Categorieën
verslagen

24 uur Stadtoldendorf

Jonathan Koutstaal: “Vaak kies ik voor de veilige optie. Dat klinkt misschien raar voor iemand die in augustus voor de derde keer aan de start van de PTL staat, maar op een zeker punt wordt ook dat een onderdeel van je comfort zone.”

“Ik denk dat het tijd wordt voor iets meer zelfvertrouwen”, zei Hans Jurriaans na afloop van de 100k Baanultra in Steenwijk, afgelopen febuari. Die opmerking is blijven hangen. De Pippi Langkous-levenshouding “ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan”, komt me niet van nature aanwaaien; vaak kies ik voor de veilige optie. Dat klinkt misschien raar voor iemand die in augustus voor de derde keer aan de start van de PTL staat, maar op een zeker punt wordt ook dat een onderdeel van je comfort zone. Het moedwillig verlaten van die comfort zone, en dan bewijzen dat je je staande kunt houden, dat is nu juist datgene wat de meeste voldoening geeft. Zo lang doorgaan dat je alle grip dreigt te verliezen, en dan maar zien of je het touwtrekken tussen je eigen lichaam en brein kunt winnen. Ultra; aan gene zijde.

Dat leek me zo aantrekkelijk aan een 24uurs-wedstrijd. Het hele concept boezemde me een lichte angst in voor het onbekende, en juist daarom wilde ik dit een keer meemaken. Bovendien is het een klassiek onderdeel van het ultralopen, een soort proeve van bekwaamheid, met een geschiedenis die veel ouder is dan al die hippe trail-loopjes van de laatste decennia.

Zodoende stond ik aan de start van de 24-Stundenlauf in Stadtoldendorf, onder Hannover, midden-Duitsland. Met nog enkele tientallen deelnemers aan de 24, 12 en 6-uurs wedstrijden, plus 700 estafettelopers die de komende uren op en af de baan zouden bevolken. Twee uur ’s middags, op het warmst van de dag. En een weersvoorspelling die een uitdagend etmaal beloofde. Maar mét de beste crew die ik me kon wensen, in de persoon van Michiel Panhuysen. Als je dan toch een begeleider meeneemt, dan iemand die zelf heeft ervaren en belangrijker, snapt hoe het in jouw hoofd werkt.

Je kunt het voor jezelf net zo zwaar maken als je wilt. Een aantal deelnemers had al op zaterdag de conclusie getrokken dat dit geen omstandigheden waren voor een persöhnliche Bestleistung en deed het rustig aan. Maar als je zo’n halve zool met ambities bent als ik, dan moet je blijven rennen. Minstens 200 kilometer moest het worden, of anders niks.

Ik kreeg waar voor mijn geld. Het was al na een paar uur écht niet leuk meer. Alles deed zeer, eten beviel me niet, het was verschrikkelijk heet en de snelheid van de klok leek mijn eigen dalende tempo te volgen. Het enige houvast was dat constant rennen nog steeds lukte. Als een metronoom rende ik door en door en door, zonder stoppen. Vanaf middernacht mocht ik van mezelf elk uur twee rondjes wandelen. Al vroeg in de wedstrijd had ik tot mijn verbazing de koppositie bij de mannen overgenomen, waarvoor ik me verontschuldigde bij Michiel, die zag dat ik veel te hard ging. In de nacht liep mijn voorsprong steeds verder op. Ik betwijfel of de heren achter mij zich daar druk over maakten, maar het leek me wel een resultaat om mee thuis te komen. Alle kleine beetjes motivatie helpen.

Twee keer beleefde ik een korte periode van gelukzalige euforie. De eerste keer was de zon net onder, het werd wat rustiger op de baan, middelbare scholieren lagen op het binnenveld te slapen en eindelijk werd het wat koeler. Later rolde deze golf nogmaals over me heen, kort voor zonsopkomst, met zicht op de omringende heuvels. Vol van emoties moest ik de drang weerstaan om naar huis te bellen; het was per slot van rekening nog half vijf ’s nachts.

Ik wist dat het zondag nog heter zou worden, daarom zette ik alles op alles om in de nacht zoveel mogelijk kilometers op het bord te zetten, zolang het nog koel was. Net zo lang tot ik een buffer had opgebouwd om de laatste uren een tandje terug te kunnen schakelen, zonder de 200 in gevaar te brengen. Dat bleek een goede strategie, want de laatste twee uur rende vrijwel niemand nog. Ik trok het ook niet meer. De tartan-baan en het kunstgrasveld hadden zoveel warmte opgezogen dat de lucht ervan trilde. Elk rondje liep ik onder de douche door, maar een halve ronde later was alles weer opgedroogd. Michiel werd mijn mobiele infuus. Elke ronde duwde hij met zachte aandrang een half bekertje water of cola in mijn handen; eten wilde ik al lang niet meer. “Gewoon op de baan blijven, dan kan het niet meer mis gaan.”

Met Michiel en de Roemeense winnares Mariana Nenu liep ik nog een ere-rondje, temidden van een massa volk van de estafette-teams. Eindsignaal, blokje op de grond, missie geslaagd. En alweer, zoals vaker de afgelopen jaren, een degelijk stuk teamwork. Urenlang heeft hij daar in de hitte gestaan, geen spatje schaduw in zicht, en elke paar minuten kwam er weer een sputterende machine langs die aan de praat gehouden moest worden.

Tien minuten later sta ik onder de douche naast een tanige, grijze man met een ijzeren brilletje, die ik in de eerste uren maar met moeite kon bijhouden. Het afgelopen etmaal hebben we af toe wat korte zinnetjes gewisseld, om elkaar te motiveren. Bij de huldiging staat hij naast me op het ereschavot. Die zelfde avond wijst Henri Thunissen mij er fijntjes op dat de man naast mij de 63-jarige levende legende Wolfgang Schwerk is, houder van het Duitse record op de 24 uur (276), de zesdaagse (1.010) en tweemaal winnaar van de bijna 5.000 kilometer lange self-transcendence race in New York. Het klamme zweet breekt me al uit bij de gedachte…

Jonathan Koutstaal