele trein in het vizier. Die opluchting sloeg om in verbijstering en boosheid, toen we doorkregen dat de trein ineens begon te rijden…
De NS-functionaris ter plaatse meldde in opperbeste stemming dat de treinen zoveel mogelijk volgens de dienstregeling blijven rijden. Wanneer vertrekt de volgende dan volgens die dienstregeling? Over een uur. Waarom kon die trein niet even wachten? Tja, we weten niet precies wanneer er weer een bus aan komt. Waarom hebben jullie dan geen contact met de bus via mobilofoon of telefoon? Dat is veel te ingewikkeld, er zijn drie bussen ingezet, dus reken maar uit hoeveel telefoonnummers we dan moeten noteren.
Het kostte me weinig moeite om uit te rekenen dat ik nooit meer op tijd in Enschede zou kunnen zijn. Ook al vertrok er binnen het kwartier al een trein, dan was er in Deventer geen aansluiting meer. Er zat niets anders op dan Herman te bellen dat ik niet meer kon komen. Die reageerde heel nuchter, en opperde dat één van de 3.15 pacers mijn plaats nog kon innemen.
Ik ging even later met een rechtstreekse (!) bus terug naar Zwolle, waar nog steeds de haperende stem van het jongmens over de perrons schalde. De intercity naar Groningen was net vertrokken, maar een half uur later ging al weer een stoptrein. De conducteur bekeek mijn kaartje met veel argwaan. Nu al op de terugweg met een dagretour Enschede? Inderdaad meneer, mijn marathon is drie minuten geleden van start gegaan.
Thuis gekomen zag ik nog net de laatste kilometers van Deena Kastor, en het enerverende slot bij de mannen in Londen. Na een bakje troost besloot ik dat er maar één manier was om de smaak van deze ochtend weg te spoelen. Ik had de loopkleren toch nog aan. Beschenen door een matig zonnetje liep ik even later in het fraaie Reitdiepgebied. Kijkend naar het middeleeuwse kerkje van Oostum, merkte ik dat mijn gedachten nog steeds in Enschede waren. Ik keek op mijn horloge. Over twee minuten zouden we over de finish zijn gegaan…
’s Avonds op internet nog even naar de uitslagen gekeken. Tom en Jodi hadden bijna op de seconde 3.30 gelopen, en Edwin had (waarschijnlijk in z’n eentje) weer precies het spoorboekje van 3.15 gevolgd. Prestaties waaraan de NS nog een puntje kan zuigen.
Dik Jagersma