Ik heb de deurkruk al in mijn handen, als Jan-Willem, mijn onvolprezen fysio, me vraagt of ik nog plannen heb voor de komende tijd. Ik voel me betrapt, en dat is me kennelijk aan te zien, want hij heeft meteen door dat het antwoord ‘ja’ moet zijn. Blessure of geen blessure, ik wil toch nog graag een loop van 100 kilometer doen in 2017. Door een langdurige hamstring-/bilblessure, of eigenlijk: vanwege het voornemen er nu eindelijk werk van te maken om van die blessure af te komen, heb ik weinig lange afstanden gelopen dit jaar. In januari liep ik een 50 kilometer, in maart een marathon, daarna 5 maanden niets (langs), eind augustus weer 50 kilometer en in september dan nog een 57 in de bergen. Dat laatste vraagt een heel andere manier van lopen – want bergop vrijwel alleen maar wandelen – maar heeft als voordeel dat je wel lang onderweg bent voor relatief weinig kilometers. En dan nu een 100 kilometer. 102,4 om precies te zijn. Is het verstandig? Geen idee.
Op het menu staat de Indian Summer Ultratrail – vooral omdat Hannah die ook gaat doen, ikzelf ben afgehaakt bij een ander gezamenlijk plannetje, en we het toch fijn vinden weer eens samen te lopen. En, detail, het lijkt me trouwens wel een leuke loop ook. “Waar begin je aan?” appt Matthew, “100 min of meer vlakke kilometers.” Inderdaad ja, waar begin ik aan?
Net als veel andere lopers zetten we op vrijdag onze tentjes op op de camping waar ook start en finish zijn, in Rolde. Lekker makkelijk. De weersvoorspellingen waren niet top, maar dat het vanaf ergens in de middag non stop zou blijven regenen, hadden we nou ook weer niet verwacht. Ik ben een groot kampeerliefhebber, maar moet toegeven dat op deze manier kamperen toch wat minder romantisch is. Ik kook mijn potje pasta nog onder de tarp van Hannah, maar vlucht daarna snel de kantine in voor een kop thee. Het regent gestaag. Soms hoost het even. Ergens in de loop van de nacht wordt het droog. De laatste keer dat ik m’n tent uit ga om te plassen, is er opeens een heldere sterrenhemel, met hoofdrollen voor de Grote Beer en Orion (nou ja, dat zijn toevallig zo ongeveer de enige sterrenbeelden die ik ken). Bosuilen jagen in de verte.
Wat een luxe om op 10 seconden lopen van de start te overnachten. De start is om 6 uur, mijn wekker loopt af om kwart voor 5, en dan nog heb ik ruim de tijd. Anderen zijn om 2 uur vertrokken vanuit Zeeland, hoor ik later. Het gebruikelijke gedrentel voor de start, begroeten van een paar bekenden, verder wat in mezelf gekeerd voelen dat ik helemaal geen zin heb. Nooit het fijnste onderdeel van een wedstrijd, maar als we eenmaal lopen, komt het allemaal wel weer goed. De etappes zijn lang vandaag, langer dan ik van loopjes in Nederland gewend ben. Alleen de laatste (van de 5 die ik er loop) is korter dan 20 kilometer, de rest is allemaal iets langer.
We lopen al snel het Balloërveld in. Het mag dan donker zijn, maar dat wil niet zeggen dat het niet mooi is. Het heeft iets magisch, zo in het donker in de natuur. Een lekker veilig gevoel ook, op deze manier, met al die andere lopers om je heen. Hannah en ik praten wat bij met Jannet – hoewel: zo spraakzaam ben ik niet op dit moment, dus ik laat het praten graag aan anderen over. Groepjes vormen zich, en lossen ook vanzelf weer op. Mijn lichaam stribbelt nog wat tegen. De benen moeten er nog een beetje inkomen, mijn maag lijkt het ontbijt er graag weer uit te willen werken (dat blijft de hele dag zo – zodra ik iets gegeten heb, wat toch wel handig is om te doen zo nu en dan, begin ik het op te boeren), en mijn darmen, nou ja, mijn darmen… stelletje ellendelingen zijn het. De markering is geweldig, toch lukt het ons om een keer het grote pad naar links te volgen, waar we rechtdoor een smal paadje in hadden gemoeten. We zijn de enigen niet die ons op dat punt vergissen. Ons levert dat een bonus op van, naar schatting, 800 meter. Niet lang daarna zijn we bij de eerste verzorgingspost. Mooi, de kop is eraf.
We gaan snel weer door. In mijn hoofd lopen de bospaden, de heidevelden, de Drentsche Aa (of hebben we nog meer riviertjes gezien?), de vennetjes en vooral, dat vooral, de kleddernatte modderstukken een beetje door elkaar heen. Van dit stuk weet ik me dan ook niet meer zoveel specifieks te herinneren. Mijn benen hebben zich er inmiddels bij neergelegd dat het weer zo’n dag schijnt te moeten worden, en gedragen zich voorbeeldig. Bijna voorbeeldig, want een paar keer ga ik op mijn snufferd, waarvan de tweede keer pal in een modderplas. We zijn net bij een soort recreatieboerderij, als Hannah zegt dat ze gaat plassen. Huh, hier? Maar zij heeft gezien wat ik niet heb gezien: er zijn toiletten! Ha, komt dat even goed uit. Vanwege de mopperende darmen, maar ook kan ik mooi even mijn smerige modderhanden wassen. Als we weer opstarten, zie ik in de verte voor ons Jannet lopen. Die zien we na de finish pas weer terug. Nog een paar kilometer, en we zijn bij de tweede post. Cola! Bouillon! En ook verder zout en zoet door elkaar. Ook staan hier wat estafettelopers die we nog kennen van de eerste etappe. Gezellig. Dat blijft bij elke post zo.
Hannah en ik hebben in de aanloop naar vandaag tegen elkaar op zitten bieden wie van ons het slechtst zou zijn voorbereid op deze 100 kilometer (Hannah heeft zich weliswaar ingeschreven voor de 127, lang geleden, maar is allang niet meer van plan om te proberen die ook daadwerkelijk te lopen). Ik vind dat ik het hele jaar heel weinig gedaan heb, Hannah heeft vooral de laatste maanden voor haar gevoel weinig gedaan. Oké, in de derde etappe begint het erop te lijken dat zij deze battle wint. Ik loop grote stukken voorop. Elke keer wanneer we op een breder pad komen, houd ik me in, zodat Hannah naast me kan komen, maar ze blijft achter me lopen. Wat is er aan de hand? Dit ben ik niet gewend. Bijna altijd loop ik achter haar aan te ploeteren, maar vandaag lijken de rollen omgedraaid. Ik loop verrassend lekker, en heb zelfs het gevoel dat ik wel wat sneller zou kunnen. De derde post is op 65 kilometer. Hier liggen onze gearbags – de rode tasjes met de provincieslogan: “Drenthe doet wat met je.” Ik heb in mijn tas onder andere een paar droge sokken, en als ik mijn smerige en doorweekte schoenen en sokken uittrek, zie ik dat Drenthe in elk geval iets met mijn voeten doet. Het ziet er natuurlijk allemaal niet zo fris en fraai uit, maar goed, ook al heb ik wat pijn zo hier en daar, en een hele zwik blaren, zoals achteraf blijkt, ze doen het toch maar weer mooi!
Hannah bekijkt per post of ze doorgaat of stopt. Hier besluit ze om in elk geval door te gaan naar post 4, maar wat langzamer te gaan lopen en mogelijk meer te wandelen. We spreken af dat ik mijn eigen tempo ga lopen. Nog lang blijft ze niet ver achter me lopen, en als ik nog maar eens de bosjes induik, loopt ze me weer voorbij. Daarna kunnen we nog een stukje samen oplopen, voor ik definitief wat op haar uitloop. Het gaat heerlijk, werkelijk waar. Ik geniet met volle teugen – niet alleen van het lopen, en het lichaam dat het zo goed doet, maar ook van de omgeving en van de route. Het is prachtig, de hele dag al. Vrijwel geen asfalt, heel veel smalle paadjes, zoveel afwisseling in omgeving en ondergrond. Die herfstkleuren! Ik ben echt niet voor het eerst in Drenthe, maar ben toch nog aangenaam verrast. Ik vind eigenlijk álles mooi. En we boffen dan ook nog eens enorm met het weer. Vanmorgen heeft het eventjes geregend, een half uurtje of zo, maar verder is het droog en ’s middags komt de zon er zelfs zo nu en dan door. Wat een genot. Nou ja, tot een kilometer of 80 dan. Dan begin ik toch wel te merken dat het lichaam dit een beetje ontwend is. Of misschien ís het ook gewoon best ver.
Stijfjes arriveer ik bij de laatste post, het natuurkampeerterrein Borger, op 85 kilometer. Weer eet en drink ik van alles door elkaar. Onderweg eten gaat moeizaam, maar bij de posten lukt het gelukkig goed. Ik krijg een warme pannenkoek, en voor de niet-vega’s zijn er ook knakworstjes. De sfeer is er gezellig, maar ik ben toch vooral met mezelf bezig nu. Ik krijg twee magnesiumtabletten van een estafetteloper (v) – of het het lopen in die laatste etappe ten goede komt, kan ik niet zeggen, maar ik heb achteraf niet heel ernstige spierpijn; wie weet, heeft het geholpen. Een van de fotografen vindt dat ik te lang bij de post blijf hangen, als ik nog maar 17 kilometer hoef te lopen. Wat? Maar ik ben er net! Toch trek ik het me aan, en ik zet me maar weer in beweging. Ik hoop zo ver mogelijk te komen bij daglicht.
De laatste etappe kent nog wat uitdagingen. De eerste is een stuk van het mountainbikeparcours van Gieten. Grrrmpf. Normaal zou ik dit leuk vinden, maar nu weet ik het niet helemaal op waarde te schatten. Zelfs wandelend lukt het me niet mijn voeten hoog genoeg op te tillen, en ik struikel dan ook geregeld. De nog frisse estafettelopers die mij hier inhalen, rennen al kletsend de heuveltjes op. Zij wel. Ik wandel omhoog, volg braaf alle lusjes en weersta de verleiding om iets af te snijden. Eeuwige calvinist. Er volgen wat stukken waar de markering opeens wat minder royaal lijkt te zijn aangebracht. De herfstkleuren en de invallende schemering maken het ook wat lastig om de oranje lintjes te zien hangen. Eerder dan strikt genomen nodig is, doe ik mijn koplamp weer aan, omdat de reflectie makkelijker te zien is dan het oranje. De volgende uitdaging is een knollenveld (bij anderen lees ik dat het een aardappelveld is – ik herken de witte uitsteeksels niet als zodanig). Sorry voor m’n taalgebruik, maar wat een klotestuk! En dan moeten we ook nog een greppel zien over te steken. In dit stadium! Ja hallo zeg, weet je wel hoe moe ik ben?! De verkeersregelaars die aan het eind van het knollenveld bij de weg de niet aanwezige auto’s staan tegen te houden, zijn zich van geen kwaad bewust en ik val hen maar niet lastig met mijn gemopper. Ik doe het mezelf aan, tenslotte. Altijd blijven lachen.
Goed, wat verder nog? Drie (3!) overstaphekken. Uiterst langzaam hijs ik mezelf omhoog, uiterst langzaam laat ik me weer zakken. De lichaamscoördinatie is niet optimaal. Mijn gps-ontvangst staat op eens per 60 seconden, wat maakt dat de geregistreerde kilometers te laag zijn (maar de batterij het wel tot het eind toe volhoudt). Elke keer probeer ik weer een inschatting te maken van het resterende aantal kilometers. Het duurt eindeloos (maar dan ook echt eindeloos) voor ik het bordje 100km passeer. Mijn gevoel is een rare mengeling van het veel te zwaar vinden, het stiekem ook wel gaaf vinden om zo in mijn eentje in het donker door het bos te dwalen (de nu weer geweldige markering helpt daarbij enorm), en toch ook tevreden over mezelf zijn dat ik blijf dribbelen. Geen moment kom ik in de verleiding om te gaan wandelen, al is dat dan ook alleen maar omdat deze lijdensweg dan nóg langer duurt. De laatste 2,4 kilometers lijken er minstens 5, maar zelfs daar komt uiteindelijk een eind aan. Ik finish mooi binnen de 14 uur, wat ik van tevoren als een hopelijk haalbare tijd had ingeschat. Officieel ben ik tweede vrouw op deze afstand (de échte tweede vrouw stond ingeschreven voor de 127 kilometer en doet daarom niet mee voor de prijzen – over Leonie Ton heb ik het maar niet), zodat ik naast winnares Jannet Lange op het podium beland, dat overkomt me ook niet elke dag. Ik krijg een startbewijs voor volgend jaar – kijk, dat komt nou goed uit, want ik wil hier graag nog een keer lopen.
Hannah is inmiddels ook alweer een poosje binnen, en oogt aanmerkelijk fitter dan ik me voel. Maar hoe kapot ik ook ben, man man man wat ben ik blij. Wat een mooie tocht, wat een mooie dag. Wat is het toch een schitterend spelletje, dat maffe geloop, en wat voel ik me bevoorrecht dat ik dit kan doen. Was het verstandig? Geen idee. Alles doet pijn, maar ik voel me gelukkig.
Jacolien Schreuder
(binnenstebuiten.me)