‘Onze wedstrijden duren te lang’ (Zes Uur Haarlemmermeer)

Wim Epskamp langs en Hans Nieuwenhuijse op het parcours van Paswerk Cruquius.

{i}Volkskrant, Sport, maandag 22 mei 2006{ei}

{i}Door Mark Misérus{ei}

{b}Eigenwijs, gek en zó verslaafd

Een beetje gek zijn ze wel. Ultralopers halen hun voldoening uit extreem lange wedstrijden die zich voltrekken in volstrekte anonimiteit. ‘Schaatsen maken je sneller, een fiets geeft je genoegen, maar als een ultraloper zijn benen stilhoudt, gebeurt er niets meer.’ {eb}

Wim Epskamp heeft het nog nooit anders gedaan. Voor de start van iedere wedstrijd slaat hij een groen pakje Extran met koolhydraten achterover, dat hij eveneens na anderhalf, drie en vier uur lopen tot zich neemt. ‘Als die dingen drie uur in de zon hebben gelegen, zijn ze niet meer te drinken. Maar je moet wel, anders lig je er in no time af.’ Hij wisselt de kartonnetjes af met een andere sportdrank en met water, dat hij om en om tot zich neemt. Als het laatste anderhalf uur is aangebroken, maakt het water plaats voor cola.
Zijn drinkschema is heilig voor Epskamp, 52 jaar jong en rein van geest. Het geeft hem houvast in de tak van sport waaraan hij zijn hart heeft verpand. Hij heeft het dranklijstje net zo lang bijgesteld, tot hij voelde dat hij er de benen onder zijn lijf vandaan mee kon rennen. Dat hij het zo doet, betekent echter niet dat zijn collega’s er hetzelfde schema op nahouden. ‘Elke ultraloper is anders. De een zweert bij cola, de ander kan juist niet tegen koolzuur, omdat het lichaam dan gaat protesteren’, zegt de voormalig Nederlands kampioen op de 100 kilometer en de 24 uur.

In ‘De zes uur van de Haarlemmermeer’ krijgen de lopers partjes watermeloen, stukjes banaan, gevulde koeken, eierkoeken en allerlei soorten vocht aangereikt, elke keer dat ze de finish passeren. Eigenlijk is het meer een tussenstreep, want de Belgische winnaar Lucien Taelman heeft na 360 minuten ruim 78 kilometer afgelegd en is 48 keer over de meet gekomen. Sommige ultralopers komen bij de voedsel- en drankpost tot stilstand en zetten strompelend hun tocht voort. Anderen behoeven hun reserves nauwelijks aan te vullen en houden er een strak tempo op na. Taelman oogt in rondje 46 even fris als in zijn eerste omloop.

‘Bewonderenswaardig’, vindt Epskamp, die op zijn beurt door veel collega’s wordt aanbeden, omdat hij zo’n beetje alle topwedstrijden tot een goed einde heeft gebracht. In Cruquius is hij zaterdag toeschouwer, want door drukte op zijn werk heeft hij zich niet grondig genoeg kunnen voorbereiden. Wel hoopt hij over vier weken met het Nederlandse team te starten bij het honderd kilometer lange EK in het Belgische Torhout.

Het ultralopen is onder te verdelen in twee categorieën. In de uurslopen (6, 12, 24, 48, zesdaagse) moet in een bepaalde tijd een zo lang mogelijke afstand worden afgelegd. Bij de afstandslopen (50 kilometer, 60, 100, 100 Engelse mijl, 200, 250) telt alleen het halen van de finish. De afstandslopen zijn mentaal minder zwaar dan de wedstrijden waarin de klok regeert. Epskamp: ‘Als de finish op honderd kilometer ligt, ga je na tachtig kilometer automatisch verder, omdat je zo dichtbij het einde bent. In een uurloop leg je steeds hetzelfde rondje af. Als je hier in een dip zit, stap je uit. Dat rondje meer of minder deert toch niet.’

Maar aan opgeven heeft Hans Nieuwenhuijse geen seconde gedacht. Na 360 minuten heeft de 60-jarige kok er 50 kilometer opzitten, maar de vermoeidheid is niet aan hem af te lezen. Wel heeft hij ‘een beetje’ last van zijn bovenbenen en wordt hij gekweld door een peesontsteking, omdat hij weigert pijnstillers te slikken. ‘Wij ultralopers zijn eigenwijs en blijven maar gaan.’ Eigenwijs én gek, corrigeert Nieuwenhuijse zichzelf met een grijns. ‘Ik zal het eerlijk zeggen: ik voel me gestoord dat ik hieraan meedoe. Maar ik kan niet anders, want het is zo verschrikkelijk verslavend. Als ik niet genoeg loop, word ik pas echt gek.’

Epskamp vindt het hooguit een tikje mal dat in zijn leven een aanzienlijke plaats is ingeruimd voor een kalender die wordt gevormd door krankzinnig lange en intensieve wedstrijden waarin ongetrainde deelnemers zichzelf ongenadig hard tegenkomen. ‘Je moet het goed opbouwen om tot deze zes uur te kunnen komen. Je kunt niet in de kroeg zitten en zeggen: morgen ga ik zes uur lopen.’ Al voegt Epskamp er direct aan toe dat sommige atleten na vier uur slapen net zo goed presteren als na twaalf uur nachtrust.

Nieuwenhuijse kent de andere deelnemers van haver tot gort. Het ultralopersgilde wordt gevormd door een kleine kern enthousiastelingen van voornamelijk veertigplussers voor wie elke wedstrijd een reünie is. Ze zijn ook elkaars toeschouwers, want het grote publiek én het grote geld interesseren zich niet voor het monnikenwerk dat zich afspeelt in de volstrekte anonimiteit.

Epskamp weet wel waarom. ‘Onze wedstrijden duren te lang. Alles moet tegenwoordig korter en sneller, kijk maar naar de puntentelling bij het volleybal (door het rallypuntsysteem zijn sets eerder beslist, red.). ‘Een marathon is na twee uur klaar, wordt gelopen op een overzichtelijk, afgebakend parcours en is daardoor goed in beeld te brengen.’ Hij constateert dat duursporten aan aanzien inboeten. Alleen het marathonschaatsen en het wielrennen worden volgens hem voor vol aangezien. Maar die twee sporten zijn lang niet zo zwaar om te beoefenen als zijn uit de hand gelopen hobby, meent hij. ‘Schaatsen maken je sneller, een fiets geeft je genoegen, maar als een ultraloper zijn benen stilhoudt, gebeurt er niets meer.’

© de Volkskrant

http://www.volkskrant.nl/sport/article325448.ece/Eigenwijs,_gek_en_zo_verslaafd